Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/12.2.2.1
12.2.2.1 Inleiding
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS509715:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
E. GAILLARD, Introduction, in: Anti-Suit Injunctions in International Arbitration, (Gen. Ed. E. GAILLARD), Huntington/Bem 2005, blz. 1-2; zie voort de anti-arbitration injunctions A.H. BAUM, Anti-Suit Injunctions Issued by National Courts To Permit Arbitration Proceedings, a.w., blz. 19.
E. GAILLARD, Introduction, in: Anti-Suit Injunctions in International Arbitration, (Gen. Ed. E. GAILLARD), Huntington/Bem 2005, blz. 2: 'This raises the question of the truc meaning and scope of the fundamental principles of competence-competence and of the autonomy of the arbitral process.'.
Zie ook E. GAILLARD, Introduction, in: Anti-Suit Injunctions in International Arbitration, (Gen. Ed. E. GAILLARD), Huntington/Bem 2005, blz. 2.
Le. een overeenkomst om geen vordering in rechte in te stellen; aldus ook F. DE LY in zijn noot (sub 5) bij Pres. Rb. 's-Gravenhage 21 september 1999, TvA 2000, blz. 74.
Ofschoon de bepalingen wellicht niet zo absoluut zijn, als op het eerste oog lijkt, is wel duidelijk dat de gewone rechter zich zeer terughoudend zal opstellen als hem wordt gevraagd buiten de in de wet geregelde gevallen in arbitrages tussen te komen (zie F. DE LY in zijn noot (sub 6) bij Pres. Rb. 's-Gravenhage 21 september 1999, TvA 2000, blz. 75).
Vraag is voorts of de gewone rechter over de verhouding tussen de gewone rechter en arbitrage buiten art. 1022 lid 1 Rv en art. 1074 lid 1 Rv om mag oordelen. Zo kunnen wij ons afvragen of de gewone rechter:
i) een verklaring van recht mag geven over de vraag of al dan niet een geldige arbitrageovereenkomst tussen partijen bestaat (zie 12.2.2.2 en 12.2.2.3);
ii) uit hoofde van de overeenkomst tot arbitrage een verbod mag opleggen tot participatie aan een arbitraal geding of, omgekeerd, een gebod mag opleggen tot medewerking aan een arbitraal geding (zie 12.2.2.4);
iii) uit hoofde van de overeenkomst tot arbitrage een partij bij een overeenkomst tot arbitrage mag verbieden dat zij een geschil waarop een overeenkomst tot arbitrage van toepassing is aan de gewone rechter voorlegt of dat zij het geding bij de gewone rechter met betrekking tot het desbetreffende geschil voortzet (zie 12.2.2.5).
De laatstgenoemde vraag zal ook vanuit de bevoegdheden van het scheidsgerecht kunnen worden bezien. Het betreft de vraag of het scheidsgerecht — buiten de regeling inzake diens Kompetenz-Kompetenz in art. 1052 Rv — een partij bij een overeenkomst tot arbitrage mag verbieden dat zij een geschil aan de gewone rechter voorlegt waarop een overeenkomst tot arbitrage van toepassing is (zie daartoe 11.2.1 in fine en 12.2.2.5). Vragen betreffende dit soort acties worden ook wel met antiarbitration en/of anti-suit aangeduid:
’Anti-suit injunctions are a device, originally found in common law countries, whereby a court orders a party to refrain from bringing a claim before the courts of another State or before an arbitral tribunal or, if the party has already brought such a claim, orders that party to withdraw from, or to suspend, the proceedings. The court that retains or anticipates that it will do so thus seeks to protect such jurisdiction or, more generally, the jurisdiction of the forum it deems to be the most appropriate.”1
Ik zal dit soort maatregelen thans aan de orde stellen omdat zij mijns inziens sterk samenhangen met de reikwijdte van het leerstuk van de Kompetenz-Kompetenz en met de grenzen van de regeling in art. 1022 lid 1 Rv en art. 1074 lid 1 Rv.2 Overigens raken zij ook het leerstuk van de litispendentie (dat op zijn eigen beurt weer nauw samenhangt met de Kompetenz-Kompetenz) (zie 11.4.3 en 12.4.3).3 Omdat de problematiek zo specieus is en een eigen studie rechtvaardigt, zal ik daarop slechts op hoofdlijnen ingaan en daarbij vooral een aantal aspecten van Nederlands recht aan de orde stellen. Ik zal voorts slechts uitgaan van een beperkt aantal casusposities, dat in de praktijk talrijker blijkt.
Vooropgesteld zij dat mijns inziens aan ons recht de gedachte ten grondslag ligt dat de gewone rechter zich terughoudend zal opstellen als hem wordt gevraagd met betrekking tot een arbitraal geding tussen te komen, terwijl de wet daarin niet voorziet. Zulks vloeit in de eerste plaats voort uit de overeenkomst tot arbitrage zelf, die een pactum de non petendo vormt.4 Voorts moet dit worden afgeleid uit de partij-autonomie in arbitrage (vgl. ook art. 1036 Rv). Ten slotte noem ik ook de vele bepalingen in de wet waarin precies is bepaald in welke gevallen en op welke wijze de gewone rechter mag tussenkomen. Thans gaat het dan met name om art. 1022 Rv en art. 1074 Rv.
Ik wijs erop dat Nederland niet een bepaling kent als art. 5 Modelwet waarin het rechterlijk optreden met betrekking tot arbitrage expliciet wordt beperkt tot de gevallen waarin de wet voorziet: "In matters governed by this Law, no court shall intervene except where so provided in this Law." (vgl. in dezelfde zin art. 1026 ZPO en — wellicht verrassend gelet op de Engelse origine van de anti-suit injunctions — art. 1 (c) Engelse Arbitragewet 1996).5 Zulks doet mijns inziens niet af aan het uitgangspunt dat ook bij ons de gewone rechter zich met betrekking tot arbitrage terughoudend zal opstellen.
Ik wijs ad informandum op 5.2.2.2 en 5.2.2.3 voor resterende acties uit de overeenkomst tot arbitrage, dit buiten de zojuist genoemde verklaring van recht en de verbods- en gebodsacties. Het betreft bepaalde acties tot nakoming van de overeenkomst tot arbitrage respectievelijk de actie tot betaling van schadevergoeding uit hoofde van de overeenkomst tot arbitrage.