Einde inhoudsopgave
Wet instelling gemeente Lelystad
Artikel 27
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1980
- Bronpublicatie:
05-07-1979, Stb. 1979, 378 (uitgifte: 19-07-1979, kamerstukken: 15455 )
- Inwerkingtreding
01-01-1980
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-08-1979, Stb. 1979, 441 (uitgifte: 01-01-1979, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Indien de datum van inwerkingtreding dezer wet op of na 1 maart valt, geldt voor de scholen, gevestigd in de nieuwe gemeente Lelystad, als het bedrag, bedoeld in artikel 55bis, eerste lid, der Lager-onderwijswet 1920, voor het jaar van inwerkingtreding het bedrag dat de Landdrost van het openbaar lichaam ‘Zuidelijke IJsselmeerpolders’ ingevolge genoemd artikellid voor dat jaar heeft vastgesteld of krachtens het tweede lid geacht wordt te hebben vastgesteld. Indien de datum van inwerkingtreding vóór 1 maart ligt, geldt voor het jaar van inwerkingtreding het door de nieuwe gemeente Lelystad vastgestelde bedrag.
2.
Voor zover op de datum van inwerkingtreding dezer wet de vaststelling, bedoeld in artikel 55ter, eerste lid, der Lager-onderwijswet 1920, voor de openbare lagere scholen en die, bedoeld in artikel 47, eerste lid, der Kleuteronderwijswet, voor de openbare kleuterscholen, gevestigd in het in artikel 2 van de onderhavige wet omschreven gebied, voor het aan die datum voorafgaande kalenderjaar nog niet heeft plaatsgehad, geschiedt zij door de Landdrost van het openbaar lichaam ‘Zuidelijke IJsselmeerpolders’.
3.
Voor zover op de datum van inwerkingtreding dezer wet de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 101 en 101bis der Lager-onderwijswet 1920 onderscheidenlijk artikel 73 der Kleuteronderwijswet, toekomende aan de besturen van de bijzondere lagere onderscheidenlijk kleuterscholen, gevestigd in het in artikel 2 van de onderhavige wet omschreven gebied, over het aan die datum voorafgaande kalenderjaar nog niet zijn vastgesteld krachtens artikel 103, tweede lid, der Lager-onderwijswet 1920 onderscheidenlijk artikel 75, derde lid, der Kleuteronderwijswet, geschiedt deze vaststelling door de Landdrost van het openbaar lichaam ‘Zuidelijke IJsselmeerpolders’ en voor rekening van het openbaar lichaam.
4.
Bij de toepassing van artikel 101, vierde lid, der Lager-onderwijswet 1920 en artikel 73, derde lid, der Kleuteronderwijswet wordt voor het op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wet lopende vijfjarige tijdvak de extra vergoeding voor de in het in artikel 2 omschreven gebied gevestigde bijzondere scholen bepaald op de som van enerzijds de per leerling onderscheidenlijk per lokaal en per kleuter omgerekende overschrijdingsbedragen, berekend over de kalenderjaren vóór het jaar waarin de datum van inwerkingtreding dezer wet valt, en anderzijds de per leerling onderscheidenlijk per lokaal en per kleuter omgerekende overschrijdingsbedragen over de overige jaren van dat tijdvak. De hieruit voortvloeiende uitgaven, betrekking hebbende op de kalenderjaren vóór de datum van inwerkingtreding dezer wet, komen ten laste van het openbaar lichaam ‘Zuidelijke IJsselmeerpolders’.
5.
Indien de datum van inwerkingtreding dezer wet vóór 1 maart valt, stelt de nieuwe gemeente Lelystad voor het jaar van inwerkingtreding het aantal wekelijkse lesuren, bedoeld in artikel 101bis, eerste lid, der Lager-Onderwijswet 1920 vast. Treedt de onderhavige wet op of na genoemde datum in werking, dan blijven de reeds vastgestelde getallen van kracht en vindt de vaststelling van de aan de besturen van de bijzondere scholen uit te keren vergoeding voor beloning van vakonderwijzers plaats op dezelfde grondslagen als voordien golden.