RvdW 2019/431:Antilliaanse zaak. Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden gaat in Caribisch gebied op volle zee aan boord van onder Hondurese vlag varend schip met 1.100 kilo cocaïne, dat daarvoor in de territoriale wateren van Aruba voor anker lag, houdt verdachte aan en neemt cocaïne in beslag. 1. Oordeel dat het optreden van de Kustwacht volkenrechtelijk toelaatbaar was (nu daarvoor toestemming door Hondurese autoriteiten was verleend) is niet onjuist. 2. Oordeel dat blijkens gedingstukken de Boarding Authorization niet de voorwaarde bevat dat verdachte onmiddellijk na aanhouding moest worden uitgeleverd aan Honduras is niet onbegrijpelijk. 3. In haar algemeenheid is onjuist de opvatting dat het bestaan van rechtsmacht Honduras als vlaggenstaat in de weg staat aan rechtsmacht Aruba op grond van territorialiteitsbeginsel en vervolgingsbevoegdheid OM. Samenhang met 17/01727 en 17/01728. Internationaal strafrecht (art. 2.2, 2.3.a, 3.c en 11 Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba; art. 17.3 en 17.4.a en c Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, Trb. 1989, 97).