Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.5.2:3.5.2 De werking van een vonnis tot vernietiging van een besluit
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.5.2
3.5.2 De werking van een vonnis tot vernietiging van een besluit
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS593856:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Van der Heijden, 1927 p. 164, Verdam, p. 216.
HR 22 april 1927, W. 11667, NJ 1927, p. 761 m.nt. EMM. Zie ook Pitlo 1941, p. 138 voor andere voorbeelden.
Verdam 1940a, p. 216, Van der Heijden 1929, nr. 227, Molengraaff 1947, p. 267. Van der Heijden - Van der Grinten 1968, nr. 226, Dumoulin 1999, nr. 39.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De tekst van art. 46a WvK bepaalde niet welk effect een vonnis, waarbij een besluit vernietigd werd, had. Het effect van absolute werking zou zijn dat het vernietigde besluit ten opzichte van een ieder als vernietigd gold. Het effect van relatieve werking zou echter zijn dat de uitspraak van de rechter alleen tussen degenen die in het geschil als partij betrokken waren geweest, zou werken. In de literatuur werd de opvatting gehuldigd dat een besluit ten opzichte van een ieder dezelfde rechtsgeldigheid moest hebben. Dat betekende dat het vonnis waarbij een besluit werd vernietigd ook ten opzichte van een ieder, absoluut dus, zou moeten werken.1 De onduidelijkheid over de werking van een vonnis werd niet alleen veroorzaakt door de tekst van de wet, ook de uitleg die de Hoge Raad gaf aan art. 1954 lid 2 (oud) BW droeg daaraan bij. In een aantal uitspraken aanvaardde de Hoge Raad namelijk de leer van de relatieve nietigheid door ten aanzien van art. 1954 lid 2 te beslissen dat:
`een eischer zich niet kan beroepen op het gezag van gerechtelijk gewijsde ten aanzien van vonnissen, waarbij hij geen partij was, ook al hielden deze vonnissen de beslissing in, dat het besluit van commissarissen, waarvan eischer de ongeldigheid staande hield, ongeldig was.'2
Met een beroep op deze uitspraak maakte Van der Grinten onderscheid tussen vonnissen waarin het besluit werd vernietigd en die waarbij de nietigheid van een besluit werd geconstateerd. Een vonnis waarin een besluit werd vernietigd zou relatieve werking hebben. Werd de nietigheid geconstateerd, dan zou het vonnis absolute werking hebben.3 Als bezwaar tegen deze oplossing bleef gelden dat er verschil in werking was tussen een vonnis waarin een besluit vernietigd werd en een vonnis waarin de nietigheid geconstateerd werd. Dat was in het licht van de gedachte dat besluiten en vernietigde besluiten ten opzichte van iedereen eenzelfde geldigheid moesten bezitten, onwenselijk. De onduidelijkheid werd niet weggenomen. Pas bij de invoering van de boeken 3, 5 en 6 BW in 1992 hebben de termen nietig en vernietigbaar een vaste inhoud gekregen en behoorde dit soort onduidelijkheden tot het verleden.