Zie onder meer HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BNB 2011/232.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 03-06-2022, nr. AWB 18/4048, 18/4049 en 18/4051
ECLI:NL:RBZWB:2022:2817
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
03-06-2022
- Zaaknummer
AWB 18/4048, 18/4049 en 18/4051
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:2817, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03‑06‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑06‑2022
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/4048, BRE 18/4049 en BRE 18/4051
uitspraak van 3 juni 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende bij drie beschikkingen op de voet van artikel 34 van de Invorderingswet 1990, artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet gedeeltelijk aansprakelijk gesteld voor onbetaald gelaten naheffingsaanslagen loonheffingen ten name van [B.V. 1] , [B.V. 2] , [B.V. 3] en [B.V. 4] , respectievelijk [B.V. 5] en [B.V. 6] , respectievelijk [B.V. 2] De aansprakelijkstellingen belopen € 151.755 respectievelijk € 122.042 respectievelijk € 26.552.
1.1.2.
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 mei 2018 het bezwaar tegen de beschikking met betrekking tot de aansprakelijkstelling voor de onbetaald gelaten naheffingsaanslagen loonheffing ten name van [B.V. 1] , [B.V. 2] , [B.V. 3] en [B.V. 4] ongegrond verklaard. De ontvanger heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 mei 2018 de bezwaren tegen de overige beschikkingen gegrond verklaard en de aansprakelijkstellingen verminderd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 juni 2018, ontvangen bij de rechtbank op 14 juni 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van éénmaal € 338.
1.3.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde J.H. Sligchers, advocaat te Maastricht, en namens de Ontvanger [ontvanger] , [controleambtenaar] (controleambtenaar), [procesdeskundige 1] (procesdeskundige) en [procesdeskundige 2] (procesdeskundige).
1.5.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De ontvanger heeft ter zitting nadere stukken overgelegd. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.6.
De ontvanger heeft na de schorsing van het onderzoek ter zitting een nader stuk overgelegd, ingekomen bij de rechtbank op 8 april 2022.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 april 2022, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, op het onder 1.6 bedoelde stuk gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft hierop het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is een besloten vennootschap en drijft een onderneming waarvan de activiteiten bestaan uit het uitoefenen en exploiteren van een onderneming welke (in hoofdzaak) gericht is op renovatie en milieutechniek alsmede sloopwerkzaamheden en aftimmerwerkzaamheden. De activiteiten bestaan verder uit het ter beschikking stellen van personeel aan derden in het kader van sloop- en andere werkzaamheden.
2.2.
Belanghebbende heeft in de onderhavige tijdvakken arbeidskrachten van [B.V. 1] , [B.V. 2] , [B.V. 3] , [B.V. 4] , [B.V. 5] , [B.V. 6] en [B.V. 2] ingeleend. De feitelijke werkzaamheden van ieder van de voormelde vennootschappen bestaan uit het exploiteren van een uitzendbureau.
2.3.1.
In 2013 heeft de Belastingdienst bij [B.V. 1] een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften in de loonheffing voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Van dit onderzoek is met dagtekening 21 juni 2013 een rapport opgemaakt. Het rapport vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“3.3 Juistheid loonadministratie
Omdat wij gedurende het onderzoek niet de beschikking hebben gehad over de loonadministratie en de grootboekadministratie van [B.V. 1] is het niet mogelijk gebleken op basis van deze gegevens een oordeel te geven over de juistheid van de loonadministratie.
Aan de hand van het spreadsheet "Uren week 09ww.xls" beschikken wij wel over de aan de werknemers betaalde netto lonen alsmede de betaalde kilometervergoedingen. Gezien het feit dat wij niet in alle gevallen over de werkplekken van de diverse werknemers beschikken hebben wij de inhoudelijke beoordeling van deze betaalde kilometervergoedingen buiten beschouwing gelaten.
In de aangifte loonheffingen zijn de individuele loongegevens opgenomen. Hieruit is op eenvoudige wijze het in de loonadministratie verantwoorde netto loon af te leiden. Opgemerkt dient te worden dat in dit netto loon ook de betaling van het vakantiegeld is begrepen.
Uit de vergelijking van het netto loon volgens de aangifte loonheffingen en het netto loon volgens het spreadsheet "Uren week 09ww.xls" blijkt dat nagenoeg alle werknemers, die in de loonadministratie zijn verantwoord meer netto loon hebben ontvangen dan dat er in de loonadministratie, en dus ook de aangifte loonheffingen, is verantwoord. Omdat wij niet de beschikking hebben gehad over de loonadministratie hebben wij deze afwijking niet kunnen analyseren. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat er een deel van het netto loon in de loonadministratie als onkostenvergoeding is uitbetaald. Echter het afsplitsen van vergoedingen van een overeengekomen netto loon is niet toegestaan. De afwijkingen in het betaalde netto loon per periode zijn dermate groot dat er bovendien geen sprake kan zijn van reële vergoedingen.
In totaliteit is er € 73.461,54 meer netto loon uitbetaald dan dat er in de loonadministratie (en dus ook de aangifte loonheffingen) is verantwoord.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2009 | |
Juistheid loonadministratie | € 84.076 |
3.4
Aangifte tijdvak 8
Met ingang van 3 augustus 2009 zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 5] Door [B.V. 1] is er over de weken 29 tot en met 31, die deel uitmaken van periode 8 een zogenaamde nihilaangifte ingediend.
Uit de registratie van de werkte uren blijkt dat er 2.101,25 uur door bekende werknemers gewerkt is. Het netto loon dat aan deze bekende werknemers over deze periode is uitbetaald bedraagt 23.866,30.
Er is door de diverse werknemers in totaal gedurende 53 weken gewerkt in periode 8. Gemiddeld per week bedraagt het netto loon € 450,30. Rekening houdende met de heffingskorting komt dit overeen met een gemiddeld bruto bedrag van € 640,08 per week.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2009 | |
Aangifte tijdvak 8 | € 15.391” |
2.3.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2013 – en voor zover in beroep van belang – aan [B.V. 1] over het tijdvak 2009 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd naar een te betalen bedrag van € 99.467. Voormelde naheffingsaanslag is onbetaald gebleven.
2.4.1.
In 2013 heeft de Belastingdienst bij [B.V. 2] een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften in de loonheffing voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Van dit onderzoek is met dagtekening 31 mei 2013 een rapport opgemaakt. Het rapport vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“3.2 Netto uurloon
Zoals vermeld is tijdens het strafrechtelijk onderzoek een Excel-spreadsheet "UREN- EN PLANNINGSOVERZICHT.xlsx· aangetroffen met de registratie ven de gewerkte en uitbetaalde uren. In dit spreadsheet zijn er per week 2 tabbladen aangemaakt: "vast" en "inleen".
Per tabblad zijn telkens dezelfde kolommen opgenomen en gevuld, namelijk:
- Naam medewerker;
- Tarief;
- Bedrijf;
- Project;
- De dagen van de betreffende week met daarin de gewerkte uren per dag;
- Het totaal van de gewerkte uren die week;
- Tegoed;
- Reisuren;
- KM;
- Opmerkingen;
- Totaal in euro's.
Het totaal te betalen loon (Totaal in euro's) is berekend door het totaal aantal gewerkte uren per week te vermenigvuldigen met het tarief. Tevens is hierbij rekening gehouden met eventuele tegoeden, reisuren en kilometervergoedingen.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat de bedragen genoemd in de kolom "Totaal in euro's" bij de werknemers opgenomen in de tabbladen "vast" veelal per bank betaald zijn. Hieruit blijkt dat er sprake is van netto loonafspraken waarbij "Tarief” de hoogte van het netto uurloon is.
Omdat het genoemde spreadsheet alleen betrekking heeft op de weken 26 tot en met 36, waarbij week 36 maar gedeeltelijk is gevuld, is de hoogte van het netto loon niet van alle weken respectievelijk alle werknemers bekend. Bij de werknemers die in het spreadsheet zijn opgenomen is het uurloon geëxtrapoleerd naar de weken 1 tot en met 26. Indien er bij een werknemer meerdere uurlonen in het spreadsheet zijn opgenomen is bij het extrapoleren het laagste uurloon aangehouden.
Daarnaast is geconstateerd dat er enkele werknemers zijn die alleen in de periode week 1 tot en met 25 werkzaam zijn geweest. Bij deze werknemers is aansluiting gezocht bij het meest voorkomende laagste uurloon. Dit netto uurloon bedraagt € 9,17. Veelal is het netto uurloon hoger. In het voordeel van Flexjob Montage en Engineering is met € 9,17 rekening gehouden en niet met het hogere gemiddelde netto uurloon.
3.3
Juistheid loonadministratie
Omdat wij gedurende het onderzoek niet de beschikking hebben gehad over de loonadministratie en de grootboekadministratie van [B.V. 2] is het niet mogelijk gebleken op basis van deze gegevens een oordeel te geven over de juistheid van de loonadministratie.
Aan de hand van het spreadsheet "UREN- EN PLANNINGSOVERZICHT.xlsx• beschikken wij wel over de aan de werknemers betaalde netto lonen alsmede de betaalde kilometervergoedingen. Gezien het feit dat wij niet in alle gevallen over de werkplekken van de diverse werknemers beschikken hebben wij de inhoudelijke beoordeling van deze betaalde kilometervergoedingen buiten beschouwing gelaten.
In de aangifte loonheffingen zijn de individuele loongegevens opgenomen. Hieruit is op eenvoudige wijze het in de loonadministratie verantwoorde netto loon af te leiden. Opgemerkt dient te worden dat in dit netto loon ook de betaling van het vakantiegeld is begrepen.
Uit de vergelijking van het netto loon volgens de aangifte loonheffingen en het netto loon volgens het spreadsheet "UREN- EN PLANNIN.GSOVERZICHT.xlsx" blijkt dat nagenoeg alle werknemers, die in de loonadministratie zijn verantwoord meer netto loon hebben ontvangen dan dat er in de loonadministratie, en dus ook de aangifte loonheffingen, is verantwoord. Omdat wij niet de beschikking hebben gehad over de loonadministratie hebben wij deze afwijking niet kunnen analyseren. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat er een deel van het netto loon in de loonadministratie als onkostenvergoeding is uitbetaald. Echter het afsplitsen van vergoedingen van een overeengekomen netto loon is niet toegestaan. De afwijkingen in het betaalde netto loon per periode zijn dermate groot dat er bovendien geen sprake kan zijn van reële vergoedingen.
In totaliteit is er € 149.175,52 meer netto loon uitbetaald dan dat er in de loonadministratie (en dus ook de aangifte loonheffingen) is verantwoord.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2008 | |
Juistheid loonadministratie | € 190.959 |
3.4
Volledigheid loonadministratie
Uit de vergelijking tussen de van de opdrachtgevers ontvangen gegevens alsmede het spreadsheet "UREN- EN PLANNINGSOVERZICHT.xlsx" en de door inhoudingsplichtige ingediende aangifte loonheffingen blijkt dat er veel meer uren bij opdrachtgevers gewerkt zijn dan dat er in de aangifte loonheffingen zijn verantwoord. In onderstaande hoofdstukken is de afwijking geanalyseerd.
Bij de beoordeling van de volledigheid van de loonadministratie is, voor zover door ons te achterhalen, rekening gehouden met ingeleende werknemers. Werknemers die zijn ingeleend zijn in onderstaande berekeningen buiten beschouwing gelaten.
3.5
Aangifte tijdvak 9
Met ingang van 1 september 2008 zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 3] Door [B.V. 2] is er over de weken 33 tot en met 35, die deel uitmaken van periode 9 geen aangifte loonheffingen ingediend. Volgens de heer Wierts, die verantwoordelijk is voor de salarisadministratie, omdat de BV verkocht was.
Steekproefsgewijs is de aangifte inkomstenbelasting van een aantal werknemers geraadpleegd. Uit de aangifte inkomstenbelasting van alle geraadpleegde werknemers blijkt dat er een hoger loon is opgegeven dan er uit de aangifte loonheffingen blijkt. Hieruit blijkt dat de loonbetalingen over de weken 33 tot en met 35 wel in de loonadministratie zijn verantwoord. De werknemers hebben immers een jaaropgave ontvangen waarin de loonbetalingen over deze periode zijn opgenomen.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2008 | |
Meer gewerkte dan verloonde uren | € 33.657 |
3.6
Meer gewerkte dan verloonde uren
Met betrekking tot die werknemers die in de aangifte loonheffingen (en dus ook in de loonadministratie) zijn verantwoord blijkt dat door deze groep werknemers meer uren zijn gewerkt dan dat er in de loonadministratie zijn opgenomen.
(…)
Rekeninghoudende met de bekende netto lonen per werknemer blijkt dat er in totaliteit € 19.524 meer aan werknemers is uitbetaald dan dat er in de loonadministratie is verantwoord.
Het netto loon van € 19.524 leidt tot een gebruteerd bedrag van € 35.406.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2008 | |
Meer gewerkte dan verloonde uren | € 24.989 |
3.7
Gewerkte uren onbekende werknemers
Tijdens het onderzoek is gebleken dat er een groot aantal uren gewerkt is door werknemers waarvan de in de urenregistratie, zoals deze bij de inleners zijn aangetroffen, vastgelegde namen alsmede de namen op de tabbladen "inleen week XX" van het spreadsheet "UREN- EN PLANNINGSOVERZICHT.xlsx" op geen enkele wijze aan een werknemer die in de loonadministratie is verantwoord zijn te koppelen
(…)
Rekeninghoudende met de bekende netto lonen per werknemer blijkt dat er in totaliteit € 805.484,14 aan werknemers is uitbetaald terwijl deze betalingen niet in de loonadministratie zijn verantwoord.
Gezien het feit dat de betalingen aan de werknemers bewust niet in de loonadministratie zijn verantwoord is bij de brutering van het netto loon gebruik gemaakt van het anoniementarief.
Het netto loon van € 805.484,14 leidt tot een gebruteerd bedrag van € 1.819.991.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2008 | |
Gewerkte uren onbekende werknemers | € 1.482.787” |
2.4.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2013 – en voor zover in beroep van belang – aan [B.V. 2] over het tijdvak 2008 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd naar een te betalen bedrag van € 1.732.392. Voormelde naheffingsaanslag is onbetaald gebleven.
2.5.1.
In 2013 heeft de Belastingdienst bij [B.V. 3] een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften in de loonheffing voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Van dit onderzoek is met dagtekening 21 juni 2013 een rapport opgemaakt. Het rapport vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“3.5 Aangifte tijdvak 13
Met ingang van 1 januari 2009 zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 4] . Door [B.V. 3] is er over de weken 49 tot en met 52, dit is periode 13, geen aangifte loonheffingen ingediend.
Steekproefsgewijs is de aangifte inkomstenbelasting van een aantal werknemers geraadpleegd. Uit de aangifte inkomstenbelasting van alle geraadpleegde werknemers blijkt dat er een hoger loon is opgegeven dan er uit de aangifte loonheffingen blijkt. Hieruit blijkt dat de loonbetalingen over de weken 49 tot en met 52 (periode 13) wel in de loonadministratie zijn verantwoord. De werknemers hebben immers een jaaropgave ontvangen waarin de loonbetalingen over deze periode zijn opgenomen.
Uit de registratie van de gewerkte uren blijkt dat er 4.867 uur door bekende werknemers gewerkt is. Deze uren zijn vermoedelijk wel verloond, dan wel grotendeels verloond, echter hiervoor is geen aangifte loonheffingen meer ingediend.
Het netto loon dat aan deze bekende werknemers over deze periode is uitbetaald bedraagt € 35.918,48 (= 4.867 x € 7,38).
Er is door de diverse werknemers in totaal gedurende 158 weken gewerkt in periode 13. Gemiddeld per week bedraagt het netto loon € 227,33. Rekening houdende met de heffingskorting komt dit overeen met een gemiddeld bruto bedrag van € 261,42 per week.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2008 | |
Tijdvak 13 | € 12.607 |
3.6
Meer gewerkte dan verloonde uren
Met betrekking tot die werknemers die in de aangifte loonheffingen (en dus ook in de loonadministratie) zijn verantwoord blijkt dat door deze groep werknemers meer uren zijn gewerkt dan dat er in de loonadministratie zijn opgenomen.
(…)
Uitgaande van een netto uurloon van € 7.38 betekent dit dat er in totaliteit € 20.813 meer aan deze werknemers is uitbetaald dan dat er in de loonadministratie is verantwoord.
Het netto loon van € 20.813 leidt tot een gebruteerd bedrag van € 37.744.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2008 | |
Meer gewerkte dan verloonde uren | € 26.639 |
3.7
Gewerkte uren onbekende werknemers
Tijdens het onderzoek is gebleken dat er een groot aantal uren gewerkt is door werknemers waarvan de in de urenregistratie, zoals deze bij de inleners zijn aangetroffen, vastgelegde namen op geen enkele wijze aan een werknemer die in de loonadministratie is verantwoord zijn te koppelen
(…)
Een bedrag van € 270.338,62 (36.631,25 uur x € 7,38) is niet in de loonadministratie opgenomen, en dus ook niet in de aangifte loonheffingen, betrokken.
Gezien het feit dat de betalingen aan de werknemers bewust niet in de loonadministratie zijn verantwoord is bij de brutering van het netto loon gebruik gemaakt van het anoniementarief. Het netto loon van € 270.338 leidt tot een gebruteerd bedrag van € 610.828.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2008 | |
Gewerkte uren onbekende werknemers | € 497.652” |
2.5.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2013 – en voor zover in beroep van belang – aan [B.V. 3] over het tijdvak 2008 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd naar een te betalen bedrag van € 536.898. Voormelde naheffingsaanslag is onbetaald gebleven.
2.6.1.
In 2013 heeft de Belastingdienst bij [B.V. 4] een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften in de loonheffing voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Van dit onderzoek is met dagtekening 21 juni 2013 een rapport opgemaakt. Het rapport vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“3.2 Juistheid loonadministratie
Omdat wij gedurende het onderzoek niet de beschikking hebben gehad over de loonadministratie en de grootboekadministratie van [B.V. 4] is het niet mogelijk gebleken op basis van deze gegevens een oordeel te geven over de juistheid van de loonadministratie.
Aan de hand van het spreadsheets "UREN 09ww HJC VAST.xls" en "UREN 09ww HJC INLEEN.xls" beschikken wij wel over de aan de werknemers betaalde netto lonen alsmede de betaalde kilometervergoedingen. Gezien het feit dat wij niet in alle gevallen over de werkplekken van de diverse werknemers beschikken hebben wij de inhoudelijke beoordeling van deze betaalde kilometervergoedingen buiten beschouwing gelaten.
In de aangifte loonheffingen zijn de individuele loongegevens opgenomen. Hieruit is op eenvoudige wijze het in de loonadministratie verantwoorde netto loon af te leiden. Opgemerkt dient te worden dat in dit netto loon ook de betaling van het vakantiegeld is begrepen.
Uit de vergelijking van het netto loon volgens de aangifte loonheffingen en het netto loon volgens de spreadsheets "UREN 09ww HJC VAST.xls" en "UREN 09ww HJC INLEEN.xls" blijkt dat nagenoeg alle werknemers, die in de loonadministratie zijn verantwoord meer netto loon hebben ontvangen dan dat er in de loonadministratie, en dus ook de aangifte loonheffingen, is verantwoord. Omdat wij niet de beschikking hebben gehad over de loonadministratie hebben wij deze afwijking niet kunnen analyseren. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat er een deel van het netto loon in de loonadministratie als onkostenvergoeding is uitbetaald. Echter het afsplitsen van vergoedingen van een overeengekomen netto loon is niet toegestaan. De afwijkingen in het betaalde netto loon per periode zijn dermate groot dat er bovendien geen sprake kan zijn van reële vergoedingen.
In totaliteit is er € 103.037,95 meer netto loon uitbetaald dan dat er in de loonadministratie (en dus ook de aangifte loonheffingen) is verantwoord.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2009 | |
Juistheid loonadministratie | € 116.657 |
3.3
Aangifte tijdvak 8
Met ingang van 3 augustus 2009 (week 32) zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 5] respectievelijk [B.V. 6] . Door [B.V. 4] is er over de weken 29 tot en met 31, die deel uitmaken van periode 8, in eerste instantie geen aangifte loonheffingen ingediend.
Op grond hiervan is er met dagtekening 1 oktober 2009 een ambtshalve aanslag over tijdvak 8 opgelegd. Op 18 november 2009 is er alsnog een aangifte ingediend. Volgens deze aangifte zou er over tijdvak 8 geen loonheffing verschuldigd zijn. Naar aanleiding hiervan is de ambtshalve aanslag teruggebracht naar nihil. Naar nu blijkt ten onrechte omdat er over de weken 29 tot en met 31 personeel in dienst is geweest bij [B.V. 4] .
Uit de registratie van de gewerkte uren blijkt dat er 3.481 uur door bekende werknemers gewerkt is. Deze uren zijn vermoedelijk wel verloond, dan wel grotendeels verloond, echter hiervoor is geen aangifte loonheffingen meer ingediend.
Het netto loon dat aan deze bekende werknemers over deze periode is uitbetaald bedraagt € 36.692, 42.
Er is door de diverse werknemers in totaal gedurende 93 weken gewerkt in periode 8. Gemiddeld per week bedraagt het netto loon € 394,54. Rekening houdende met de heffingskorting komt dit overeen met een gemiddeld bruto bedrag van € 539,84 per week.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2009 | |
Tijdvak 8 | € 21.081 |
3.4
Meer gewerkte dan verloonde uren
Met betrekking tot die werknemers die in de aangifte loonheffingen (en dus ook in de loonadministratie) zijn verantwoord blijkt dat door deze groep werknemers meer uren zijn gewerkt dan dat er in de loonadministratie zijn opgenomen.
(…)
Rekeninghoudende met de bekende netto lonen per werknemer blijkt dat er in totaliteit € 33.663 meer aan werknemers is uitbetaald dan dat er in de loonadministratie is verantwoord. Het netto loon van € 33.663 leidt tot een gebruteerd bedrag van € 61.081.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2009 | |
Meer gewerkte dan verloonde uren | € 38.110 |
3.5
Gewerkte uren onbekende werknemers
Tijdens het onderzoek is gebleken dat er een groot aantal uren gewerkt is door werknemers waarvan de in de urenregistratie, zoals deze bij de inleners zijn aangetroffen, vastgelegde namen alsmede de namen op de spreadsheets "UREN 09ww HJC INLEEN.xls" op geen enkele wijze aan een werknemer die in de loonadministratie is verantwoord zijn te koppelen
(…)
Rekening houdende met de bekende netto lonen per werknemer blijkt dat er in totaliteit € 520.872,88 aan werknemers is uitbetaald terwijl deze betalingen niet in de loonadministratie zijn verantwoord.
Gezien het feit dat de betalingen aan de werknemers bewust niet in de loonadministratie zijn verantwoord is bij de brutering van het netto loon gebruik gemaakt van het anoniementarief. Het netto loon van € 520.872,88 leidt tot een gebruteerd bedrag van € 1.172.744.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2009 | |
Gewerkte uren onbekende werknemers | € 857.217” |
2.6.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2013 – en voor zover in beroep van belang – aan [B.V. 4] over het tijdvak 2009 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd naar een te betalen bedrag van € 1.033.065. Voormelde naheffingsaanslag is onbetaald gebleven.
2.7.1.
In 2013 heeft de Belastingdienst bij [B.V. 6] een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften in de loonheffing voor het tijdvak augustus 2009 tot en met juni 2010. Van dit onderzoek is met dagtekening 21 juni 2013 een rapport opgemaakt. Het rapport vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“3.6 Meer gewerkte dan verloonde uren
Met betrekking tot die werknemers die in de aangifte loonheffingen (en dus ook in de loonadministratie) zijn verantwoord blijkt dat door deze groep werknemers meer uren zijn gewerkt dan dat er in de loonadministratie zijn opgenomen.
(…)
In verband hiermee leggen wij de volgende naheffingsaanslag op:
2009 | 2010 | |
Meer gewerkte dan verloonde uren | € 32.329 | € 35.421 |
2.7.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2013 – en voor zover in beroep van belang – aan [B.V. 6] over het tijdvak 2009 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd naar een te betalen bedrag van € 32.329 en over het tijdvak 2010 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd naar een te betalen bedrag van € 35.421. Voormelde naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven.
2.8.
Op verzoek van de Ontvanger is met ingang van 29 oktober 2013 een onderzoek ingesteld bij belanghebbende naar de mogelijkheden van aansprakelijkstelling van belanghebbende als contractspartner van [B.V. 1] , [B.V. 2] , JCP Detacheringen B.V en [B.V. 4] Van dit onderzoek is met dagtekening 1 juli 2014 een rapport opgemaakt. Het rapport meldt, voor zover van belang, het volgende:
“2.1.4 Verloop onderzoek
(…)
Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde (…) loonheffingen door [B.V. 1] .
(…)
2.2.4
Verloop onderzoek
(…)
Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde (…) loonheffingen door [B.V. 2] .
(…)
2.3.4
Verloop onderzoek
(…)
Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde loonheffingen door [B.V. 3] .
(…)
2.4.4
Verloop onderzoek
(…)
Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde loonheffingen door [B.V. 4] .
(…)
3.1
Verwijtbaarheden
Het verwijtbaar handelen door de uitlener of onderaannemer houdt in dat de gehele keten aansprakelijk is voor de openstaande aanslagen loonheffingen (…) (bij uitlenen) of loonheffingen (bij onderaanneming) van die uitlener of onderaannemer.
Bij het ingestelde onderzoek bij [B.V. 1] , [B.V. 2] , [B.V. 3] dan wel [B.V. 4] zijn de navolgende verwijtbaarheden geconstateerd/vastgesteld:
[B.V. 1]
- De administratie is niet bewaard gebleven, althans deze is op geen enkele wijze traceerbaar. Dit betekent dat geen grootboek administratie en loonadministratie traceerbaar is.
- Omdat er geen administratie meer te achterhalen is zijn bij alle bekende opdrachtgevers van [B.V. 1] de uitgeschreven verkoopfacturen, inclusief de onderliggende urenregistratie, opgevraagd
Aan de hand van de terugontvangen gegevens is een aansluiting gemaakt met de ingediende aangifte loonheffingen. Hierbij is geconstateerd dat:
- Meer netto loon is uitbetaald dan dat er in de loonadministratie (en dus ook de aangiften loonheffingen) is verantwoord.
- Met ingang van 3 augustus 2009 zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 5] Door [B.V. 1] is er over de weken 29 tot en met 31, die deel uitmaken van periode 8 een zogenaamde nihilaangifte ingediend. Het over deze periode uitbetaald netto loon werd niet in een aangifte loonheffingen opgenomen.
(…)
[B.V. 2]
- De administratie is niet bewaard gebleven, althans deze is op geen enkele wijze traceerbaar. Dit betekent dat geen grootboek administratie en loonadministratie traceerbaar is.
- Omdat er geen administratie meer te achterhalen is zijn bij alle bekende opdrachtgevers de door [B.V. 2] en [B.V. 1] uitgeschreven verkoopfacturen, inclusief de onderliggende urenregistratie, opgevraagd.
Aan de hand van de terugontvangen gegevens is een aansluiting gemaakt met de ingediende aangifte loonheffingen. Hierbij is geconstateerd dat:
- Meer netto loon is uitbetaald dan dat er in de loonadministratie (en dus ook de aangiften loonheffingen) is verantwoord.
- Met ingang van 1 september 2008 zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 3] . Door [B.V. 2] is er over de weken 33 tot en met 35, die deel uitmaken van periode 9 geen aangiften loonheffingen ingediend.
- Meer uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt dan in de aangiften loonheffingen zijn verwerkt,
- Uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt door personen die niet in de aangiften loonheffingen zijn verwerkt.
Hierbij is, voor zover te achterhalen, rekening gehouden met ingeleende werknemers.
(…)
[B.V. 3]
- Er is niet te achterhalen op welke wijze de financiële administratie is bijgehouden.
- Met ingang van 1 januari 2009 zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 4] . Door [B.V. 3] is er over de weken 49 tot en met 52, dit is periode 13, geen aangifte loonheffingen ingediend.
- Meer uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt dan in de aangiften loonheffingen zijn verwerkt,
- Uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt door personen die niet in de aangiften loonheffingen zijn verwerkt. Hierbij is, voor zover te achterhalen, rekening gehouden met ingeleende werknemers.
[B.V. 4]
- Er is niet te achterhalen op welke wijze de financiële administratie is bijgehouden.
- Meer netto loon is uitbetaald dan dat er in de loonadministratie (en dus ook de aangiften loonheffingen) is verantwoord,
- Met ingang van 3 augustus 2009 (week 32) zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 3] respectievelijk [B.V. 6] . Door [B.V. 4] is er over de weken 29 tot en met 31, dit is periode 8, in eerste instantie geen aangiften loonheffingen ingediend.
- Meer uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt dan in de aangifte loonheffingen zijn verwerkt,
- Uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt door personen die niet in de aangiften loonheffingen zijn verwerkt. Hierbij is, voor zover te achterhalen, rekening gehouden met ingeleende werknemers.
3.2
Inlening van personeel/aanneming van werk
Aan [belanghebbende] is een vragenformulier uitgereikt.
Daarbij zijn de navolgende vragen gesteld:
A. Waaruit bestonden de te verrichten werkzaamheden?
B. Waar werden de werkzaamheden uitgevoerd?
C. Werden dezelfde werkzaamheden op hetzelfde werk ook door anderen (eventueel eigen
personeel) uitgevoerd?
D. Wie bepaalde wanneer, wat en hoe het werk gedaan moest worden?
E. Wie stelde het te gebruiken gereedschap/materiaal ter beschikking?
F. Bij wie moesten de werknemers van de opdrachtnemer zich melden, en wat is zijn/haar functie?
G. Wie gaf leiding aan de werknemers van de opdrachtnemer en waaruit bestond dit leiding geven?
H. Wie hield toezicht op de hoeveelheid en kwaliteit van de verrichtingen van de werknemers van de opdrachtnemer en waaruit bestond dit toezicht?
I. Vond er controle plaats, en door wie?
J. Waaruit bestond deze controle?
K. Hoe werd de identiteit van het ingeleende personeel vastgesteld?
L. Hoe vond de controle plaats op de juistheid van de door de opdrachtnemer ingediende facturen?
M. Werden er door u bij betalingen van de facturen gebruik gemaakt van stortingen op een G-rekening van
de opdrachtnemer óf zijn er rechtstreekse stortingen op de rekening van de Belastingdienst gedaan?
N. Zo ja, op welk rekeningnummer hebben stortingen plaatsgevonden?
O. Wat is er van deze stortingen op de G-rekening contractueel vastgelegd?
Door E. Flamm (directeur) is op de vragenbrief als volgt geantwoord:
“Betreft: vragenbrief [B.V. 5]
Datum: 03-01-2014
Geachte heer Veraa.
Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van donderdag 12 december 2013 laten wij u bijgaand onze opmerkingen toekomen inzake de door u gestelde vragen rondom bovenstaande dienstverlener.
1. Kopieën van de contracten inzake de uitgevoerde werkzaamheden bijgevoegd.
2. Een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel van [B.V. 7] is bijgevoegd.
A. [B.V. 5] stelt personeel ter beschikking. Onze onderneming is gespecialiseerd in het
demonteren en slopen van (on)roerende zaken. Het personeel welk door onze onderneming werd ingehuurd werd ingezet op de genoemde werkzaamheden.
B. De werkzaamheden werden steeds uitgevoerd op de aanneemplaats van de opdrachtgever.
C. Opdrachtgevers huren steeds personeel in voor demontage en sloopwerkzaamheden.
Daarnaast heeft de vennootschap [B.V. 7] géén eigen personeel in dienst.
D. In eerste instantie bepaalt de opdrachtgever wanneer, waar en hoe werkzaamheden plaatsvinden.
De ingeleende krachten worden dagelijks geïnstrueerd door de directie van [B.V. 7] welke werkzaamheden door wie, waar en hoe worden uitgevoerd.
F. Het te gebruiken materiaal / gereedschap wordt ter beschikking gesteld door [B.V. 7]
.
G. Leiding wordt gegeven door [persoon 1] . Met ingang van 1 september 2011 worden de medewerkers van opdrachtnemer ook aangestuurd door de heer [persoon 2] . De heer [persoon 2] is werkzaam bij de vennootschap van de heer [persoon 1] : [B.V. 8] .
H. Zie G.
I. Zie G. Daarnaast voert de opdrachtgever van [B.V. 7] ook controles uit op de aanneemplaats. Opdrachtgever van [B.V. 7] tekent de opdrachtbonnen af voor uitgevoerde werkzaamheden. Opdrachtbonnen dien niet zijn getekend door de opdrachtgever van [B.V. 7] worden niet betaald door opdrachtgever.
J. Controle op de werkplaats op de verrichte werkzaamheden / aanwezig personeel.
K. Personeel dat ter beschikking wordt gesteld door opdrachtnemer verstrekt een kopie
geldig legitimatiebewijs aan opdrachtgever ( [B.V. 7] ). Opdrachtnemer
( [B.V. 7] ) verstrekt aan een groot aantal opdrachtgevers urenstaten van
werknemers welke gewerkt hebben op een werk. (…)
L. Werknemers van opdrachtnemer dienen wekelijks over een getekend urenstaten te
beschikken welk door opdrachtgever ( [B.V. 7] ) voor akkoord is getekend.
Opdrachtgever ( [B.V. 7] ) controleert facturen opdrachtnemer ( [B.V. 5]
) met getekende urenstaten op werknemersniveau.
M. Door [B.V. 7] is bij betaling steeds gebruik gemaakt van storting op de
G-rekening van opdrachtnemer,
N. Rekening G-rekening opdrachtnemer:
O. Contractueel vastgelegd ??. Betaling op de G-rekening vindt steeds plaats op basis van
splitsing premies sociale verzekeringen /loonbelasting zoals deze door opdrachtnemer
op factuur is vastgelegd.
Volledigheidshalve bericht ik u dat de beantwoording van vragen rondom [B.V. 5]
identiek gelijk is aan de andere vennootschappen waarvoor door u een vragenbrief is
gestuurd. Indien u toch wenst dat wij in een afzonderlijk schrijven u informeren over deze
andere vennootschappen verzoek ik u dit aan ons kenbaar te maken.
Met vriendelijke groet,
E. [persoon 1]
Directeur"
(…)
4. Resultaat onderzoek
Op basis van de navolgende feiten en omstandigheden is [belanghebbende] op grond van artikel 34 Invorderingswet 1990 aansprakelijk voor de niet door [B.V. 1] [B.V. 2] , [B.V. 3] dan wel [B.V. 4] betaalde bedragen loonheffingen en voor de niet door [B.V. 1] dan wel [B.V. 4] betaalde bedragen loonheffingen (…), verschuldigd uit hoofde van de in opdracht van [belanghebbende] door het personeel van [B.V. 1] [B.V. 2] , [B.V. 3] dan wel [B.V. 4] uitgevoerde werkzaamheden.
Personeel van [B.V. 1] werd ter beschikking gesteld aan [belanghebbende] om aldaar onder leiding of toezicht werkzaam te zijn.
Personeel van [B.V. 2] , [B.V. 3] dan wel [B.V. 4] werd via [B.V. 1] ter beschikking gesteld aan [belanghebbende] om aldaar onder leiding of toezicht werkzaam te zijn.
Er is in casu sprake van het inlenen van personeel.
Zie tevens onderdeel 3.2. van dit rapport waaruit blijkt dat er sprake is van leiding en of toezicht
4.1
Matiging aansprakelijkstelling
De inlener/aannemer is in beginsel volledig aansprakelijk voor de loonheffingen die verschuldigd zijn in verband met het verrichten van werkzaamheden door de werknemer van de uitlener/onderaannemer, ook als deze loonheffingen zijn berekend met toepassing van het anoniementarief. Op grond van artikel 34.8.2 (bij inlenen) dan wel artikel 35.9 van de Leidraad Invordering (bij aanneming van werk) dient in het geval de inlenerlaannemer, in afwijking van de handelwijze van de uitlener/onderaannemer, de identiteit van de te werk gestelde werknemers van de uitlener/onderaannemer wel op juiste wijze heeft vastgesteld en de inlenerlaannemer tevens gegevens overlegt aan de hand waarvan het loon van de werknemer kan worden geïndividualiseerd, matiging van de aansprakelijkstelling plaats te vinden.
Bij de totstandkoming van de aansprakelijkstellingsberekeningen is bovenstaande matigingsbepaling ingebracht door uit te gaan van de verschuldigde loonheffingen per uur, waarbij voor iedere arbeidskracht per uur en per opdrachtgever is bepaald of het anoniementarief dan wel het gebruteerd tabeltarief van toepassing is (Zie berekening aansprakelijkstelling: kolom 'Aansprakelijkstelling na matiging').
Daarnaast is ook rekening gehouden met later eventueel nog aanvullend door de opdrachtgever verstrekte informatie, voor zover van invloed op het gehanteerde tarief.
(…)
7. Berekening bedrag aansprakelijkheid
Op basis van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 is [belanghebbende] aansprakelijk voor de navolgende bedragen:
[B.V. 1] 2008
JAAR | 2008 |
Loonheffingen [B.V. 2] (doorlening via [B.V. 1] ) | € 67.825,18 |
Loonheffingen [B.V. 3] (doorlening via [B.V. 1] ) | € 42.190,29 |
Subtotaal | € 110.015,47 |
G-stortingen -/- | € 31.301,28 |
Totaal 2008 [B.V. 1] | € 78.714,19 |
[B.V. 1] 2009
JAAR | 2008 |
Loonheffingen [B.V. 4] (doorlening via [B.V. 1] ) | € 99.994,21 |
Loonheffingen [B.V. 1] | € 508,23 |
Subtotaal | € 100.502,44 |
G-stortingen -/- | € 27.461,23 |
Totaal 2009 [B.V. 1] | € 73.040,81” |
”
2.9.
Op verzoek van de Ontvanger is met ingang van 29 oktober 2013 een onderzoek ingesteld bij belanghebbende naar de mogelijkheden van aansprakelijkstelling van belanghebbende als contractspartner van [B.V. 5] en [B.V. 6] Van dit onderzoek is met dagtekening 1 juli 2014 een rapport opgemaakt. Het rapport meldt, voor zover van belang, het volgende:
“2.1.4 Verloop onderzoek
(…)
Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde (…) loonheffingen door [B.V. 5]
(…)
2.2.4
Verloop onderzoek
(…)
Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde loonheffingen door [B.V. 6]
(…)
3.1
Verwijtbaarheden
Het verwijtbaar handelen door de uitlener of onderaannemer houdt in dat de gehele keten aansprakelijk is voor de openstaande aanslagen loonheffingen (…) (bij uitlenen) of loonheffingen (bij onderaanneming) van die uitlener of onderaannemer.
Bij het ingestelde onderzoek bij [B.V. 5] en [B.V. 6] zijn de navolgende verwijtbaarheden geconstateerd/vastgesteld:
[B.V. 5]
- De administratie is niet bewaard gebleven, althans deze is op geen enkele wijze traceerbaar, Dit betekent dat geen grootboek administratie en loonadministratie traceerbaar is.
- Omdat er geen administratie meer te achterhalen is zijn bij alle bekende opdrachtgevers van [B.V. 5] de uitgeschreven verkoopfacturen, inclusief de onderliggende urenregistratie, opgevraagd.
Aan de hand van de terugontvangen gegevens is een aansluiting gemaakt met de ingediende aangifte loonheffingen. Hierbij is geconstateerd dat:
1. Meer uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt dan in de aangifte loonheffingen zijn verwerkt,
2. Uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt door personen die niet in de aangifte loonheffingen zijn verwerkt. Hierbij is, voor zover te achterhalen, rekening gehouden met ingeleende werknemers.
- Uit de van de banken ontvangen afschriften blijkt dat er nog betalingen voor vakantiegeld en verlofuren hebben plaatsgevonden die niet in een aangifte loonheffingen werden opgenomen.
(…)
[B.V. 6]
- De administratie is niet bewaard gebleven, althans deze is op geen enkele wijze traceerbaar, Dit betekent dat geen grootboekadministratie en loonadministratie traceerbaar is.
- Omdat er geen administratie meer te achterhalen is zijn bij alle bekende opdrachtgevers van [B.V. 5] de uitgeschreven verkoopfacturen, inclusief de onderliggende urenregistratie, opgevraagd.
Aan de hand van de terugontvangen gegevens is een aansluiting gemaakt met de ingediende aangifte loonheffingen. Hierbij is geconstateerd dat:
1. Personeel van [B.V. 6] via [B.V. 5] werd doorgeleend.
2. Meer uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt dan in de aangifte loonheffingen zijn verwerkt,
3.2
Inlening van personeel/aanneming van werk
[Hof: zie onder 2.8]
(…)
4. Resultaat onderzoek
Op basis van de navolgende feiten en omstandigheden is [belanghebbende] op grond van artikel 34 Invorderingswet 1990 aansprakelijk voor de niet door [B.V. 5] en [B.V. 6] betaalde bedragen loonheffingen (…), verschuldigd uit hoofde van de in opdracht van [belanghebbende] door het personeel van [B.V. 5] en Flex World Services B.V uitgevoerde werkzaamheden.
Personeel van [B.V. 5] werd ter beschikking gesteld aan [belanghebbende] ter beschikking gesteld om aldaar onder leiding of toezicht werkzaam te zijn
Personeel van Flexworld Services B.V werd via [B.V. 5] ter beschikking gesteld aan [belanghebbende] om aldaar onder leiding of toezicht werkzaam te zijn.
Er was zodoende sprake van het inlenen van personeel.
Zie tevens onderdeel 3.2. van dit rapport waaruit blijkt dat er sprake is van leiding en of toezicht
4.1
Matiging aansprakelijkstelling
De inlener/aannemer is in beginsel volledig aansprakelijk voor de loonheffingen die verschuldigd zijn in verband met het verrichten van werkzaamheden door de werknemer van de uitlener/onderaannemer, ook als deze loonheffingen zijn berekend met toepassing van het anoniementarief. Op grond van artikel 34.8.2 (bij inlenen) dan wel artikel 35.9 van de Leidraad Invordering (bij aanneming van werk) dient in het geval de inlenerlaannemer, in afwijking van de handelwijze van de uitlener/onderaannemer, de identiteit van de te werk gestelde werknemers van de uitlener/onderaannemer wel op juiste wijze heeft vastgesteld en de inlenerlaannemer tevens gegevens overlegt aan de hand waarvan het loon van de werknemer kan worden geïndividualiseerd, matiging van de aansprakelijkstelling plaats te vinden.
Bij de totstandkoming van de aansprakelijkstellingsberekeningen is bovenstaande matigingsbepaling ingebracht door uit te gaan van de verschuldigde loonheffingen per uur, waarbij voor iedere arbeidskracht per uur en per opdrachtgever is bepaald of het anoniementarief dan wel het gebruteerd tabeltarief van toepassing is (Zie berekening aansprakelijkstelling: kolom 'Aansprakelijkstelling na matiging').
Daarnaast is ook rekening gehouden met later eventueel nog aanvullend door de opdrachtgever verstrekte informatie, voor zover van invloed op het gehanteerde tarief.
(…)
7. Berekening bedrag aansprakelijkheid
Op basis van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 is [belanghebbende] aansprakelijk voor de navolgende bedragen:
[B.V. 5] 2009
JAAR | 2010 |
Loonheffingen [B.V. 5] | € 34.825,92 |
Loonheffingen [B.V. 6] (doorlening via [B.V. 5] ) | € 6.792,20 |
Subtotaal | € 41.618,12 |
G-stortingen -/- | € 20.437,19 |
Totaal 2009 [B.V. 5] | € 21.180,93 |
[B.V. 5] 2010
JAAR | 2010 |
Loonheffingen [B.V. 5] | € 117.116,21 |
Loonheffingen [B.V. 6] (doorlening via [B.V. 5] ) | € 11.068,03 |
Subtotaal | € 128.184,24 |
G-stortingen -/- | € 38.779,29 |
Totaal 2010 [B.V. 5] | € 89.404,95 |
[B.V. 5] 2011
JAAR | 2011 |
Loonheffingen [B.V. 5] | € 30.211,39 |
G-stortingen -/- | € 18.755,06 |
Totaal 2011 [B.V. 5] | € 11.456,33” |
2.10.
Op verzoek van de ontvanger is met ingang van 29 oktober 2013 een onderzoek ingesteld bij belanghebbende naar de mogelijkheden van aansprakelijkstelling van belanghebbende als contractspartner van [B.V. 2] Van dit onderzoek is met dagtekening 1 juli 2014 een rapport opgesteld. Het rapport meldt, voor zover van belang, het volgende:
“2.1.4 Verloop onderzoek
(…)
Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde (…) loonheffingen door [B.V. 2] .
(…)
3.1
Verwijtbaarheden
Het verwijtbaar handelen door de uitlener of onderaannemer houdt in dat de gehele keten aansprakelijk is voor de openstaande aanslagen loonheffingen (…) (bij uitlenen) of loonheffingen (bij onderaanneming) van die uitlener of onderaannemer.
Bij het ingestelde onderzoek bij [B.V. 2] zijn de navolgende verwijtbaarheden geconstateerd/vastgesteld:
[B.V. 2]
- De administratie is niet bewaard gebleven, althans deze is op geen enkele wijze traceerbaar, Dit betekent dat geen grootboek administratie en loonadministratie traceerbaar is.
- Omdat er geen administratie meer te achterhalen is zijn bij alle bekende opdrachtgevers de door [B.V. 2] en [B.V. 1] uitgeschreven verkoopfacturen, inclusief de onderliggende urenregistratie, opgevraagd.
Aan de hand van de terugontvangen gegevens is een aansluiting gemaakt met de ingediende aangifte loonheffingen. Hierbij is geconstateerd dat:
- Meer netto loon is uitbetaald dan dat er in de loonadministratie (en dus ook de aangiften loonheffingen) is verantwoord.
- Met ingang van 1 september 2008 zijn alle werknemers in dienst getreden bij [B.V. 3] . Door [B.V. 2] is er over de weken 33 tot en met 35, die deel uitmaken van periode 9 geen aangiften loonheffingen ingediend.
- Meer uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt dan in de aangiften loonheffingen zijn verwerkt,
- Uren bij opdrachtgevers zijn gewerkt door personen die niet in de aangiften loonheffingen zijn verwerkt.
- Hierbij is, voor zover te achterhalen, rekening gehouden met ingeleende werknemers.
3.2
Inlening van personeel/aanneming van werk
[Hof: zie onder 2.8]
(…)
4. Resultaat onderzoek
Op basis van de navolgende feiten en omstandigheden is [belanghebbende] op grond van artikel 34 Invorderingswet 1990 aansprakelijk voor de niet door [B.V. 2] betaalde bedragen loonheffingen (…), verschuldigd uit hoofde van de in opdracht van [belanghebbende] door het personeel van [B.V. 2] uitgevoerde werkzaamheden.
Personeel van [B.V. 2] werd ter beschikking gesteld aan [belanghebbende] om daar onder leiding of toezicht werkzaam te zijn. Er is in casu sprake van het inlenen van personeel.
Zie tevens onderdeel 3.2. van dit rapport waaruit blijkt dat er sprake is van leiding en of toezicht
4.1
Matiging aansprakelijkstelling
De inlener/aannemer is in beginsel volledig aansprakelijk voor de loonheffingen die verschuldigd zijn in verband met het verrichten van werkzaamheden door de werknemer van de uitlener/onderaannemer, ook als deze loonheffingen zijn berekend met toepassing van het anoniementarief. Op grond van artikel 34.8.2 (bij inlenen) dan wel artikel 35.9 van de Leidraad Invordering (bij aanneming van werk) dient in het geval de inlenerlaannemer, in afwijking van de handelwijze van de uitlener/onderaannemer, de identiteit van de te werk gestelde werknemers van de uitlener/onderaannemer wel op juiste wijze heeft vastgesteld en de inlenerlaannemer tevens gegevens overlegt aan de hand waarvan het loon van de werknemer kan worden geïndividualiseerd, matiging van de aansprakelijkstelling plaats te vinden.
Bij de totstandkoming van de aansprakelijkstellingsberekeningen is bovenstaande matigingsbepaling ingebracht door uit te gaan van de verschuldigde loonheffingen per uur, waarbij voor iedere arbeidskracht per uur en per opdrachtgever is bepaald of het anoniementarief dan wel het gebruteerd tabeltarief van toepassing is (Zie berekening aansprakelijkstelling: kolom 'Aansprakelijkstelling na matiging').
Daarnaast is ook rekening gehouden met later eventueel nog aanvullend door de opdrachtgever verstrekte informatie, voor zover van invloed op het gehanteerde tarief.
(…)
7. Berekening bedrag aansprakelijkheid
Op basis van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 is [belanghebbende] aansprakelijk voor de navolgende bedragen:
JAAR | 2008 |
Loonheffingen | € 35.070,76 |
G-stortingen | € 8.518,58 |
Totaal | € 26.552,18” |
2.11.
Vervolgens heeft de ontvanger de onder 1.1.1. genoemde beschikkingen gegeven.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding wegens immateriële schade en op een proceskostenvergoeding voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de beschikkingen en tot vergoeding van immateriële schade en de in beroep gemaakte proceskosten.
De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Verjaring; stuiting/schorsing
4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid tot aansprakelijkstelling met betrekking tot de naheffingsaanslagen is komen te vervallen omdat de verjaring niet, althans niet op een rechtens juiste wijze, is geschorst dan wel gestuit. De ontvanger heeft dit standpunt gemotiveerd betwist in de van hem afkomstige gedingstukken.
4.2.
Als wettelijk uitgangspunt heeft te gelden dat de rechtsvordering tot betaling van een belastingschuld verjaart vijf jaar nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken (artikel 4:104 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
4.3.
De verjaringstermijn wordt verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft (de schorsing van de verjaring; artikel 4:111, lid 1, Awb)
4.4.
De ontvanger kan de verjaring stuiten door een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorhoudt (artikel 27, lid 1, van de Invorderingswet 1990 (IW 1990). Indien een belastingschuldige is opgehouden te bestaan en voor zover voor zijn belastingschuld een aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, lid 1, IW 1990 heeft plaatsgevonden, treedt de aansprakelijkgestelde voor die belastingschuld in de plaats van de belastingschuldige, voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling (artikel 27, lid 2, IW 1990).
4.5.
Indien een schorsing of een stuiting heeft plaatsgevonden wordt de verjaringstermijn aldus in zoverre verlengd. Voorts kan na een eerste schorsing of stuiting zich in beginsel onbeperkt een nieuwe schorsing en/of stuiting van de verjaringstermijn voordoen.
4.6.
De ontvanger betoogt de onderhavige naheffingsaanslagen te hebben gestuit bij brieven van 5 maart 2018 (artikel 27, lid 1, IW 1990). Omdat alle in 2.3 genoemde vennootschappen zijn opgehouden te bestaan, is belanghebbende ingevolge het bepaalde in artikel 27, lid 2, IW 1990 als aansprakelijkgestelde in de plaats getreden voor wat betreft de belastingschulden, aldus de ontvanger. Belanghebbende heeft echter betwist dat de brieven van 15 maart 2018 zijn verzonden. De ontvanger heeft daarop verklaard ervan uit te gaan geen bewijsstukken van de verzending van deze brieven te kunnen overleggen en dat na de schorsing van het onderzoek ter zitting ook bevestigd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verjaring rechtsgeldig is gestuit.
4.7.
Ter zitting heeft de ontvanger stukken overgelegd waaruit naar haar mening volgt dat de verjaring dan in ieder geval is geschorst als gevolg van de door belanghebbende verzochte en, in verband met de onderhavige bezwaren en beroepen, aan haar verleende beschikkingen uitstel van betaling. De ontvanger heeft daarbij per beschikking uiteengezet wanneer en waarvoor het uitstel is verleend. De ontvanger heeft dit – na schorsing van het onderzoek ter zitting – in het nadere stuk van 8 april 2022 verder toegelicht. Uit deze stukken blijkt het volgende.
4.8.
De aan [B.V. 2] opgelegde naheffingsaanslag heeft een dagtekening van 31 juli 2013. en is naar het laatst bekende adres gezonden. De genoemde vennootschap is op 26 augustus 2013 ontbonden. De verjaring van de naheffingsaanslag is dus ingegaan op 6 december 2014, de dag van de uiterste betaaldatum van de beschikkingen aansprakelijkstelling. Op 9 december 2014 is een beschikking tot uitstel van betaling gegeven, zodat reeds vanaf die datum de verjaring is geschorst. De schorsing loopt tot en met heden, met uitzondering van twee onderbrekingen. Die onderbrekingen betreffen de periode tussen de dag na de eerste uitspraak op bezwaar van 26 mei 2015 en de beschikking tot uitstel van betaling van 18 juni 2015, en de periode tussen de dag na de tweede uitspraak op bezwaar van 8 mei 2018 en de beschikking tot uitstel van betaling van 22 juni 2018 (een onderbreking van in totaal 8 weken).
4.9.
De aan [B.V. 4] en [B.V. 1] opgelegde naheffingsaanslagen hebben dagtekeningen van respectievelijk 25 juni 2013 en 31 juli 2013. Deze naheffingsaanslagen zijn niet op juiste wijze bekend gemaakt en retour gekomen bij de Belastingdienst, omdat de genoemde vennootschappen reeds waren ontbonden (respectievelijk op 13 april 2010 en 23 januari 2012). De verjaring van de naheffingsaanslagen is dus ingegaan op 6 december 2014, de dag van de uiterste betaaldatum van de beschikkingen aansprakelijkstelling. Op 3 december 2014 is een beschikking tot uitstel van betaling gegeven, zodat reeds vanaf de startdatum van de verjaring deze is geschorst. De schorsing loopt tot en met heden, met uitzondering van twee onderbrekingen. Die onderbrekingen betreffen de periode tussen de dag na de eerste uitspraak op bezwaar van 26 mei 2015 en de beschikking tot uitstel van betaling van 18 juni 2015, en de periode tussen de dag na de tweede uitspraak op bezwaar van 8 mei 2018 en de beschikking tot uitstel van betaling van 21 juni 2018 (een onderbreking van in totaal 8 weken).
4.10.
De aan [B.V. 5] en [B.V. 6] opgelegde naheffingsaanslagen hebben dagtekeningen van 31 juli 2013 en zijn naar het laatst bekende adres gezonden. De genoemde vennootschappen zijn respectievelijk op 1 september 2013 en 1 oktober 2013 ontbonden. De verjaring van de naheffingsaanslagen is ingegaan op 15 augustus 2013, de dag na de uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslagen. Op 13 januari 2015 is de beschikking tot uitstel van betaling gegeven, zodat vanaf die datum de reeds belopen verjaring van ongeveer 17 maanden is geschorst. De schorsing loopt tot en met heden, met uitzondering van twee onderbrekingen. Die onderbrekingen betreffen de periode tussen de dag na de eerste uitspraak op bezwaar van 26 mei 2015 en de beschikking tot uitstel van betaling van 18 juni 2015, en de periode tussen de dag na de tweede uitspraak op bezwaar van 8 mei 2018 en de beschikking tot uitstel van betaling van 21 juni 2018 (een onderbreking van in totaal 8 weken).
4.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verjaring van alle naheffingsaanslagen tijdig is geschorst, zodat deze nog niet zijn verjaard op het moment dat de rechtbank in de onderhavige zaken uitspraak doet. De standpunten van belanghebbende, dat de naheffingsaanslagen niet op juiste wijze aan de belastingschuldige bekend zijn gemaakt en uitstel van betaling voor de aansprakelijkheidsschuld niet betekent dat de verjaringstermijn van de onderliggende belastingschuld wordt verlengd, berusten op een onjuiste rechtsopvatting.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd ten name van [B.V. 5] , [B.V. 6] en [B.V. 2] aan het laatst bekende adres van deze vennootschappen zijn gestuurd en daarmee op de juiste wijze zijn bekendgemaakt (vgl. HR 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930). Voorts staat ten aanzien van [B.V. 4] en [B.V. 1] vast dat deze vennootschappen zijn ontbonden voordat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Gelet op Hoge Raad 18 december 2009, nr. 08/02641, ECLI:NL:HR:2009:BJ4910, kan de aansprakelijkgestelde de ontvanger dan niet tegenwerpen dat de naheffingsaanslagen niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt.
Uit artikel 27, lid 2, IW 1990 volgt vervolgens dat belanghebbende als aansprakelijkgestelde in de plaats treedt van de ontbonden vennootschappen voor wier belastingschulden zij aansprakelijk is gesteld. Dit betekent dat een aan belanghebbende verleend uitstel verlenging van de verjaringstermijn inhoudt. Dat een of meer naheffingsaanslagen niet op juiste wijze aan de belastingschuldige bekend zou(den) zijn gemaakt, regardeert belanghebbende gelet op het vorenstaande niet. De rechtbank komt derhalve toe aan de inhoudelijke beoordeling van de zaken.
De aansprakelijkheidsstellingen/juridisch kader
4.12.
Artikel 2, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) luidt:
“1. Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, dan wel uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander.”
4.13.
Artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt:
“De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.”
4.14.
Artikel 6, lid 1, letter a, Wet LB 1964 luidt:
“1. Inhoudingsplichtige is:
a. degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan;”
4.15.
Artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer (…) welke de uitlener, dan wel — in geval doorlening plaatsvindt — de in het tweede lid bedoelde doorlener verschuldigd is in verband met dat ter beschikking stellen. In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede lid, is de inlener niet aansprakelijk voor de in verband met de heffing van loonbelasting (…) opgelegde bestuurlijke boete.
2. Onder inlener wordt mede verstaan:
(…)
b. de in onderdeel a bedoelde derde, aan wie door een doorlener een werknemer ter beschikking is gesteld om onder toezicht of leiding van die derde werkzaam te zijn.
3. Indien een inlener ingevolge een overeenkomst met de uitlener ten behoeve van de voldoening van loonbelasting (…) en sociale verzekeringspremies in verband met het verrichten van werkzaamheden door een ter beschikking gestelde werknemer, alsmede met dat ter beschikking stellen, een bedrag heeft overgemaakt op een rekening die door die uitlener ten behoeve van de betaling van loonbelasting (…) en sociale verzekeringspremies wordt gehouden bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, wordt het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid van de inlener uit hoofde van het eerste en tweede lid met betrekking tot die werkzaamheden en dat ter beschikking stellen in eerste aanleg bestaat, verminderd met dat overgemaakte bedrag.”
De naheffingsaanslagen en de beschikkingen
4.16.
Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat de ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt dat de “onbekende” arbeidskrachten in de loonadministratie hadden moeten worden opgenomen. Volgens belanghebbende was er ten aanzien van die arbeidskrachten geen sprake van een dienstbetrekking en dus evenmin van inhoudingsplicht. Een feitelijk onderzoek naar de arbeidsverhoudingen heeft immers niet plaatsgevonden, aldus belanghebbende. Belanghebbende betoogt verder dat de ontvanger bij de berekening van het loon van zowel de arbeidskrachten die in de loonadministratie zijn verantwoord als de “onbekende” arbeidskrachten, ten onrechte is uitgegaan van netto loon.
De ontvanger betoogt met betrekking tot de “onbekende” arbeidskrachten primair dat sprake is van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen en subsidiair dat sprake is van fictieve dienstbetrekkingen, zodat wel degelijk sprake is van dienstbetrekkingen en inhoudingsplicht. De naheffingsaanslagen en de beschikkingen zijn voorts terecht en naar de juiste bedragen opgelegd respectievelijk gegeven, aldus de ontvanger.
4.17.
Op grond van de uit de onderzoeken (onder 2.3.1 tot en met 2.10) naar voren gekomen feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de in het kader van de door [B.V. 1] , [B.V. 2] , [B.V. 3] , [B.V. 4] , [B.V. 5] , [B.V. 6] en [B.V. 2] (de opdrachtnemers) uitgeoefende uitzendactiviteiten arbeidskrachten ter beschikking zijn gesteld aan belanghebbende teneinde krachtens door aan deze opdrachtnemers verstrekte opdrachten tegen betaling persoonlijk arbeid te verrichten onder haar toezicht en leiding. Aldus is sprake van uitzendovereenkomsten tussen deze opdrachtnemers en de arbeidskrachten in de zin van artikel 7:690 BW en dus van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, Wet LB 1964. De aan de arbeidskrachten uitbetaalde vergoedingen, zoals berekend in de rapporten van de boekenonderzoeken, vormen dan ook loon.
4.18.
Met betrekking tot de “onbekende” arbeidskrachten, waarvan belanghebbende stelt dat onvoldoende is onderzocht of hier mogelijk sprake is geweest van zogeheten ZZP-ers, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de omstandigheden waaronder de werkzaamheden zijn verricht en de aard en inrichting daarvan, zoals onder meer volgt uit de door belanghebbende gegeven antwoorden op de vragenbrief van de ontvanger in het kader van de aansprakelijkheidsonderzoeken (zie 2.8, 2.9 en 2.10 paragraaf 3.2 Inlening van personeel/aanneming van werk), acht de rechtbank aannemelijk dat deze arbeidskrachten de werkzaamheden eveneens in dienstbetrekking hebben verricht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij tezamen met de “bekende” arbeidskrachten, waarvan de dienstbetrekking vaststaat, in werkploegen en onder leiding en toezicht van belanghebbende de werkzaamheden hebben verricht. Daar komt bij dat zij, evenals de “bekende” arbeidskrachten, op de aan belanghebbende door de opdrachtnemers uitgeschreven facturen en de door belanghebbende bijgehouden onderliggende urenregistraties staan vermeld. Voorts bieden de onderzoeken, zoals de controleambtenaar ter zitting ook heeft toegelicht, geen enkel aanknopingspunt dat de “onbekende” arbeidskrachten de werkzaamheden voor eigen rekening en risico hebben verricht.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslagen en voor de berekening van de verschuldigde loonheffing terecht uitgegaan van nettoloon. De “onbekende” arbeidskrachten zijn immers nimmer in de loonadministratie opgenomen en ook anderszins is daarvan geen administratieve vastlegging bekend. Van een mogelijkheid tot verhaal van de nageheven loonheffing kan dan geen sprake zijn, reeds omdat het verhaal onmogelijk is gemaakt. Met betrekking tot de “bekende” arbeidskrachten is de inspecteur uitgegaan van het hem bekende netto loon zoals hij dat heeft afgeleid uit de loonadministratie. Aangezien de inspecteur daarmee is aangesloten bij het netto loon waarop de “bekende” arbeidskrachten recht hebben, zal ook dan van verhaal van de nageheven loonheffing geen sprake kunnen zijn.
4.20.
Belanghebbende heeft zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat Nederland niet heffingsbevoegd is over het loon dat de “onbekende” arbeidskrachten zouden hebben ontvangen, omdat bij haar bekend is dat sommigen van deze arbeidskrachten in het buitenland woonachtig zijn. Wat er van dat standpunt ook zij, belanghebbende heeft haar stelling immers verder niet onderbouwd, de werkzaamheden zijn in Nederland in dienstbetrekking verricht en het loon is uitbetaald door opdrachtnemers die in Nederland zijn gevestigd. Het heffingsrecht is dan op grond van artikel 15, lid 2, sub b, van het OESO-modelverdrag aan Nederland toegewezen. Ook voor de premieheffing geldt dat de werkzaamheden in dienstbetrekking bij een in Nederland gevestigde opdrachtnemer zijn verricht en de arbeidskrachten in Nederland verzekerd en premieplichtig zijn.
4.21.
Over het loon dat aan de “bekende” en “onbekende” arbeidskrachten is uitbetaald hadden de opdrachtnemers als inhoudingsplichtigen loonheffingen moeten inhouden, zodat de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.22.
Aangezien vaststaat dat de arbeidskrachten met instandhouding van hun dienstbetrekkingen tot de opdrachtnemers door deze ter beschikking zijn gesteld aan belanghebbende, om onder haar toezicht en leiding werkzaam te zijn, is belanghebbende op grond van artikel 34 IW 1990 hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de opdrachtnemers verschuldigd zijn in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die arbeidskrachten. Belanghebbende stelde aanvankelijk weliswaar dat op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken om de omvang van de aansprakelijkheid te kunnen controleren, maar daarentegen is vast komen te staan dat de ontvanger deze stukken aan haar ter inzage heeft aangeboden en een USB-stick aan belanghebbende ter beschikking heeft gesteld. Belanghebbende heeft daarom ter zitting verklaard geen beroep meer te willen doen op een schending van het inzagerecht.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking nemende dat de ontvanger bij de berekening van de omvang van de verschuldigdheid van loonbelasting rekening heeft gehouden met de omvang van het loon van de arbeidskrachten die op de aan belanghebbende uitgeschreven facturen staan vermeld, is de rechtbank van oordeel dat de beschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn gegeven.
4.23.
Het beroep is gelet op wat hiervoor is overwogen ongegrond.
Vergoeding van immateriële schade
4.24.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.25.
In zijn arresten van 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook zuivere belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade1.. De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt geldt dat voor de fase van bezwaar en beroep een termijn van twee jaren moet worden gehanteerd als redelijke termijn waarbinnen belastinggeschillen behoren te worden beslecht. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen.2.Indien na een eerste uitspraak op bezwaar de bestuursrechter de zaak terugwijst naar de ontvanger om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, geldt dat de berechting in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als het totale tijdsverloop in deze fase, dat is dus de optelsom van het tijdsverloop van die fase vóór terugwijzing en van die fase na terugwijzing, langer heeft geduurd dan twee jaren..3.
4.26.
De rechtbank stelt vast dat na de ontvangst van het eerste bezwaarschrift door de ontvanger op 4 december 2014 tot de datum van uitspraak van de rechtbank op 3 juni 2022, 7 jaar en afgerond 6 maanden zijn verstreken. De redelijke termijn van 2 jaar is dus met 5 jaar en 6 maanden overschreden.
4.27.
Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Hierdoor bestaat aanspraak op een schadevergoeding van € 5.500 (11*500). De onderhavige zaken (almede de ter zitting behandelde zaak 18/1570), die door de ontvanger en de rechtbank gezamenlijk zijn behandeld, zagen in bezwaar en beroep in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp en waren gebaseerd op hetzelfde feitencomplex, zodat voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar is gehanteerd.4.
4.28.
De overschrijding van de redelijke termijn kan gedeeltelijk worden toegerekend aan de bezwaarfase en gedeeltelijk aan de beroepsfase. Aan de bezwaarfase wordt een totale overschrijding van 18 maanden toegerekend (geen overschrijding tussen ontvangst van het bezwaarschrift op 4 december 2014 en de eerste uitspraak op bezwaar van 26 mei 2015 en 18 maanden overschrijding tussen de uitspraak van de rechtbank van 13 oktober 2016 en de tweede uitspraak op bezwaar van 8 mei 2018) en aan de beroepsfase wordt een overschrijding van 48 maanden (geen overschrijding tussen de eerste uitspraak op bezwaar van 26 mei 2015 en de uitspraak van de rechtbank van 13 oktober 2016 en 48 maanden tussen de tweede uitspraak op bezwaar van 8 mei 2018 en de uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2022) toegerekend. De ontvanger zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500 (€ 5.500 x 18/66) aan belanghebbende en de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 4.000 (€ 5.500 x 48/66) aan belanghebbende.
4.29.
De rechtbank heeft de Minister niet om een reactie gevraagd en evenmin uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting. Gelet op de beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935 (Stcrt. 2014, 20210), is de rechtbank ervan uitgegaan dat de Minister afziet van het voeren van schriftelijk of mondeling verweer.
5. Proceskosten en griffierecht
5.1.
Omdat een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, is er aanleiding een vergoeding toe te kennen voor de door belanghebbende gemaakte proceskosten in beroep.5.
5.2.
De hoogte van de proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5 aangezien de vergoeding van proceskosten alleen wordt toegekend omdat aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend). Deze vergoeding komt voor de helft voor rekening van de ontvanger en voor de helft voor rekening van de Minister voor Rechtsbescherming.6.
5.3.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 338 te worden vergoed door de ontvanger en de Minister voor Rechtsbescherming ieder voor de helft.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de ontvanger tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan belanghebbende van € 1.500;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan belanghebbende van € 4.000;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 379,50;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming in de proceskosten in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 379,50;
- gelast dat de ontvanger het voor het beroep betaalde griffierecht voor de helft, zijnde € 169, aan belanghebbende vergoedt;
- gelast dat de Minister voor Rechtsbescherming het voor het beroep betaalde griffierecht voor de helft, zijnde € 169, aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.A. de Hek, voorzitter, W.M.G. Visser en A. van Dongen, rechters, in aanwezigheid van J. Azmi Shenouda, griffier, op 3 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑06‑2022
HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140; het overzichtsarrest.
HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1818, BNB 2020/6.
Het overzichtsarrest, r.o. 3.10.2.
HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, BNB 2015/198 en het overzichtsarrest, r.o. 3.14.1. en 3.14.2.
Het overzichtsarrest, r.o. 3.14.2