Hof Arnhem-Leeuwarden, 06-05-2020, nr. 19/00921, nr. 19/00922, nr. 19/00923
ECLI:NL:GHARL:2020:3602
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
06-05-2020
- Zaaknummer
19/00921
19/00922
19/00923
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:3602, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 06‑05‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1971
- Vindplaatsen
NLF 2020/1248 met annotatie van
Uitspraak 06‑05‑2020
Inhoudsindicatie
OB. Omzetbelasting verschuldigd wegens privégebruik woning?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 19/00921 tot en met 19/00923
uitspraakdatum: 6 mei 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Maatschap [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 juni 2019, nummers AWB 18/4679, 18/4680 en 18/4681, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015, 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 omzetbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Met instemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende verricht met omzetbelasting belaste activiteiten en kwalificeert in verband hiermee als ondernemer voor de omzetbelasting. De maten van belanghebbende zijn [A] en [B] . De maten zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
In 2008 en 2009 hebben de maten op grond die hun eigendom is een woning laten bouwen (hierna: de woning). De aanneemovereenkomst en de facturen staan op naam van de maten. Belanghebbende heeft de voorbelasting op de bouw van de woning in aftrek gebracht.
2.3.
De woning is in 2009 in gebruik genomen. De woning wordt grotendeels gebruikt door de maten (privé) en deels door belanghebbende (zakelijk, in werkruimten). Belanghebbende betaalt voor het zakelijke gebruik geen vergoeding aan de maten.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de omzetbelasting wegens privégebruik van de woning in de laatste aangifte van de jaren 2015, 2016 en 2017. De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015, nr. 14/03007, ECLI:NL:HR:2015:3175 (hierna: het champignonkwekerij-arrest) betrekking heeft op een andere situatie. In dat geval was sprake van een maatschap met drie maten (vader, moeder, dochter), die gebruik maakte van een pand dat slechts eigendom van twee van hen was. In de onderhavige zaak zijn de maten van belanghebbende dezelfde personen als de eigenaren van de woning. Er is geen enkele aanwijzing dat de Hoge Raad heeft willen afwijken van de hoofdregel uit het arrest Charles en Charles-Tijmens (Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 juli 2005, C-434/03, ECLI:EU:C:2005:463). In zoverre is ook het Maatschaps-arrest (HR 5 januari 1983, nr. 20 808, ECLI:NL:HR:1983:AW9011) niet achterhaald. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de Rechtbank de omzetbelasting over het privégebruik terecht voldaan.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd vanwege privégebruik van de woning. Het geschil spitst zich toe op de vraag of van belang is dat, in afwijking van de situatie waarover de Hoge Raad in het champignonkwekerij-arrest heeft geoordeeld, de woning ter beschikking staat van alle maten van belanghebbende in plaats van een deel van hen. Belanghebbende leidt uit het champignonkwekerij-arrest af dat de woning ten onrechte tot het bedrijfsvermogen is gerekend en dat daarom geen omzetbelasting is verschuldigd wegens privégebruik. Het is niet belanghebbende die de woning privé gebruikt, maar de maten. De Inspecteur bestrijdt deze conclusies.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Net als in de casus waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld in het champignonkwekerij-arrest, is de woning in de onderhavige casus in opdracht van de twee maten van belanghebbende gebouwd. De woning is eigendom van deze twee maten en wordt door hen bewoond. De maten staan belanghebbende toe een deel van de woning (de werkruimten) voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de woning in wezen tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende behoort. Het is niet belanghebbende die de feitelijke beschikkingsmacht over de woning heeft, maar de twee maten. Het Hof licht toe dat met de feitelijke beschikkingsmacht niet wordt gedoeld op het gebruik van (delen van) de woning, maar op het Unierechtelijke begrip “macht om als eigenaar over een goed te beschikken”. Het Hof leidt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie over vermogensetikettering af dat als eerste de vraag dient te worden beantwoord of het investeringsgoed de ondernemer wel toebehoort, in die zin dat de ondernemer daarover als (ware hij) eigenaar kan beschikken (arrest van 6 februari 2003,C-185/01, ECLI:EU:C:2003:73, Auto Lease Holland BV). Dat kan belanghebbende niet. Dat een maatschap op grond van het Nederlandse civiele recht nooit eigenaar van een onroerende zaak kan zijn, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Volgens het Hof is de enige juiste conclusie dat belanghebbende, achteraf bezien, ten onrechte met een beroep op de vermogensetiketteringsleer (volledige) aftrek van voorbelasting voor de bouw van de woning heeft gevraagd en gekregen.
4.2.
Belanghebbende heeft de woning destijds ten onrechte voor de omzetbelasting tot haar bedrijfsvermogen gerekend en de voorbelasting op de bouw afgetrokken. Aangezien de woning niet tot haar bedrijfsvermogen behoort, is belanghebbende geen omzetbelasting verschuldigd wegens het privégebruik door beide maten.
4.3.
Belanghebbende heeft in de aangiften voor het vierde kwartaal van 2015, 2016 en 2017 ten onrechte omzetbelasting begrepen wegens het privégebruik van de woning. Ter zitting bij de Rechtbank hebben partijen aangegeven dat in dat geval € 5.538 per tijdvak aan belanghebbende dient te worden teruggegeven.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Aangezien het Hof het hoger beroep en het beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 522 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting) x wegingsfactor 1 x € 261), € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 525) en € 525 voor de kosten in hoger beroep (1 punt (hogerberoepschrift) x wegingsfactor 1 x € 525), ofwel in totaal op € 2.097.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– gelast de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 5.538 voor het vierde kwartaal van 2015,
– gelast de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 5.538 voor het vierde kwartaal van 2016,
– gelast de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 5.538 voor het vierde kwartaal van 2017,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.097 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 338 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 519 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 6 mei 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 mei 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.