HR, 30-08-2024, nr. 23/02705
ECLI:NL:HR:2024:1098
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-08-2024
- Zaaknummer
23/02705
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1098, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑08‑2024; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2023:1084
- Vindplaatsen
V-N 2024/38.12 met annotatie van Redactie
NLF 2024/1986
Uitspraak 30‑08‑2024
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02705
Datum 30 augustus 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2023, nr. BK-22/003991., op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/5865) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
1.1
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
1.2
De Staatssecretaris heeft nadien het principale beroep in cassatie ingetrokken.
1.3
Daarop heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep in cassatie en dit bedrag vast te stellen overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).De Staatssecretaris heeft naar aanleiding van dit verzoek een verweerschrift ingediend. Hij concludeert dat aan belanghebbende een overeenkomstig het Besluit te berekenen vergoeding toekomt van de in verband met het principale beroep in cassatie gemaakte proceskosten.
2. Het incidentele cassatieberoep
2.1
Het Hof heeft de beslissing van de Rechtbank bevestigd dat de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt verminderd tot een bedrag van € 5.953, en dat de rentebeschikking dienovereenkomstig wordt verminderd. Het principale beroep in cassatie leidt – vanwege de intrekking ervan – niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.
2.2
Aangezien het incidentele beroep in cassatie niet strekt tot verkrijging van een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan voortvloeit uit de uitspraak van het Hof, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep in cassatie gegrond zou zijn en tot vernietiging van de uitspraak van het Hof zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep in cassatie, gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb, vervalt.
3. Proceskosten
3.1
Wat betreft het door de Staatssecretaris ingetrokken principale beroep in cassatie zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
3.2
Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit.2.
4. Beslissing
De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.500 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑08‑2024
Vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8.