ABRvS, 04-02-2015, nr. 201403825/1/A3
ECLI:NL:RVS:2015:278
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-02-2015
- Zaaknummer
201403825/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:278, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑02‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2015/222
Uitspraak 04‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 december 2012 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen ArkeFly, onderdeel van de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V., afgewezen.
201403825/1/A3.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2014 in zaak nr. 13/4648 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2012 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen ArkeFly, onderdeel van de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V., afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep ten grondslag gelegd dat [appellant] geen belang bij het beroep heeft. Daartoe heeft zij overwogen dat ArkeFly vlak voorafgaand aan de zitting een compensatie aan [appellant] heeft betaald ter grootte van € 1.200,00 waarmee aan het compensatieverzoek van [appellant] is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] gemaakte proceskosten. Daarbij heeft zij overwogen dat tot het ontvallen van het procesbelang heeft geleid het door ArkeFly alsnog tegemoetkomen aan [appellant] door het betalen van compensatie. Derhalve is de staatssecretaris niet aan het beroep van [appellant] tegemoetgekomen, zodat er geen reden zou zijn om de staatssecretaris op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten als het beroep zou worden ingetrokken, aldus de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat zij in de wet of de rechtspraak geen aanknopingspunten vindt om in voorliggende situatie, bij een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens het ontvallen van procesbelang, een derde-partij in de proceskosten te veroordelen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om ArkeFly te veroordelen tot vergoeding van de door hem in beroep gemaakte proceskosten.
3. Zoals de Afdeling in onder meer haar uitspraak van 23 januari 2008 in zaak nr. 200703428/1 heeft geoordeeld, geeft de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de appellant is tegemoetgekomen. In de onderhavige zaak is het procesbelang in beroep vervallen, omdat ArkeFly alsnog aan [appellant] is tegemoetgekomen door het betalen van compensatie. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat van een tegemoetkomen door de staatssecretaris geen sprake is en er gelet daarop geen reden zou zijn om de staatssecretaris op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten. Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb stelt uitdrukkelijk dat 'een partij', dus ook een derde-partij, in de proceskosten kan worden veroordeeld. In beginsel ligt een veroordeling tot betaling van de proceskosten door een derde-partij echter niet in de rede. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat zich in de voorliggende situatie geen bijzondere situatie voordoet die aanleiding vormt om een proceskostenveroordeling ten laste van ArkeFly toe te kennen. In dat verband kan er niet aan worden voorbijgegaan dat ArkeFly weliswaar alsnog een bedrag aan compensatie aan [appellant] heeft betaald in verband met de door hem geleden vertraging, maar uitdrukkelijk niet heeft erkend daartoe gehouden te zijn. Verder is niet op voorhand duidelijk dat die gehoudenheid in weerwil van hetgeen ArkeFly daarover heeft verklaard, wel aanwezig was. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de Afdeling niet redelijk om ArkeFly te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] in beroep gemaakte proceskosten.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Verheij w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
195.