Deze zaak hangt samen met 11/01069 en 11/01071, dezelfde verdachte betreffend, waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 25-09-2012, nr. 11/01070
ECLI:NL:HR:2012:BX5005
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-09-2012
- Zaaknummer
11/01070
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX5005
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5005, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5005
ECLI:NL:HR:2012:BX5005, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5005
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑09‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/01070
Mr. Machielse
Zitting 19 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, zittinghoudende te Arnhem, heeft verdachte op 15 februari 2011 voor 2 en 3: telkens: feitelijk aanranding van eerbaarheid, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2.
Mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, heeft cassatie ingesteld. Mr. V.C. van der Velde, ook advocaat te Almere, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat niet blijkt of het hof heeft onderzocht of verdachte wel correct is opgeroepen voor de zitting van 1 februari 2011.
3.2.
Op 1 februari 2011 is de verdachte niet ter terechtzitting verschenen. Wel was aanwezig mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, die als gemachtigd advocaat het woord ter verdediging heeft gevoerd. Het middel faalt gelet op HR 29 april 2008, NJ 2008, 482 m.nt. Klip.
4.1.
Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn omdat tussen het instellen van hoger beroep en de einduitspraak van het hof meer dan 16 maanden zijn verlopen.
4.2.
Het middel faalt reeds op grond van HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis rov. 3.9.a. Het enkele verzoek van de gemachtigd advocaat om rekening te houden met het tijdsverloop kan ik niet aanmerken als een beroep op het schenden van de redelijke termijn.
5.1.
Het derde middel klaagt over de strafoplegging. De rechtbank heeft voor drie feiten een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De AG heeft in hoger beroep dezelfde straf gevorderd ook voor drie feiten. Het hof heeft twee maanden gevangenisstraf opgelegd maar vrijgesproken van feit 1. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
5.2.
Het hof heeft de opgelegde straf aldus gemotiveerd:
"Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op zeer laakbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefsters [betrokkene 3 en 4] door hen onverhoeds te betasten. Door aldus te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor de wijze waarop aangeefsters met verdachte wensten om te gaan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2010, komt naar voren dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest ter zake van aanranding en er dus sprake is van recidive met betrekking tot dit feit. Eveneens blijkt uit dit uittreksel dat verdachte, wanneer hem in het verleden een taakstraf was opgelegd, deze veelal niet tot een goed eind heeft weten te brengen.
Gelet op het voorstaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is."
5.3.
In beginsel is de hogere rechter niet gehouden verantwoording af te leggen omtrent het opleggen van een zwaardere straf dan de rechter in voorgaande aanleg geboden heeft geacht.2. Dit geldt ook wanneer de hogere rechter dezelfde straf oplegt, maar minder bewezen acht dan de rechter in eerste aanleg. Enkel wanneer de strafoplegging op zichzelf onbegrijpelijk is of verbazing wekt en daardoor onbegrijpelijk is, is er voor de cassatierechter reden voor ingrijpen.3.
Het hof heeft de ernst van de gepleegde feiten in aanmerking genomen en gewezen op de specifieke recidive van verdachte voorts heeft het hof in ogenschouw genomen dat het opleggen van een taakstraf afstuit op het ervaringsgegeven dat verdachte deze in het verleden er vaak niet tot een goed einde heeft weten te brengen. Aldus heeft het hof de strafoplegging toereikend verantwoord.
6.
De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑09‑2012
HR 16 januari 1990, NJ 1990, 580; HR 27 maart 2001, NJ 2001, 297, en HR 17 mei 2005, AT2727 (niet gepubliceerd).
Vgl. HR 17 oktober 2006, LJN AY0190 en HR 2 juni 2009, LJN BH8313. Zie ook Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, zevende druk, p. 772 e.v. en Van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, p. 264-266.
Uitspraak 25‑09‑2012
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
Partij(en)
25 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/01070
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden zitting houdende te Arnhem, van 15 februari 2011, nummer 24/000928-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 september 2012.