Met weglating van voetnoten.
HR, 26-09-2017, nr. 16/01681
ECLI:NL:HR:2017:2499, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-09-2017
- Zaaknummer
16/01681
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2499, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:972, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:2379, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2017:972, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2499, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑07‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0386 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2019/102 met annotatie van J.M. Reijntjes
NbSr 2017/367
Uitspraak 26‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van witwassen door uit (eigen) misdrijf afkomstige verzekeringsgelden te laten storten op bankrekeningen op naam van een ander, die feitelijk aan verdachte ter beschikking stonden. Verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag, art. 420bis.1.b Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:702 en ECLI:NL:HR:2016:2842 over de kwalificeerbaarheid als witwassen van het “verwerven of voorhanden hebben” van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Hof heeft vastgesteld dat verdachte A heeft overgehaald om zijn bankrekening ter beschikking te stellen, dat verdachte de beschikking heeft gekregen over de bankrekeningnummers van A, dat A niet gerechtigd was tot ontvangst van de op zijn bankrekening overgeboekte verzekeringssommen, dat verdachte een deel van het ontvangen geld heeft overgeboekt naar andere bankrekeningen en dat A een deel van de stortingen contant heeft opgenomen en aan verdachte heeft overhandigd. ’s Hofs op die vaststellingen gebaseerde oordeel dat verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag niet slechts tezamen en in vereniging met een ander heeft verworven en voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Samenhang met 16/01682 P. CAG: anders
Partij(en)
26 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01681
EC/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2016, nummer 21/004912-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 11 t/m 15 februari 2011, te Zevenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag (ongeveer 283.879,- euro), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.1.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt met betrekking tot de bewijsvoering het volgende in:
"De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
- OHRA Levensverzekeringen NV heeft op 11 februari 2011 een bedrag van € 127.611,88 overgemaakt naar rekeningnummer [0001] . Dat bedrag betrof de vrijgevallen verzekeringssom van de lijfrenteverzekering van [betrokkene 1] .
- Op 15 februari 2011 heeft OHRA Levensverzekeringen NV een bedrag van € 156.267,41 overgemaakt naar rekeningnummer [0001] . Dat betrof de vrijgevallen verzekeringssom van de lijfrenteverzekering van [betrokkene 2] .
- Het rekeningnummer [0001] staat op naam van [betrokkene 3] .
- Na de storting van € 127.611,88 op 11 februari 2011 op rekening [0001] , is er vanuit het IP adres [0002] te België opdracht gegeven tot twee overboekingen vanaf die rekening, namelijk een overboeking om 18.38 uur van € 22.000, - naar rekeningnummer [0003] en een overboeking om 18.47 uur van € 27.950,- naar rekeningnummer [0004] .
- Het IP-adres [0002] staat op naam van [betrokkene 4] , [a-straat 1] , [...] Sint-Job-in-'t Goor .
- In de periode van 11 februari t/m 14 februari 2011 is een totaalbedrag van € 52.000,- van de ING-rekening [0001] bij pinautomaten in Zevenaar, Didam, Duiven en Arnhem respectievelijk het casino in Nijmegen contant opgenomen.
- Op 14 februari 2011 is vanaf het IP-adres [0005] een geldbedrag van € 9.000,- van de rekening [0001] naar de rekening [0004] overgeboekt. Het IP-adres is van [betrokkene 5] , wonende aan de [b-straat 1] te Zevenaar .
- Vanaf rekeningnummer [0004] is er in de periode van 11 februari 2011 tot en met 14 februari 2011 een totaalbedrag van € 16.500,- bij pinautomaten in Duiven, Arnhem en Zevenaar, respectievelijk het casino in Nijmegen, contant opgenomen.
- Op 14 februari 2011 heeft er een overboeking van € 10.500,- plaatsgevonden van rekening [0004] naar rekeningnummer [0006] .
- Ten laste van rekeningnummer [0006] is op 14 februari 2011 bij een filiaal van de Rabobank in Zevenaar een bedrag van € 5.000,- contant opgenomen.
- Van de bankrekening 34.52.772 zijn op 14 februari 2011 twee contante geldopnames gedaan: een bedrag van € 10.000,- bij een postkantoor in Arnhem en een bedrag van € 2.000,- bij een postkantoor in Zevenaar.
Aldus is van de rekeningen [0001] , [0004] , [0006] en [0003] een totaalbedrag van € 85.500,- contant opgenomen. De rekeningnummers [0001] , en [0004] , en [0006] en [0003] zijn alle op naam gesteld van [betrokkene 3] .
(...)
Van enig misdrijf afkomstig:
De medewerker [betrokkene 6] van OHRA Levensverzekeringen NV heeft verklaard op verzoek van twee mannen twee vrijwaringsaktes betreffende de vrijkomende lijfrentepolissen van twee klanten te hebben vervalst door bewust het rekeningnummer van [betrokkene 3] , [0001] , in plaats van de rekeningnummers van de rechthebbenden te vermelden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze valsheid in geschrifte ten grondslag gelegen aan de storting van een totaalbedrag van (afgerond) € 283.879,- op de rekening [0001] ten name van [betrokkene 3] .
Verklaring [betrokkene 3] :
[betrokkene 3] heeft verklaard door verdachte te zijn overgehaald om zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor de storting van een groot geldbedrag. Met betrekking tot dit doeleinde heeft hij, met uitzondering van zijn zakelijke rekening (rekeningnummer [0007] ), de bankrekeningnummers, bankpassen en inlogcodes van zijn bankrekeningen aan verdachte afgegeven. [betrokkene 3] heeft voorts verklaard dat hij de hiervoor vermelde contante opnames bij pinautomaten, bankfilialen en bij het casino heeft gedaan. Na elke geldopname moest hij het gepinde geld en de bankpas aan verdachte afgeven. [betrokkene 3] verklaart zelf uiteindelijk € 5.000,- aan de geldopnames te hebben overgehouden.
Ondersteuning van de verklaring van [betrokkene 3] met betrekking tot de rol van verdachte:
(...)
* gebruik IP adres [0002] :
De rekening [0001] werd op 11 februari 2011 veelvuldig geraadpleegd vanuit het IP-adres [0002] verbonden aan het adres [a-straat 1] te Sint-Job-in-'t-Goor , België. Voorts zijn vanuit dit IP-adres op 11 februari 2011, als vermeld bij de vaststaande feiten, twee overboekingen gedaan. De vraag is dan wie van dit IP-adres gebruik heeft gemaakt en de opdrachten heeft gegeven. Het IP-adres staat op naam van verdachtes broer [betrokkene 4] .
De rechtbank constateert dat verdachte zeer wisselende verklaringen aflegt over de plaats waar hij zich op 11 februari 2011 bevond. Verdachte heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij met [betrokkene 3] naar een sauna in België is gegaan, waarna vervolgens [betrokkene 3] in de woning van zijn broer [betrokkene 4] op internet zou hebben ingelogd omstreeks 15.00 uur. Geconfronteerd met het gegeven dat op dit adres is ingelogd om 18.38 en 18.47 uur, blijft verdachte erbij dat hij en [betrokkene 3] die dag om 18.00 uur weer terug in Zevenaar waren. Aldus spreekt verdachte zichzelf in een en hetzelfde verhoor tegen.
Op een later moment verklaart verdachte bij de politie dat hij niet weet of [betrokkene 3] op internet heeft ingelogd en ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij nooit met [betrokkene 3] in België is geweest. Verdachte ontkent ter terechtzitting ook zelf op 11 februari 2011 in België te zijn geweest. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij op 11 februari 2011 niet in België is geweest. Hij maakt alleen gebruik van internetbankieren vanuit zijn bedrijf (IP-adres [0008] ten name van [betrokkene 7] ). De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [betrokkene 3] over zijn afwezigheid in België wordt ondersteund door de analyse van het telefoonnummer van [betrokkene 3] , 06- [...] op 11 februari 2011. Uit het onderzoek naar diens telefoon kan worden afgeleid dat de telefoon van [betrokkene 3] zich op 11 februari 2011 tussen 01.26 uur en 23.22 uur bevond in Zevenaar. Vanaf 23.23.33 uur verplaatst het toestel zich naar Bemmel, Nijmegen in de richting van Lent.
* gebruik laptop van verdachte:
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 3] over de rol van verdachte voorts wordt ondersteund door de bevindingen uit het onderzoek naar de Acer laptop en Toshiba laptop die gedurende de doorzoeking aan de [b-straat 2] te Zevenaar zijn aangetroffen. Uit onderzoek naar de aangetroffen laptops volgt dat met behulp van de Acer laptop herhaaldelijk de rekening [0001] ten name van [betrokkene 3] is geraadpleegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de gebruiksnaam [verdachte] . De rechtbank constateert dat de Acer laptop ook is gebruikt om de rekening [0003] ten name van [betrokkene 3] te raadplegen. Voorts leidt de rechtbank uit het onderzoek af dat met behulp van de Toshiba laptop de rekening [0001] ten name van [betrokkene 3] is geraadpleegd. Ter zitting heeft verdachte ontkend dat de Acer laptop van hem is, waar hij bij de politie heeft verklaard dat hij een nieuwe en een tweedehandscomputer heeft liggen in de woning aan de [b-straat 2] .
* gebruik IP-adressen [0009] en [0005] :
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 3] eveneens wordt ondersteund door het feit dat diens rekening [0003] is geraadpleegd vanuit de IP-adressen [0009] en [0005] . Het IP-adres [0009] is op naam gesteld van [betrokkene 4] , [b-straat 2] te Zevenaar . Zoals beschreven in dit overzicht, staat het IP-adres [0005] op naam van [betrokkene 5] , wonende aan de [b-straat 1] te Zevenaar . Gedurende de doorzoeking in de woning aan de [b-straat 2] , ten aanzien waarvan de rechtbank uit gaat dat verdachte daar ten tijde van het tenlastegelegde regelmatig verbleef, werd één onbeveiligd draadloos netwerk geconstateerd. Het signaal van dit werk was het sterkste voor de deur van perceel [b-straat 1] . Getuige [betrokkene 5] bevestigt dat ook zij in februari 2011 een onbeveiligde draadloze internetverbinding had. Zoals beschreven is met behulp van het IP-adres van [betrokkene 5] ook een bedrag van € 9.000,- overgeboekt van rekening [0001] naar [0004] .
Verdachte verklaart bij de politie over de woning aan de [b-straat 2] als zijn "thuis". Ter terechtzitting verklaart verdachte soms in de woning aan de [b-straat] te overnachten. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte regelmatig aan de [b-straat 2] te Zevenaar verbleef, aangezien in de woning tevens een kluis en een laptop zijn aangetroffen, waarvan verdachte bij de politie heeft erkend dat deze aan hem toebehoren. Voorts leidt de rechtbank uit het dossier af dat verdachte zich reeds eerder heeft voorgedaan als [betrokkene 4] . Op 5 juli 2011 immers, heeft verdachte zich bij de politie door middel van een geldig rijbewijs voorzien van nummer [0010] gelegitimeerd als [betrokkene 4] . Verdachte bevestigt ook dat het gaat om een vervalst rijbewijs. Uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat verdachte niet [betrokkene 4] , maar [verdachte] was.
Op grond van de verklaring van [betrokkene 3] , het feit dat verdachte regelmatig in de woning aan de [b-straat 2] te Zevenaar verbleef, verdachte zich reeds eerder als [betrokkene 4] heeft voorgedaan en heeft erkend dat zijn internetaansluiting van UPC op naam van zijn broer [betrokkene 4] staat, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die met behulp van de Acer laptop en Toshiba laptop en de IP-adressen [0002] , [0009] en [0005] de bankrekeningen van [betrokkene 3] heeft geraadpleegd, vanuit het IP-adres van [betrokkene 5] een bedrag van € 9.000,- heeft overgeboekt en vanuit het IP-adres [0002] in België twee overboekingen heeft verricht. De verklaring van verdachte dat [betrokkene 3] wel eens bij hem op de [b-straat] is geweest om gebruik te maken van het internet op de computer in de woonkamer, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [betrokkene 3] slechts oppervlakkig kent en de rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat verdachte een kennis om 7.11 uur de rekening [0001] laat raadplegen. Daarnaast acht de rechtbank het gebruik van diverse IP-adressen door [betrokkene 3] onaannemelijk, gelet op de omstandigheid dat de bankrekeningen van [betrokkene 3] reeds werden gebruikt voor de stortingen door OHRA Levensverzekeringen NV en daarmee het spoor reeds direct naar hem zou leiden zodat [betrokkene 3] op zichzelf niet was gebaat bij het versluieren van het internetbankieren.
Tussenconclusie:
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 3] voldoende wordt ondersteund en dat verdachte [betrokkene 3] heeft overgehaald om zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor de storting van een groot geldbedrag. Daarbij heeft verdachte de beschikking gekregen over de bankrekeningnummers, bankpassen en inlogcodes van [betrokkene 3] . Dit maakt dat verdachte zeggenschap had over de bankrekeningen van [betrokkene 3] en daarmee in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 3] het geldbedrag van OHRA Levensverzekeringen NV ter hoogte van € 283.879,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 3] de contant opgenomen bedragen tot een totaal van € 85.500,-, in de periode van 11 tot en met 14 februari 2011 aan verdachte heeft afgegeven.
Wetenschap:
[betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard dat verdachte wist van de storting van een groot geldbedrag. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat verdachte middels de IP-adressen [0009] , [0002] en [0005] , de rekening van [betrokkene 3] ( [0001] ) op zowel 11 februari als 14 februari 2011, de dagen waarop door OHRA Levensverzekeringen NV de bedragen € 127.611, 88 en € 156.267,41 werden gestort, veelvuldig raadpleegde.
Voorts hebben op 11 februari 2011 direct veel overboekingen en pintransacties plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist van de stortingen van de geldbedragen door OHRA Levensverzekeringen NV en de criminele herkomst van het totaalbedrag van € 283.879,-."
2.2.2.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Uit de in het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 april 2013 onder paragraaf 3 "de beslissing inzake het bewijs", aangehaalde bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het medeplegen van witwassen van € 283.879 waarbij verdachte wist dat het door hem verworven en voorhanden gekregen geld onmiddellijk uit misdrijf afkomstig was.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 21 april 2015 [ECLI:NL:HR:2015:1090] beslist dat in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die op verhullen/verbergen is gericht en dat dan uit de motivering door de rechter moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Door een medewerker van OHRA Levensverzekeringen NV zijn op 11 februari 2011 en 15 februari 2011 vrijgevallen verzekeringssommen van lijfrenteverzekeringen van derden, tot een totaal bedrag van € 283.879, overgeboekt op bankrekeningnummer [0001] van [betrokkene 3] , die niet gerechtigd was tot het ontvangen van die verzekeringssommen. Kort daarna is een deel van het geld dat werd gestort op de rekening van die [betrokkene 3] overgeboekt naar andere bankrekeningen die ook op naam van [betrokkene 3] stonden. Verdachte heeft van [betrokkene 3] de bankrekeningnummers, bankpassen en inlogcodes verkregen. Kort na het storten van de gelden is een deel van het geld door [betrokkene 3] contant opgenomen en vervolgens overhandigd aan verdachte.
Het rekeningnummer [0001] werd op 11 februari 2011 veelvuldig geraadpleegd vanaf een IP-adres verbonden aan de [a-straat 1] te Sint-Job-in-'t-Goor in België. Ook zijn vanaf dit adres op 11 februari 2011 twee overboekingen gedaan. Het IP-adres in België staat op naam van de broer van verdachte. Daarnaast werd het rekeningnummer [0001] rond die tijd ook geraadpleegd vanaf het IP-adres verbonden aan [b-straat 2] te Zevenaar waar verdachte veelvuldig verbleef. Ook dit adres staat op naam van de broer van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig in de woning aan de [b-straat 2] verbleef. Bij zijn aanhouding heeft verdachte zich voorgedaan als zijn broer. Hij was ook in het bezit van een vals rijbewijs op naam van zijn broer. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die bedoelde raadplegingen en overboekingen heeft verricht en de huur op valse naam is aangegaan.
Op grond van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de gelden te verbergen of te verhullen door die gelden niet te laten overboeken op zijn eigen rekening, maar op een rekening die niet op zijn naam stond maar waarover hij wel de beschikking had."
2.3.
Het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als "medeplegen van witwassen".
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde "medeplegen van witwassen" oplevert.
3.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard - kort gezegd - het tezamen en in vereniging met een ander verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag, terwijl hij wist dat dat geldbedrag onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was. Uit de bewijsvoering vloeit voort - naar ook het middel tot uitgangspunt neemt - dat het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag naar het oordeel van het Hof onmiddellijk afkomstig was uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
3.3.
Het middel doet een beroep op rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het "verwerven of voorhanden hebben" van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen zoals opgenomen in art. 420bis, eerste lid onder b, en art. 420quater, eerste lid onder b, Sr.
Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die "onmiddellijk" uit "eigen" misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als gewoon (schuld)witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om gewoon (schuld)witwassen bestaande in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van gewoon (schuld)witwassen houdt in dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 en HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218.)
3.4.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander in de periode van 11 tot en met 15 februari 2011 een geldbedrag van in totaal € 283.879,- heeft verworven en voorhanden gehad. Blijkens de bewijsvoering bevond dat bedrag zich in die periode op de ten name van mededader [betrokkene 3] gestelde, doch feitelijk ter beschikking aan de verdachte staande bankrekeningen [0001] , [0004] , [0006] en [0003] , terwijl de verdachte dat bedrag ten dele ook in contante vorm onder zich had. Het Hof heeft in dat verband vastgesteld dat:
- de verdachte [betrokkene 3] heeft overgehaald om zijn bankrekening [0001] ter beschikking te stellen voor de storting van een groot geldbedrag,
- de verdachte de beschikking heeft gekregen over de voornoemde bankrekeningnummers van [betrokkene 3] en de daarbij behorende bankpassen en inlogcodes,
- door een medewerker van OHRA Levensverzekeringen NV een totaalbedrag van € 283.879,- is overgeboekt op bankrekening [0001] van [betrokkene 3] , terwijl die niet gerechtigd was tot ontvangst van die verzekeringssommen,
- de verdachte onder gebruikmaking van op naam van zijn broer onderscheidenlijk van [betrokkene 5] gestelde IP-adressen een deel van het op bankrekening [0001] ontvangen geld heeft overgeboekt naar de bankrekeningen [0004] en [0003] , alsook een overboeking heeft gedaan van bankrekening [0004] naar bankrekening [0006] , en
- [betrokkene 3] kort na het storten van gelden op die bankrekeningen een deel daarvan contant heeft opgenomen en heeft overhandigd aan de verdachte.
Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag niet slechts tezamen en in vereniging met een ander heeft verworven en voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2017.
Conclusie 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van witwassen door uit (eigen) misdrijf afkomstige verzekeringsgelden te laten storten op bankrekeningen op naam van een ander, die feitelijk aan verdachte ter beschikking stonden. Verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag, art. 420bis.1.b Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:702 en ECLI:NL:HR:2016:2842 over de kwalificeerbaarheid als witwassen van het “verwerven of voorhanden hebben” van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Hof heeft vastgesteld dat verdachte A heeft overgehaald om zijn bankrekening ter beschikking te stellen, dat verdachte de beschikking heeft gekregen over de bankrekeningnummers van A, dat A niet gerechtigd was tot ontvangst van de op zijn bankrekening overgeboekte verzekeringssommen, dat verdachte een deel van het ontvangen geld heeft overgeboekt naar andere bankrekeningen en dat A een deel van de stortingen contant heeft opgenomen en aan verdachte heeft overhandigd. ’s Hofs op die vaststellingen gebaseerde oordeel dat verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag niet slechts tezamen en in vereniging met een ander heeft verworven en voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Samenhang met 16/01682 P. CAG: anders
Nr. 16/01681 Zitting: 27 juni 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 23 maart 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, met aanvulling van gronden bevestigd. Daarbij is de verdachte wegens “medeplegen van witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen, één en ander zoals in het door het hof bevestigde vonnis vermeld.
Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte (16/01682), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld en heeft mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof op ontoereikende gronden heeft verworpen het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, inhoudende dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij witwassen van toepassing is.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 11 t/m 15 februari 2011, te Zevenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een geldbedrag (ongeveer 283.879,- euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
6. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsvrouwe het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota, die aan het proces-verbaal is gehecht. Uit de pleitnota volgt dat de raadsvrouwe (subsidiair) heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging in verband met de toepasselijkheid van de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij witwassen. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat het in geval van een bewezenverklaring niet anders kan zijn dan dat het hof van oordeel is dat de door de verdachte opgenomen geldbedragen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, te weten in elk geval valsheid in geschrift. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 3] het geldbedrag van OHRA Levensverzekeringen NV ter hoogte van € 283.879,- heeft verworven, terwijl uit het dossier niet blijkt over welk geldbedrag de verdachte beschikte en dat hij meer heeft gedaan dan het enkel voorhanden hebben van de gelden. Onder verwijzing naar andere zaken die tot arresten van de Hoge Raad hebben geleid, komt de raadsvrouwe tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de gedragingen van de verdachte niet meer inhouden dan het enkel verwerven en voorhanden hebben van de bij de verdachte aangetroffen bedragen.
7. Het hof is van het standpunt van de verdediging afgeweken en heeft de verdachte veroordeeld. In een “nadere bewijsoverweging” heeft het hof het verweer over de toepasselijkheid van de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij witwassen met de volgende motivering verworpen:
“Nadere bewijsoverweging van het hof.
Uit de in het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 april 2013 onder paragraaf 3 "de beslissing inzake het bewijs", aangehaalde bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het medeplegen van witwassen van € 283.879 waarbij verdachte wist dat het door hem verworven en voorhanden gekregen geld onmiddellijk uit misdrijf afkomstig was.
De Hoge Raad heeft in het arrest 21 april 2015 beslist dat in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die op verhullen/verbergen is gericht en dat dan uit de motivering door de rechter moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Door een medewerker van OHRA Levensverzekeringen NV zijn op 11 februari 2011 en 15 februari 2011 vrijgevallen verzekeringssommen van lijfrenteverzekeringen van derden, tot een totaal bedrag van € 283.879, overgeboekt op de bankrekeningnummer [0001] van [betrokkene 3], die niet gerechtigd was tot het ontvangen van die verzekeringssommen.
Kort daarna is een deel van het geld dat werd gestort op de rekening van die [betrokkene 3] overgeboekt naar andere bankrekeningen die ook op naam van [betrokkene 3] stonden. Verdachte heeft van [betrokkene 3] de bankrekeningnummers, bankpassen en inlogcodes verkregen. Kort na het storten van de gelden is een deel van het geld door [betrokkene 3] contant opgenomen en vervolgens overhandigd aan verdachte.
Het rekeningnummer [0001] werd op 11 februari 2011 veelvuldig geraadpleegd vanaf een IP-adres verbonden aan de [a-straat 1] te Sint-Job-in-'t-Goor in België. Ook zijn vanaf dit adres op 11 februari 2011 twee overboekingen gedaan. Het IP-adres in België staat op naam van de broer van verdachte. Daarnaast werd het rekeningnummer [0001] rond die tijd ook geraadpleegd vanaf het IP adres verbonden aan [b-straat 2] te Zevenaar waar verdachte veelvuldig verbleef. Ook dit adres staat op naam van de broer van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig in de woning aan de [b-straat 2] verbleef. Bij zijn aanhouding heeft verdachte zich voorgedaan als zijn broer. Hij was ook in het bezit van een vals rijbewijs op naam van zijn broer. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die bedoelde raadplegingen en overboekingen heeft verricht en de huur op valse naam is aangegaan.
Op grond van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de gelden te verbergen of te verhullen door die gelden niet te laten overboeken op zijn eigen rekening, maar op een rekening die niet op zijn naam stond maar waarover hij wel de beschikking had.”
8. In het in zoverre door het hof bevestigde vonnis heeft de rechtbank overwogen dat aan de storting van een totaalbedrag van € 283.879,- valsheid in geschrift ten grondslag heeft gelegen. Het vonnis houdt in dit verband het volgende in1.:
“Van enig misdrijf afkomstig:
De medewerker [betrokkene 6] van OHRA Levensverzekeringen NV heeft verklaard op verzoek van twee mannen twee vrijwaringsaktes betreffende de vrijkomende lijfrentepolissen van twee klanten te hebben vervalst door bewust het rekeningnummer van [betrokkene 3], [0001], in plaats van de rekeningnummers van de rechthebbenden te vermelden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze valsheid in geschrifte ten grondslag gelegen aan de storting van een totaalbedrag van (afgerond) € 283.879,- op de rekening [0001] ten name van [betrokkene 3].”
9. Voorts is in het vonnis het volgende vastgesteld over het verwerven en voorhanden hebben van het bedrag van € 283.879,-:
“De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 3] voldoende wordt ondersteund en dat verdachte [betrokkene 3] heeft overgehaald om zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor de storting van een groot geldbedrag. Daarbij heeft verdachte de beschikking gekregen over de bankrekeningnummers, bankpassen en inlogcodes van [betrokkene 3]. Dit maakt dat verdachte zeggenschap had over de bankrekeningen van [betrokkene 3] en daarmee in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 3] het geldbedrag van OHRA Levensverzekeringen NV ter hoogte van € 283.879,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 3] de contant opgenomen bedragen tot een totaal van € 85.500,-, in de periode van 11 tot en met 14 februari 2011 aan verdachte heeft afgegeven.”
10. Het volgende kan worden vooropgesteld. In geval in een strafzaak die is toegesneden op witwassen het enkele verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf is bewezen verklaard, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Uit de motivering van het oordeel dat sprake is van witwassen moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.2.Met deze kwalificatie-uitsluitingsgrond wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen.3.
11. Uit de bewezenverklaring en de hiervoor geciteerde bewijsoverwegingen volgt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander het bedrag van ongeveer € 283.879,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, waarbij deze termen klaarblijkelijk zijn gebezigd in de betekenis die daaraan ingevolge art. 420bis, eerste lid, onder b, Sr toekomt. Uit de in zoverre bevestigde bewijsoverwegingen uit het vonnis volgt dat het in de bewezenverklaring genoemde bedrag het totaalbedrag is van de door levensverzekeraar OHRA uitgekeerde bedragen op de rekening van [betrokkene 3] met het nummer [0001]. Het hof heeft niet expliciet overwogen dat het bewezen verklaarde geldbedrag afkomstig is uit (mede) door de verdachte begane misdrijven, maar deze vaststelling ligt besloten in de onder 7 geciteerde bewijsoverweging, waarin het hof motiveert waarom de kwalificatie-uitsluitingsgrond in de onderhavige zaak niet van toepassing is. In dat verband heeft het hof onder meer overwogen dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop gericht zijn geweest de criminele herkomst van de geldbedragen te verbergen of te verhullen door deze gelden niet te laten overboeken op zijn eigen rekening, maar op een rekening die niet op zijn naam stond, maar waarover hij wel de beschikking had. In het door het hof bevestigde vonnis wordt vastgesteld dat aan de storting van de geldbedragen valsheid in geschrift ten grondslag heeft gelegen.
12. De vraag of het (doen) storten van gelden op een bankrekening een gedraging is die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft, is in de rechtspraak meermalen aan de orde gekomen, in verschillende varianten. Zo kan het voorhanden hebben van het geldbedrag het rechtstreeks gevolg zijn van het door de verdachte begane misdrijf. Te wijzen valt op HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1180. In deze zaak was het geldbedrag dat de verdachte voorhanden had gehad en zou hebben witgewassen afkomstig uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, te weten de ten laste van hem bewezen verklaarde valsheid in geschrift en oplichting. Het hof had niet nader gemotiveerd waarom sprake was van meer dan het enkele voorhanden hebben van het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht waren geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geldbedrag. De Hoge Raad achtte het oordeel van het hof in dit verband ontoereikend gemotiveerd.
13. Een andere variant betreft de situatie waarin een verdachte een contant geldbedrag dat uit zijn eigen misdrijf afkomstig is, stort op zijn eigen bankrekening. Daarmee is nog niet gezegd dat sprake is van een gedraging die erop is gericht de criminele herkomst van dat geldbedrag te verhullen. In een dergelijk geval zal uit de motivering moeten kunnen worden afgeleid dat sprake is van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen.4.Dat zou het geval kunnen zijn indien de betrokkene de gelden heeft gestort op zijn buitenlandse rekening, waarmee het geldbedrag buiten het economisch verkeer van Nederland is gebracht.5.Ook het gebruik maken van een bankrekening van een ander kan een dergelijk verbergend en verhullend karakter hebben.6.In die gevallen zal overigens in de regel ook sprake zijn van het ‘omzetten’ of ‘overdragen’ in de betekenis van art. 420bis, eerste lid.
14. In de onderhavige zaak volgt uit de bewijsvoering dat het grondmisdrijf (valsheid in geschrift) daarin heeft bestaan dat het rekeningnummer van een derde, [betrokkene 3], is vermeld als het rekeningnummer waarop vrijgekomen lijfrente diende te worden gestort in plaats van de rekeningnummers van de rechthebbenden. Het doen overboeken van gelden op een rekening die niet op naam van de verdachte stond maar waarover hij wel de beschikking had, is door het hof tevens benoemd als handeling die is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen.
15. De steller van het middel brengt naar voren dat deze handeling verband houdt met de valsheid in geschrift. Bij de beoordeling of de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is, zijn volgens haar slechts de handelingen relevant die door de verdachte zijn verricht nadat de geldbedragen door de verdachte zijn verworven.
16. Ik volg de steller van het middel hierin niet. De ratio van de kwalificatie-uitsluitingsgrond staat er naar mijn mening niet aan in de weg dat gedragingen die zijn voorafgegaan aan het voorhanden hebben en verwerven van het voorwerp, maar die zijn verricht met het oog op het verhullen of verbergen van de criminele herkomst van de te verwerven voorwerpen, bij de beoordeling worden betrokken.7.Wel dient het verwerven of voorhanden hebben voort te vloeien uit een grondmisdrijf. Als het verwerven of voorhanden aan het misdrijf voorafgaat, kan van witwassen geen sprake zijn, omdat het voorwerp dat de betrokkene verwerft of voorhanden heeft in een dergelijk geval niet uit misdrijf afkomstig is.8.Die situatie doet zich in de onderhavige zaak evenwel niet voor.
17. Daarmee is echter niet gezegd dat het middel geen doel treft. In zijn noot onder HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7923, NJ 2008/16 heeft Borgers een aanzet gegeven voor de aanvaarding van een kwalificatie-uitsluitingsgrond in geval van het voorhanden hebben van een voorwerp dat uit eigen misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte als rechtstreeks en direct gevolg van het voltooien van een misdrijf een voorwerp voorhanden krijgt, laat dat enkele voorhanden hebben zich volgens Borgers niet kwalificeren als witwassen. In de eerder genoemde zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1180 leek daarvan sprake: het voorhanden hebben van de overgeboekte gelden kon worden aangemerkt als het rechtstreeks gevolg van de valsheid in geschrift en de oplichting. De vraag is of de onderhavige zaak daarvan in relevante mate afwijkt.
18. In dit verband valt te wijzen op twee relevante verschillen tussen beide zaken. In de eerste plaats heeft het hof zijn oordeel in de onderhavige zaak, anders dan in de andere zaak, wel gemotiveerd. In de tweede plaats heeft het hof aangenomen dat de verdachte in de onderhavige zaak de gelden heeft doen storten op een bankrekening op naam van een ander, terwijl de verdachte in de eerder genoemde zaak kennelijk zelf rekeninghouder was. In dat opzicht vertoont de onderhavige zaak gelijkenis met de zaak die heeft geleid tot HR 23 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:948.9.Uit de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken leid ik af dat in die zaak door de verdachte en/of zijn medeverdachten geldbedragen werden verkregen door middel van het doen van valse aanvragen voor zorg- en/of huurtoeslagen. Deze gelden werden in de meeste gevallen eerst gestort op bankrekeningen van derden, waarna deze bedragen in veel gevallen werden doorgesluisd naar eigen bankrekeningen dan wel contant werden opgenomen. Naar de mening van de advocaat-generaal was deze wijze van verwerven en voorhanden hebben, te weten door gebruik te maken van een bankrekening van een derde waarover de verdachte mede kon beschikken, gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de desbetreffende gelden. Volgens haar ging het dan ook niet om een situatie waarin er sprake was van het enkel verwerven en voorhanden hebben en was het hof niet tot een nadere motivering gehouden. De Hoge Raad koos een andere route. Nu de bewezenverklaring ook inhield dat de verdachte de geldbedragen had "overgedragen" en "omgezet" en het hof bij de kwalificatie van het bewezen verklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis had toegekend aan het "verwerven" en "voorhanden hebben" van de geldbedragen, zou “de mogelijke gegrondheid van het middel” niet tot cassatie behoeven te leiden wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte bij het middel.
19. De Hoge Raad heeft zich aldus niet uitdrukkelijk uitgelaten over de opvatting van mijn ambtgenoot Spronken. Voor haar opvatting pleit dat het in dezen gaat om handelingen die specifiek gericht lijken te zijn op het verheimelijken van de buit. Uit de bewijsvoering in de onderhavige zaak volgt bovendien dat de verdachte de geldbedragen niet gelijktijdig met het voltooien van het grondmisdrijf verwierf. Om deze bedragen te kunnen verwerven of voorhanden te hebben, moest hij ook de beschikking krijgen over de bankrekeningen, bankpassen en inlogcodes van [betrokkene 3]. Ten slotte geldt dat de valsheid in geschrift was voltooid met het opschrijven van een ander rekeningnummer dan dat van de rechthebbende op de vrijkomende lijfrente, dus zonder dat het geld daadwerkelijk was overgemaakt. Het voltooien van de valsheid in geschrift ging dus niet automatisch gepaard met het voorhanden hebben of verwerven van de geldbedragen.
20. Niettemin meen ik dat een andere lezing betere papieren heeft. Uit de “nadere bewijsoverweging” van het hof volgt dat het hof de omstandigheid dat de verdachte de gelden heeft doen overboeken op een rekening die niet op zijn naam stond maar waarover hij wel de beschikking heeft gehad doorslaggevend heeft geacht. De vraag rijst echter of aan het doen storten op de rekening van [betrokkene 3] in plaats van op de rekening van de verdachte toegevoegde waarde toekomt ten opzichte van de valsheid in geschrift. De kern van de valsheid is er immers in gelegen dat op de desbetreffende formulieren niet het bankrekeningnummer van de rechthebbenden, maar dat van een ander is ingevuld. Het lijkt mij in dit verband geen relevant verschil te maken of dat een bankrekening is die op naam van de verdachte staat dan wel een rekening op naam van een ander waarover de verdachte wel de beschikking heeft. Weliswaar zou het gebruik van een rekening op naam van een ander de traceerbaarheid van de verdachte kunnen bemoeilijken, maar zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat het gebruik van de rekening van [betrokkene 3] in plaats van die van de verdachte daadwerkelijk kan bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de aan de rechthebbenden onttrokken geldbedragen.
21. Het oordeel zou anders kunnen luiden indien het oordeel van het hof zou zien op de geldbedragen die vanaf de rekening met het nummer [0001] zijn overgeboekt naar andere rekeningen van [betrokkene 3] en de geldbedragen die door [betrokkene 3] zijn opgenomen en aan de verdachte zijn overhandigd. In de bewezenverklaring is evenwel het totaalbedrag opgenomen en ook overigens volgt uit de bewijsvoering dat het hof het oog heeft gehad op de op de rekening met het nummer [0001] van [betrokkene 3] gestorte gelden. Daarbij gaat het om een veel hoger geldbedrag dan de opgenomen gelden.
22. In het licht van het voorafgaande, is de kwalificatiebeslissing ontoereikend gemotiveerd. Het middel slaagt.
23. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑06‑2017
Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302, rov. 3.3 en 3.8 en HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500 m.nt. N. Keijzer, rov. 2.4.
Vgl. onder meer HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 m.nt. Borgers, rov. 2.3.2, HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 m.nt. Keijzer, rov. 3.8 en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687, rov. 2.5.1.
Vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500 m.nt. Keijzer, rov. 2.4 en 2.5.3 en HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3169, NJ 2016/83 m.nt. Keulen.
Zie mijn conclusie voorafgaand aan HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2639 (PHR:2015:1487). De Hoge Raad deed de zaak met toepassing van art. 81 RO af.
Zie mijn conclusie voorafgaand aan HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2639 ten aanzien van de tussenkomst van een rekening van Holland Casino. In een dergelijk geval kan de schijn worden gewekt dat het speelwinsten betreft, terwijl het in werkelijkheid gaat om gelden afkomstig uit enig misdrijf. Zie ook mijn conclusie voor HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1791, onderdeel 29. Beide zaken deed de Hoge Raad met toepassing van art. 81 RO af.
Zie evenwel ook Borgers in zijn noot onder HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7923, NJ 2008/16.
Vgl. HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, NJ 2015/324 m.nt. Borgers en de onderdelen 22 en 24 van mijn conclusie voor dit arrest.
Zie ook HR 23 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:949.
Beroepschrift 29‑07‑2016
De Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Schriftuur in cassatie
Datum betekening: 2 juni 2016
Geacht college,
Ondergetekende, mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, kantoor houdende te (6811 AL) Arnhem aan de Jansbinnensingel 27-1, die in deze zaak bepaaldelijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ([land]),
wonende te [postcode] [woonplaats] ([land]), [adres],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
heeft hierbij de eer aan uw college te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, d.d. 23 maart 2016, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 21/004911-13.
Rekwirant voert het navolgende middel van cassatie aan: verzuim van vormen en/of schending van het recht.
In het bijzonder is artikel 359 lid 2 jo 415 Sv geschonden, daar het gerechtshof op ontoereikende wijze een namens rekwirant gevoerd verweer in de vorm van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt — inhoudende dat rekwirant dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de bewezen verklaarde gedragingen van rekwirant vanwege het van toepassing zijn van de zogenoemde kwalificatie-uitsluitingsgrond niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen — heeft verworpen.
Toelichting
1.
Het procesverloop in de onderhavige zaak kan als volgt worden samengevat: Bij vonnis van 23 april 2013 (parketnummer 05/701604-11) heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, rekwirant wegens medeplegen van witwassen veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren, met aftrek van de tijd die rekwirant in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij arrest van 23 maart 2016 (parketnummer 21/004912-13) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, het voornoemde vonnis van de rechtbank Gelderland met aanvulling van de bewijsmotivering en een verbetering van de gronden van de bewezenverklaring bevestigd en heeft het vonnis op die onderdelen vernietigd. In zoverre heeft het gerechtshof opnieuw rechtgedaan. Het gerechtshof heeft rekwirant aldus ter zake van medeplegen van witwassen veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren.
2.
Rekwirant is van oordeel dat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat rekwirant zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Namens rekwirant is in appel gesteld dat indien het gerechtshof het vonnis van de rechtbank d.d. 23 april 2013 bevestigt, hetgeen het gerechtshof in zijn arrest d.d. 23 maart 2016 in ieder geval voor wat betreft de bewezenverklaring heeft gedaan, het niet anders kan zijn dan dat het gerechtshof van oordeel is dat de door cliënt opgenomen geldbedragen (waarvan hoogstwaarschijnlijk het op de zolder van de woning aan de [a-straat 1] in [a-plaats], de verblijfplaats van cliënt, aangetroffen geringe geldbedrag van € 700 ook toebehoort) afkomstig zijn uit een door cliënt zelf begaan (maar niet ten laste gelegd) misdrijf, namelijk in ieder geval valsheid in geschrift, hetgeen inderdaad uit het arrest d.d. 23 maart 2016 blijkt.
3.
In appel is verder gesteld dat wanneer de door de rechtbank vastgestelde (en zoals achteraf blijkt door het gerechtshof bevestigde) feiten, namelijk het na het verwerven van de geldbedragen bewaren daarvan op de zolder, worden vergeleken met bijvoorbeeld de gedragingen van de verdachte uit de zaak van HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013: CA3302 (geld dragen in de binnenzak en geld op verschillende plaatsen in zijn woning bewaren), de zaak van HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:697 (geld bewaren in een enveloppe in een slaapkamer en in een schoudertas die door verdachte werd gedragen toen hij zijn woning verliet), de zaak van HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1164 (geld bewaren in een kuis in een doos van een flatscreentelevisie die in de kelder van de woning van verdachte stond), de zaak van HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014: 1237 (geld bewaren in een plastic doosje in een plastic zakje in de binnen voering van een rugkussen van een tweezitsbank in de woonkamer van de woning van verdachte), de zaak van HR 17 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014: 1444 (geld bewaren op verschillende plaatsen in de woning van verdachte, zoals een onafgesloten kluis in de CV-ruimte, een plantenbak in de slaapkamer en een doos in een nachtkastje) en de zaak van HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2971 (het bewaren van geld in de binnenzak van een jas in de hal en onder een kastje op de overloop van de woning van verdachte), de conclusie niet anders kan zijn dan dat de gedragingen van rekwirant ook niet meer inhouden dan het enkele verwerven en voorhanden hebben van de bij hem aangetroffen geldbedragen. Nu als gevolg daarvan de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is, heeft de verdediging het gerechtshof verzocht rekwirant te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.
Het gerechtshof daarentegen, heeft geoordeeld dat de hiervoor genoemde kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is. Hij heeft geoordeeld dat rekwirant handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de gelden ter verbergen of te verhullen door die gelden niet te laten overboeken op zijn eigen rekening, maar op een rekening die niet op zijn naam stond maar waarover hij wel de beschikking had.
5.
Rekwirant betwist dat het gerechtshof met deze nadere bewijsoverweging het verweer dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is, op toereikende wijze heeft verworpen. De gedragingen die het gerechtshof in die bewijsoverweging noemt, betreffen immers gedragingen van rekwirant die verband houden met het verwerven van de geldbedragen door middel van in ieder geval valsheid in geschrifte. Voor de beoordeling van de vraag of de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is, zijn echter slechts die handelingen relevant die zijn uitgevoerd nádat de betreffende geldbedragen zijn verworven, die in casu slechts het bewaren van de geldbedragen op zolder inhouden. Vergelijk dit immers bijvoorbeeld met de door het gerechtshof vastgestelde gedragingen in de zaken die hiervoor onder punt 3 door de verdediging zijn opgesomd en waarover door uw college is geoordeeld. In al die zaken zijn geldbedragen dan wel andere goederen door enig misdrijf, zoals bijvoorbeeld diefstal, verkregen. De specifieke handelingen die zijn verricht om die goederen te verwerven zijn in al die arresten niet vastgesteld door de betreffende gerechtshoven. Wél relevant is de wijze waarop met de door eigen misdrijf verworven goederen vervolgens is omgesprongen. Die gedragingen zijn door de verschillende gerechtshoven dan ook uitgebreid beschreven en zijn ook door uw college betrokken bij de vraag of de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
6.
De gedragingen die ten aanzien van rekwirant zijn vastgesteld, het bewaren van enkele geldbedragen op de zolder van de woning aan [a-straat 1] te [a-plaats], heeft het gerechtshof niet betrokken in zijn nadere bewijsoverweging. Zoals hiervoor reeds genoemd, stelt rekwirant zich aldus op het standpunt dat het gerechtshof met de nadere bewijsoverweging zoals opgenomen in zijn arrest d.d. 23 maart 2016, het in appel gevoerde verweer dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is, op ontoereikende wijze heeft verworpen.
7.
Ter conclusie is rekwirant dan ook van mening dat het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, d.d. 23 maart 2016 om voornoemde reden niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd.
Namens rekwirant, op 29 juli 2016 te Arnhem,
mr. P.M. Breukink