Hof Amsterdam, 25-11-2021, nr. 20/00364, nr. 20/00367, nr. 20/00369, nr. 20/00371
ECLI:NL:GHAMS:2021:3777
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-11-2021
- Zaaknummer
20/00364
20/00367
20/00369
20/00371
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:3777, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑11‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:159
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Wet waardering onroerende zaken; de heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat de door hem voor de woning verdedigde WOZ-waarden niet te hoog zijn. Er bestaat geen recht op vergoeding van proceskosten en verletkosten.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerken 20/00364, 20/00367, 20/00369 en 20/00371
25 november 2021
uitspraak van de dertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [A] ,
[Y] , te [B] ,
[Z] ,
belanghebbenden,
(gemachtigde: mr. S.A. van Doren)
tegen de uitspraak van 11 mei 2020 in de zaak met kenmerken (voor zover hier van belang) AMS 18/2164, AMS 18/2167, AMS 18/2327 en AMS 18/2328 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2017 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de diverse onroerende zaken van belanghebbenden voor het jaar 2017 vastgesteld. In dezelfde documenten heeft de heffingsambtenaar de gecombineerde aanslagen onroerendezaakbelasting 2017 bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraken van 14, 15 en 23 februari 2018 de vastgestelde waarden gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbenden hebben beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen voor zover in hoger beroep nog van belang (per belanghebbende en WOZ-object) als volgt geregistreerd:
zaaknummer | eiser | adres |
AMS 18/2164 | [X] | [B-straat 1] |
AMS 18/2164 | [X] | [B-straat 2] |
AMS 18/2164 | [X] | [B-straat 3] |
AMS 18/2164 | [X] | [B-straat 4] |
AMS 18/2167 | [Z] | [B-straat 5] |
AMS 18/2167 | [Z] | [B-straat 6] |
AMS 18/2167 | [Z] | [B-straat 7] |
AMS 18/2167 | [Z] | [B-straat 8] |
AMS 18/2327 | [X] | [C-straat 1] |
AMS 18/2327 | [X] | [C-straat 2] |
AMS 18/2327 | [X] | [C-straat 3] |
AMS 18/2327 | [X] | [C-straat 4] |
AMS 18/2327 | [X] | [C-straat 5] |
AMS 18/2328 | [Y] | [B-straat 9] |
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 mei 2020 het beroep in deze vier zaken deels gegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbenden hebben op 21 juni 2020 tegen deze uitspraak hoger beroep bij het Hof ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbenden hebben bij brief van 2 oktober 2021 nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbenden zijn eigenaren van de onder 1.3. genoemde onroerende zaken, alle gelegen in een huizenblok op de hoek van de [B-straat] en de [C-straat] in [F] .
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarden van de woningen in beroep onderbouwd aan de hand van de vergelijkingsmethode. De taxateur heeft daartoe bij brief van 26 oktober 2018 voor de (nu nog in geschil zijnde) woningen aan de [B-straat 5] en [B-straat 6] een ‘Overzicht taxatiewaarden’ (hierna: Overzicht) overgelegd, waarin de gegevens van drie vergelijkingsobjecten zijn vermeld. Het overzicht vermeldt onder andere steeds: object-specifieke kenmerken, verkoopdata en verkoopprijzen alsmede (herleide) vierkantemeterprijzen van de woning en vergelijkingsobjecten.
In het Overzicht wordt geconcludeerd tot een WOZ-waarde van € 396.000 voor [B-straat 5] (74m2) en € 401.500 voor [B-straat 6] (74m2), ter onderbouwing waarvan wordt verwezen naar de (verkoop)gegevens van drie vergelijkingspanden aan de [vergelijkingsobject 1] (77m2), [vergelijkingsobject 2] (70m2) en [vergelijkingsobject 3] (90m2). Deze panden zijn verkocht op respectievelijk 2 september 2016, 31 december 2015 en 21 april 2015 voor achtereenvolgens € 510.000, € 404.000 en € 515.000. Voor de woning [B-straat 5] is rekening gehouden met een prijs per vierkante meter woningdeel van € 5.356. Voor de woning [B-straat 6] is dat € 5.427.
2.3.
Bij brief van 18 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar voor de woning [B-straat 5] een aangepast Overzicht overgelegd. Ten opzichte van het eerder overgelegde Overzicht is rekening gehouden met het dakterras bij het vergelijkingsobject [vergelijkingsobject 2] . Hierdoor is de prijs per vierkante meter woningdeel voor dit vergelijkingsobject verlaagd van € 5.771 naar € 5.469. Daarnaast bevat het nieuwe Overzicht een differentiatie naar kwaliteit, onderhoud en ligging (hierna: KOL), waarbij voor de woning [B-straat 5] een norm van 3/3/3 is toegekend. Voor de [vergelijkingsobject 1] , [vergelijkingsobject 2] en [vergelijkingsobject 3] is dit achtereenvolgens 2/3/3, 3/3/3 en 4/3/3. Het aangepaste Overzicht heeft niet geleid tot wijzigingen in de WOZ-waarde van de woning [B-straat 5] .
2.4.
Belanghebbenden zijn in beroep bijgestaan door hun gemachtigde [E] en bedrijfsmakelaar [G] , en in hoger beroep door hun gemachtigde mr. S.A. van Doren. Daarnaast hebben belanghebbenden kosten gemaakt voor de werkzaamheden van een deskundige op het gebied van woningtaxaties, [Taxateur H] . [Taxateur H] heeft in het kader van het hoger beroep een taxatieverslag opgemaakt, gedateerd 17 juli 2021.
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woningen aan de [B-straat 5] en [B-straat 6] op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet te hoog is vastgesteld.
3.2.
Daarnaast is in geschil of de belanghebbenden recht hebben op een vergoeding voor de werkzaamheden van [Taxateur H] .
3.3.
Tot slot is in geschil of de heer [X] (hierna ook: [X] ) recht heeft op verletkosten voor het bijwonen van de zittingen - voor zichzelf en als gemachtigde van [Y] en [Z] - bij de rechtbank.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
“De woningen
(…)
11. De rechtbank oordeelt dat alle door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voor hun doel geschikt zijn. Een eis is namelijk niet dat vergelijkingsobjecten identiek moeten zijn of dezelfde ligging of dezelfde staat van onderhoud moeten hebben. Voldoende is dat ze een aanknopingspunt bieden om na correctie een waardering op te baseren. In dat opzicht voldoen ook de verder weg gelegen woningen aan (…) de [V-straat] . Het gaat immers steeds om bovenwoningen uit dezelfde bouwperiode (eerste deel twintigste eeuw), met eenzelfde soort ligging (stadsdeel [N] , nabij het centrum), met een middelgrote woonoppervlakte en een verkoopdatum rond de waardepeildatum van de woningen van eisers.
12. Met eventuele verschillen kan en moet rekening worden gehouden bij de waardering. Hieronder bespreekt de rechtbank de verschillen waarop eisers zich beroepen.
(…)
Conclusie
35. Samenvattend oordeelt de rechtbank als volgt over de beroepen van eisers:
zaaknummer | adres | beroep | waarde |
AMS 18/2164 | [B-straat 1] | gegrond | € 250.000 |
AMS 18/2164 | [B-straat 2] | gegrond | € 340.000 |
AMS 18/2164 | [B-straat 3] | ongegrond | |
AMS 18/2164 | [B-straat 4] | gegrond | € 340.000 |
AMS 18/2167 | [B-straat 5] | ongegrond | |
AMS 18/2167 | [B-straat 6] | ongegrond | |
AMS 18/2167 | [B-straat 7] | ongegrond | |
AMS 18/2167 | [B-straat 8] | gegrond | € 285.000 |
AMS 18/2327 | [C-straat 1] | gegrond | € 538.000 |
AMS 18/2327 | [C-straat 2] | gegrond | € 518.000 |
AMS 18/2327 | [C-straat 3] | gegrond | € 552.000 |
AMS 18/2327 | [C-straat 4] | gegrond | € 585.000 |
AMS 18/2327 | [C-straat 5] | gegrond | € 345.000 |
AMS 18/2328 | [B-straat 9] | gegrond | € 200.000 |
36. In vier zaken zijn de beroepen dus gegrond. De heffingsambtenaar moet daarin het betaalde griffierecht van € 46 aan eisers vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eisers gemaakte proceskosten in elk van deze vier zaken. De werkzaamheden van de gemachtigde van eisers konden namelijk in geen van die zaken nagenoeg identiek zijn. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in elke zaak € 1.312,50 (per zaak een punt voor het beroepschrift, een punt voor de zitting en een halve punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). De heffingsambtenaar moet daarnaast de reiskosten van [X] van € 91,76 vergoeden. De rechtbank zal deze kosten voor een kwart aan elk van de vier zaken toerekenen. Voor vergoeding van de kosten van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Er is geen deskundigenrapport ingediend. Op de zitting was alleen een deskundige aanwezig voor de winkels, en die beroepen zijn ongegrond. Evenmin kent de rechtbank vergoeding van verletkosten van [X] toe, aangezien hij voor de zittingen vakantiedagen heeft opgenomen.”
5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
WOZ-waarde [B-straat 5] en [B-straat 6] (belanghebbenden zijn de [Z] )
5.1.
De heffingsambtenaar heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde moet worden gehandhaafd op de eerder vastgestelde (en door de rechtbank bevestigde) waarde van € 396.000 voor [B-straat 5] en € 401.500 voor [B-straat 6] .
Ter zitting van het Hof heeft de taxateur opgemerkt dat per abuis in eerste aanleg voor [B-straat 6] geen Overzicht is overgelegd, en dat de in het Overzicht voor [B-straat 5] opgenomen gegevens (mede) geacht moeten zijn ingebracht voor [B-straat 6] . Het Hof begrijpt deze opmerking aldus (omdat voor beide woningen wel degelijk bij brief van 26 oktober 2018 Overzichten zijn overgelegd, zoals onder 2.2 vermeld) dat per abuis bij brief van 18 oktober 2019 alleen voor [B-straat 5] een aangepast Overzicht is overgelegd. De taxateur is alsdan van opvatting dat de in dit aangepaste Overzicht vermelde gegevens ten aanzien van de vergelijkingspanden (meer in het bijzonder het vergelijkingsobject [vergelijkingsobject 2] waarbij alsnog rekening is gehouden met een dakterras) van overeenkomstige toepassing zijn bij de waardering van [B-straat 5] . Het Hof zal – overeenkomstig dit verzoek – voor de waardering van [B-straat 6] mede acht slaan op de aldus voor [B-straat 5] ingebrachte aangepaste gegevens betreffende de drie vergelijkingsobjecten.
De conclusie van gemachtigde dat de taxateur met zijn opmerking tevens concludeerde tot een verlaging van de WOZ-waarde voor [B-straat 6] met € 5.500 tot de voor [B-straat 5] vastgestelde € 396.000 kan het Hof niet volgen. Het Hof begrijpt de opmerking van de taxateur aldus, dat hij ter onderbouwing van de voor [B-straat 6] vastgestelde waarde verwees naar (de aangepaste gegevens betreffende) de voor [B-straat 5] opgevoerde (zelfde) vergelijkingspanden en niet naar de voor [B-straat 5] vastgestelde waarde. Ter zitting heeft de taxateur desgevraagd bevestigd dat zijn opmerking in die zin moet worden opgevat.
Dat voor [B-straat 5] en [B-straat 6] waarden zijn vastgesteld die enigszins van elkaar afwijken maakt niet dat de waarde van [B-straat 6] noodzakelijkerwijze moet worden verlaagd tot die van [B-straat 5] Gemachtigde miskent dat het Hof (slechts) toetst door de heffingsambtenaar aan beide panden niet een te hoge waarde is toegekend.
5.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is.
5.3.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem (voor beide woningen) verdedigde waarde rekening gehouden met de verkoopprijzen die rondom de peildatum voor drie objecten aan de [vergelijkingsobject 1] , [vergelijkingsobject 2] en [vergelijkingsobject 3] te [F] zijn gerealiseerd.
Gelet op de in het Overzicht vermelde gegevens met betrekking tot de waardebepalende factoren zoals onder meer type, ligging, oppervlakte en bouwjaar, acht het Hof aannemelijk dat genoemde objecten als vergelijkingsobject kunnen dienen. Het Hof maakt hetgeen de rechtbank onder punt 11 in haar uitspraak heeft overwogen, tot de zijne.
Het Hof slaat daarbij in het bijzonder acht op het vergelijkingsobject [vergelijkingsobject 1] omdat dit is gelegen in dezelfde straat in de nabije omgeving van beide woningen, met een nagenoeg zelfde oppervlakte en hetzelfde bouwjaar. Ter zitting hebben belanghebbenden (desgevraagd) dit uitgangspunt niet betwist, maar de stelling ingenomen dat de heffingsambtenaar doorgaans drie vergelijkingspanden hanteert en dat er 27 vergelijkbare woningen zijn die niet zijn gehanteerd. Dit verweer treft reeds daarom geen doel, nu de heffingsambtenaar (ook in dit geval) drie vergelijkingspanden heeft gehanteerd en het hem vrij staat om daarbij andere mogelijke vergelijkingspanden buiten aanmerking te laten. Het Hof stelt dat ook vast dat niet is gebleken dat niet kan worden uitgegaan van de voor [vergelijkingsobject 1] op 2 september 2016 gerealiseerde verkoopprijs van € 510.000 als basis voor het trekken van een conclusie met betrekking tot de gezochte waarde van de onderhavige woningen.
5.4.
Met inachtneming van de onderlinge verschillen tussen de woningen en genoemde vergelijkingsobjecten heeft de heffingsambtenaar – naar het oordeel van het Hof – aannemelijk gemaakt dat de door hem voor de woningen verdedigde WOZ-waarden niet te hoog zijn. Het Hof wijst er in dit verband op dat de voor het vergelijkingsobject [vergelijkingsobject 1] gerealiseerde verkoopprijs ad € 510.000 en de gehanteerde prijs per m2 ad € 5.917 substantieel hoger is dan de voor beide woningen gehanteerde prijs van € 5.356 ( [B-straat 5] ) en € 5.427 ( [B-straat 6] ) per m2. Gelet op dit verschil is het Hof van oordeel dat de beperkte verschillen in kwaliteit en mate van onderhoud ruimschoots verdisconteerd zijn in dit prijsverschil.
Hetzelfde heeft te gelden voor beide andere vergelijkingsobjecten, waarbij het Hof overweegt dat het pand aan de [vergelijkingsobject 2] weliswaar hemelsbreed op enige afstand van de woning is gelegen, maar wel in een goed vergelijkbare buurt in [N] en (daarmee) steun biedt aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde.
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar, op wie in dezen de bewijslast rust, met de door hem overgelegde gegevens alsmede met hetgeen hij overigens heeft aangevoerd voldoende aannemelijk gemaakt dat de in aanmerking genomen waarde van € 396.000 voor [B-straat 5] en € 401.500 voor [B-straat 6] niet te hoog is. Veeleer moet er van worden uitgegaan (gelet op de voor de drie vergelijkingsobjecten gerealiseerde verkoopopbrengsten) dat de waarde eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Alsdan verbindt het Hof ook geen conclusies aan het verschil van € 5.500 in WOZ-waarde van beide (vrijwel identieke) panden.
5.6.
Hetgeen daar tegenover door belanghebbenden is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dat het onderhoudsniveau van de woningen lager dan gemiddeld was (omdat het - door belanghebbenden - verhuurde panden betreft) is niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt. Met het ontbreken van een lift, en het al niet aanwezig zijn van een open portiekontsluiting en trappenhuis, is in voldoende mate rekening gehouden door het verschil in prijs per m2. Door belanghebbenden zijn (in het bezwaarschrift op blz. 10 en verder) panden aan de [C-straat 6] , [M-straat 2, 3, 4] en [O-straat 1] opgevoerd als vergelijkingsobjecten. Echter, de daarvoor vermelde gegevens zijn onvoldoende (onderbouwd) om tot een andere conclusie te leiden.
Dat belanghebbenden het betreuren dat (anders dan in voorgaande jaren) vooraf geen inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden met de heffingsambtenaar kan het Hof begrijpen, maar dat leidt op zichzelf genomen niet tot een lagere waarde.
5.7.
In hoger beroep is door gemachtigde (in een nader stuk) ingegaan op de voor de woningen en de vergelijkingspanden vastgestelde ‘KOL’-waarden voor onderhavig jaar en latere jaren. Indien en voor zover belanghebbende daarin al gevolgd zouden moeten worden (inclusief de daaruit voortvloeiende waarde verminderende factoren) leidt dit niet een lagere waarde voor woningen, gelet op de conclusie van het Hof dat de waarde van de woningen eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Een eventuele waardevermindering op grond van genoemde ‘KOL’-waarden leidt in ieder geval niet een waarde onder de door de heffingsambtenaar voor de woningen vastgestelde waarde.
5.8.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep voor zover dat ziet op de voor [B-straat 5] en [B-straat 6] vastgestelde waarden. Belanghebbenden merken terecht op dat de rechtbank heeft verzuimd daarvoor een (aparte) motivering te geven. Dit verzuim laat zich wellicht verklaren uit de omstandigheid dat belanghebbenden in hun beroepschrift geen specifieke gronden hebben aangevoerd voor beide woningen. De meer algemeen geformuleerde klachten ten aanzien van de waardering van alle bij de rechtbank in geschil zijnde panden (inclusief de woningen aan de [B-straat 5] en [B-straat 6] ) zijn echter bij de overige panden wel behandeld en (gemotiveerd) besproken. Het Hof begrijpt dat de motivering voor de afwijzing van genoemde klachten mede betrekking heeft (zonder dat expliciet te melden) op de woningen aan de [B-straat 5] en [B-straat 6] . Alsdan volstaat het Hof met de constatering dat de rechtbank heeft nagelaten om bij de motivering specifiek te verwijzen naar beide woningen, en verbindt daar verder geen conclusies aan.
Gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting verklaard aan het ontbreken van de motivering de conclusie te verbinden dat het hoger beroep gegrond moet worden verklaard. Nu het Hof de door de rechtbank vastgestelde waarden in stand laat, ziet het Hof daar geen aanleiding toe.
Vergoeding proceskosten - [B-straat 5] en [B-straat 6] (20/00369)
5.9.
De kosten voor het door [Taxateur H] in het kader van het hoger beroep opgestelde taxatieverslag voor deze woningen komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat het hoger beroep (net als het beroep) ten aanzien van de WOZ-waarde van deze woningen ongegrond is.
5.10.
In geschil zijn dan nog de kosten van deze deskundige in de beroepsfase. Partijen hebben ter zitting – desgevraagd – verklaard dat de door de deskundige [Taxateur H] in rekening gebrachte vergoeding voor haar werkzaamheden in de beroepsfase ad € 675 voor 10/18 gedeelte ziet op de kosten in de onderhavige hoger beroepen. Alsdan is in geschil of dat gedeelte ad € 375 als vergoeding voor het inschakelen van een deskundige in aanmerking komt.
Ter zitting heeft [X] verklaard dat hij [Taxateur H] vanwege ‘kostenoptimalisatie’ in het kader van het beroep bewust niet heeft gevaagd om een taxatieverslag uit te brengen, maar zich te beperken tot het aanleveren van diverse gegevens (deels opgenomen in een Excel-bestand) die [X] dan kon verwerken in zijn eigenhandig opgestelde beroepschrift. Uit de overgelegde e-mailberichten blijkt dat het gaat om (basis)gegevens ten aanzien van erfpacht en kwalificaties van woningen (in de [B-straat] ), zonder dat [Taxateur H] tot conclusie komt over de vast te stellen waarde. Alsdan is er geen sprake van ‘een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht’ zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Vergoeding proceskosten - verletkosten [X] (20/00364, 20/00367, 20/00369, 20/00371)
5.11.
Tot slot is dan nog in geschil of [X] recht heeft op vergoeding voor verletkosten voor het bijwonen van de zittingen. De rechtbank heeft geen vergoeding toegekend omdat [X] voor de zittingen vakantiedagen heeft opgenomen.
5.12.
[X] is aanwezig geweest bij twee zittingen van de rechtbank, die steeds drie uur hebben geduurd, de zitting van het Hof duurde één uur. Aan reistijd ( [A] – Amsterdam v.v.) komt daar nog bij vijf uur per zitting, in totaal gaat het om 22 uur (7 uur voor de zittingen plus 15 uur reistijd) voor de drie zittingen samen. [X] heeft daarvoor verletkosten geclaimd op basis van zijn bruto salaris van (afgerond) € 80 per uur. Het Hof ziet daar in ieder geval geen aanleiding toe, nu een vergoeding niet wordt toegekend ter compensatie van gemist loon (zie ook hierna) zodat hooguit het netto bedrag in aanmerking genomen zou kunnen worden als uitgangspunt voor een eventuele vergoeding. Partijen zijn eensluidend van oordeel (en het Hof volgt hen daarin) dat dan uitgegaan moet worden van een salaris (na inhouding van gemiddeld 40% aan belastingen en premies) van € 48 per uur netto.
Echter, aan een dergelijke vergoeding (uren maal netto uurloon) komt het Hof niet toe. Immers, een vergoeding voor verletkosten is bedoeld ter compensatie van gemist inkomen en daarvan is geen sprake. [X] heeft voor het bijwonen van de zittingen verlofuren opgenomen, hetgeen betekent dat hij deze verlofuren niet hoefde te werken maar zijn salaris wel werd doorbetaald door zijn werkgever. [X] heeft derhalve geen inkomen gemist, hij heeft er voor gekozen om zijn vrije tijd (verlofuren die aan hem ter beschikking staan en geheel naar eigen inzicht kunnen worden ingevuld) te besteden aan het bijwonen van de zittingen. Het Hof acht daarbij van belang dat in beide procedures (voor rechtbank en voor het Hof) namens belanghebbenden een professioneel gemachtigde optrad, waarvoor een proceskostenvergoeding is geclaimd en toegekend. Niet valt in te zien, dat de aanwezigheid van [X] , in aanvulling op deze deskundige bijstand, noodzakelijk of minst genomen gewenst was. Het Hof maakt dan ook de beslissing van de rechtbank (met aanvulling van de gronden) tot de zijne.
Slotsom
5.13.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd
6. Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. H. de Ruijter als griffier. De beslissing is op 25 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.