Zie HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252. Zie voorts HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4835, NJ 2013/32.
HR, 11-09-2018, nr. 16/06257 A
ECLI:NL:HR:2018:1534
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-09-2018
- Zaaknummer
16/06257 A
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1534, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑09‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:596
ECLI:NL:PHR:2018:596, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1534
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑08‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/473 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0329
NbSr 2018/260
Uitspraak 11‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Schuld a.b.i. art. 4.1 Landsverordening Wegverkeer Aruba. Verdachte rijdt door epileptische aanval op verkeerde weghelft en veroorzaakt dodelijk verkeersongeval. Verkeersongeval te wijten aan schuld verdachte? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:830 m.b.t. het met art. 4.1 Landsverordening Wegverkeer Aruba in de kern overeenkomende art. 6 WVW 1994. Oordeel Hof dat sprake is van 'schuld' in de zin van art. 4.1 Landsverordening Wegverkeer Aruba getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
11 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/06257 A
EC/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 7 november 2016, nummer H 96/15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.G. Kock, advocaat te Oranjestad, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
De middelen klagen in de kern over de bewezenverklaring van 'schuld' als bedoeld in art. 4 van de Landsverordening Wegverkeer Aruba. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 21 maart 2014 te Aruba, als weggebruiker, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto van het merk Hyundai, model Atos, gekentekend [AA-00-BB], daarmede rijdende op een voor het verkeer openstaande weg, de Hoofdverkeersweg en de Spiraal rotonde, zich zodanig heeft gedragen, dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
- is gaan rijden op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (witte personenauto van het merk Mitsubishi) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (zwarte personenauto van het merk Mitsubishi) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden en op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft voornoemde rotonde is opgereden, terwijl op dat moment een motorrijtuig personenauto van het merk Isuzu over die rotonde kwam rijden en haar reeds dicht was genaderd waardoor zij is gebotst tegen voornoemd motorrijtuig en
- vervolgens tegen de muur van de rotonde is gebotst, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] is gedood."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte in eerste aanleg terecht van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken. (...) Het ongeval en de dood van het slachtoffer kunnen volgens de verdediging niet aan de verdachte worden verweten, daar zij voorafgaand aan het ongeval een epileptische aanval heeft gekregen.
Het Hof deelt dit standpunt niet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte eerst met hoge snelheid op de verkeerde weghelft van de Hoofdverkeersweg heeft gereden, waarbij twee auto's haar ternauwernood hebben kunnen ontwijken, en dat zij vervolgens nog steeds rijdend op de voor tegemoetkomend verkeer bedoelde weghelft een rotonde is opgereden. Op de rotonde is zij tegen een derde auto aangereden en daarna is zij tegen de muur van de rotonde tot stilstand gekomen, waardoor de zich in haar auto bevindende passagier is overleden. Aldus heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.
Vervolgens ligt de vraag voor of dit rijgedrag aan de schuld van de verdachte is te wijten. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Anders dan de procureur-generaal acht het Hof aannemelijk geworden dat het rijgedrag van de verdachte werd veroorzaakt door een epileptische aanval. Steun hiervoor is te vinden in de verklaringen van de getuigen [getuigen] over hetgeen zij hebben waargenomen tijdens het rijden op de verkeerde weghelft en direct na het ongeval. Deze waarnemingen komen overeen met de verklaring van de verdachte zelf omtrent haar ziektebeeld. Het dossier bevat daarenboven geen aanknopingspunten voor een ander scenario.
Naar het oordeel van het Hof doet dit echter niet af aan de conclusie dat het gebeurde aan de schuld van de verdachte is te wijten. De verdachte is immers reeds jaren bekend met het feit dat zij aan een vorm van epilepsie lijdt, waarbij zij maandelijks aanvallen krijgt waarvan zij het moment, de aard en de ernst niet op voorhand kan inschatten. Bij een aanval valt de verdachte meestal flauw, wat soms zo snel gaat dat ze daar niet meer op kan reageren en maatregelen kan treffen. Het is aannemelijk dat dit zich op de dag van het ongeluk een dergelijke aanval heeft voorgedaan. De verdachte heeft tevens verklaard dat zij er, ondanks de onvoorspelbaarheid en ernst van de aanvallen, voor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden. Door met deze wetenschap en zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen aan het verkeer deel te nemen, is er bij de verdachte naar het oordeel van het Hof geen sprake van verontschuldigbare onmacht, maar van aanmerkelijke schuld aan de bewezenverklaarde gedragingen ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Het feit dat de verdachte blijkbaar haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen, disculpeert haar niet. Het had gelet op de frequentie van de aanvallen en het feit dat die konden leiden tot plotseling flauwvallen, zonder meer op haar weg gelegen om actief medisch advies in te winnen over de invloed van haar ziekte op haar rijvaardigheid. Zij mocht niet zomaar afgaan op kennelijk door haar huisarts verleende toestemming voor afgifte dan wel verlenging van haar rijbewijs, zonder na te gaan of aan die toestemming daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling door de huisarts vooraf is gegaan."
2.3.
Art. 4, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer Aruba, luidt:
"Het is iedere weggebruiker verboden zich zodanig te gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt, waardoor een ander wordt gedood of aan een ander hetzij zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, hetzij zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van die ander ontstaat."
2.4.
In zijn arrest van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:830, heeft de Hoge Raad ten aanzien van het met art. 4, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer Aruba in de kern overeenkomende art. 6 Wegenverkeerswet 1994 onder meer het volgende overwogen:
"Vooropgesteld moet worden dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 - in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig handelen - uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AO5822, NJ 2005/252.)"
2.5.
Het oordeel van het Hof dat sprake is van 'schuld' in de zin van art. 4, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer Aruba getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.6.
De middelen falen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018.
Conclusie 12‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over dood door schuld in het verkeer in Aruba en de verwerping van het beroep op verontschuldigbare onmacht wegens een epilepsieaanval. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep te verwerpen.
Nr. 16/06257 A Zitting: 12 juni 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij vonnis van 7 november 2016 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wegens “aan het verkeer deelnemen en zich daarbij zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood, strafbaar gesteld bij artikel 4 jo 40 van de Landsverordening Wegverkeer (Aruba)”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf in de vorm van dienstverlening voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en drie jaar ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen.
Namens de verdachte heeft mr. D.G. Kock, advocaat te Oranjestad, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“dat zij op 21 maart 2014 te Aruba, als weggebruiker, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto van het merk Hyundai, model Atos, gekentekend [AA-00-BB] , daarmee rijdende op een voor het verkeer openstaande weg, de Hoofdverkeersweg en de Spiraal rotonde, zich zodanig heeft gedragen, dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
- is gaan rijden op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (witte personenauto van het merk Mitsubishi) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (zwarte personenauto van het merk Mitsubishi) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden en op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft voornoemde rotonde is opgereden, terwijl op dat moment een motorrijtuig personenauto van het merk Isuzu over die rotonde kwam rijden en haar reeds dicht was genaderd waardoor zij is gebotst tegen voornoemd motorrijtuig en
- vervolgens tegen de muur van de rotonde is gebotst,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer] is gedood.”
4. Het eerste middel klaagt dat het Hof met zijn oordeel dat geen sprake is van verontschuldigbare onmacht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd is.
5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman mede aan de hand van zijn overgelegde pleitnota een beroep gedaan op verontschuldigbare onmacht. Het Hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte in eerste aanleg terecht van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken en voor het subsidiair ten laste gelegde is ontslagen van alle rechtsvervolging. Het ongeval en de dood van het slachtoffer kunnen volgens de verdediging niet aan de verdachte worden verweten, daar zij voorafgaand aan het ongeval een epileptische aanval heeft gekregen.
Het Hof deelt dit standpunt niet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte eerst met hoge snelheid op de verkeerde weghelft van de Hoofdverkeersweg heeft gereden, waarbij twee auto’s haar ternauwernood hebben kunnen ontwijken, en dat zij vervolgens nog steeds rijdend op de voor tegemoetkomend verkeer bedoelde weghelft een rotonde is opgereden. Op de rotonde is zij tegen een derde auto aangereden en daarna is zij tegen de muur van de rotonde tot stilstand gekomen, waardoor de zich in haar auto bevindende passagier is overleden. Aldus heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.
Vervolgens ligt de vraag voor of dit rijgedrag aan de schuld van de verdachte is te wijten. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Anders dan de procureur-generaal acht het Hof aannemelijk geworden dat het rijgedrag van de verdachte werd veroorzaakt door een epileptische aanval. Steun hiervoor is te vinden in de verklaringen van de getuigen [getuigen] over hetgeen zij hebben waargenomen tijdens het rijden op de verkeerde weghelft en direct na het ongeval. Deze waarnemingen komen overeen met de verklaring van de verdachte zelf omtrent haar ziektebeeld. Het dossier bevat daarenboven geen aanknopingspunten voor een ander scenario.
Naar het oordeel van het Hof doet dit echter niet af aan de conclusie dat het gebeurde aan de schuld van de verdachte is te wijten. De verdachte is immers reeds jaren bekend met het feit dat zij aan een vorm van epilepsie lijdt, waarbij zij maandelijks aanvallen krijgt waarvan zij het moment, de aard en de ernst niet op voorhand kan inschatten. Bij een aanval valt de verdachte meestal flauw, wat soms zo snel gaat dat ze daar niet meer op kan reageren en maatregelen kan treffen. Het is aannemelijk dat dit zich op de dag van het ongeluk een dergelijke aanval heeft voorgedaan. De verdachte heeft tevens verklaard dat zij er, ondanks de onvoorspelbaarheid en ernst van de aanvallen, voor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden. Door met deze wetenschap en zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen aan het verkeer deel te nemen, is er bij de verdachte naar het oordeel van het Hof geen sprake van verontschuldigbare onmacht, maar van aanmerkelijke schuld aan de bewezenverklaarde gedragingen ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Het feit dat de verdachte blijkbaar haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen, disculpeert haar niet. Het had gelet op de frequentie van de aanvallen en het feit dat die konden leidden tot plotseling flauwvallen, zonder meer op haar weg gelegen om actief medisch advies in te winnen over de invloed van haar ziekte op haar rijvaardigheid. Zij mocht niet zomaar afgaan op kennelijk door haar huisarts verleende toestemming voor afgifte dan wel verlenging van haar rijbewijs, zonder na te gaan of aan die toestemming daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling door de huisarts vooraf is gegaan.”
6. De toelichting op het middel richt haar pijlen in het bijzonder op de overwegingen van het Hof dat de verdachte reeds jaren bekend is met het feit dat zij aan een vorm van epilepsie lijdt, waarbij zij maandelijks aanvallen krijgt, waarvan zij het moment, de aard en de ernst niet op voorhand kan inschatten, en dat zij ervoor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden.
7. De artikelen 4 en 40 van de Landsverordening Wegverkeer Aruba luiden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
Artikel 4
“1. Het is iedere weggebruiker verboden zich zodanig te gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt, waardoor een ander wordt gedood of aan een ander hetzij zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, hetzij zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van die ander ontstaat.
[…].”
Artikel 40
“1. Overtreding van artikel 4, eerste lid, wordt gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
[…].”
“3.5. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994, in het onderhavige geval de bewezenverklaarde aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
3.6. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte als bestuurster van een personenauto, rijdend met een snelheid van ongeveer 80 km per uur op een tweebaansweg, na een flauwe bocht naar links niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden maar plotseling zonder enige aanleiding, zo ver naar links is gekomen dat zij daardoor op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
3.7. Onbegrijpelijk is hoe het Hof, zonder nadere motivering welke in de bestreden uitspraak ontbreekt, de hiervoor onder 3.3 onder c genoemde verklaring van de verdachte inhoudende dat zij kennelijk een soort 'black-out' heeft gehad, redengevend heeft geacht voor de hiervoor onder 3.2 vermelde bewezenverklaring voorzover inhoudende dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. Die verklaring strekt immers onmiskenbaar ten betoge dat het de verdachte tengevolge van die plotseling opgekomen en voor haar onvoorzienbare black-out niet te verwijten is dat zij haar voertuig korte tijd niet onder controle had en gedurende die tijdsspanne op de andere weghelft is terechtgekomen. Nu het Hof daaromtrent niets heeft overwogen en de bewijsmiddelen ook niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat die door de verdachte gestelde en door het Hof aangenomen black-out wel voor rekening van de verdachte komt en haar kan worden verweten, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”
9. Uit dit arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat een black-out – of een andersoortige vorm van bewustzijnsverlies – in de weg kan staan aan het aannemen van schuld in de zin van art. 6 WVW c.q. art. 4 j° 40 van de Landsverordening Wegverkeer Aruba, mits het bewustzijnsverlies voor de verdachte onvoorzienbaar was en mitsdien verontschuldigbaar is.
10. Evenals zijn Nederlandse equivalent, kent het Arubaanse Wetboek van Strafrecht niet een wettelijke strafuitsluitingsgrond luisterend naar de naam verontschuldigbare onmacht. Wel is, anders dan in Nederland, “afwezigheid van alle schuld” in Aruba een geschreven schulduitsluitingsgrond.2.Artikel 1:115, aanhef en sub f, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (hierna: SrA) luidt:
“Niet strafbaar is hij die een gedraging pleegt:
[…]
f. indien bij hem alle schuld daaraan ontbreekt.”
11. De uitleg die aan deze geschreven vorm van AVAS wordt gegeven, komt overeen met de inhoud die het AVAS-begrip naar Nederlands strafrecht heeft.3.In de Arubaanse memorie van toelichting wordt in dit verband de situatie genoemd waarin iemand wél op de hoogte is van de feiten en het recht, maar er niets aan kon doen dat het strafbare feit werd begaan, zonder dat een andere strafuitsluitingsgrond kan worden ingeroepen.4.Zij verwijst voor voorbeelden waarop de strafuitsluitingsgronden, met inbegrip van de schulduitsluitingsgrond AVAS, betrekking hebben naar (kort gezegd) Noyon/Langemeijer/Remmelink, Hazewinkel-Suringa en De Hullu.5.Over verontschuldigbare onmacht wordt in de Arubaanse memorie van toelichting niet met zoveel woorden gesproken. Dat neemt niet weg dat verontschuldigbare onmacht als een vorm van AVAS wordt beschouwd. Nu de Arubaanse memorie van toelichting ten aanzien van art. 1:115, aanhef en onder f, SrA geen nadere details ter zake geeft en er, voor zover ik heb kunnen nagaan, op dit rechtsgebied niet of nauwelijks specifiek Arubaanse rechtsbronnen te vinden zijn, betrek ik in mijn beoordeling van het middel de (weinige) Nederlandse literatuur en rechtspraak die over verontschuldigbare onmacht is verschenen.
12. Welnu, verontschuldigbare onmacht dient voornamelijk als vangnet voor met name verkeerssituaties waarin de betrokkene gezegd kan worden buiten eigen schuld (cursivering van mij, EH) in een toestand te zijn geraakt waarin hij of zij lichamelijk en/of geestelijk niet in staat is naar behoren te functioneren.6.Of daarvan in een concreet geval sprake is, zal afhangen van de feitelijke omstandigheden.7.
13. Gevallen als het onderhavige zijn in de rechtspraak van de Hoge Raad niet onbekend, maar wel al van enige tijd geleden.8.Uitspraken van de feitenrechter met betrekking tot verontschuldigbare onmacht zijn van recenter datum.9.Gritter heeft deze onderzocht en op basis van zijn bevindingen ter zake geconcludeerd dat een aantal aanknopingspunten zijn aan te wijzen die een uitkomst zouden kunnen bieden bij de beoordeling van zaken als de onderhavige. Zo kan kortstondig bewustzijnsverlies ontslaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid indien dit onverwachts gebeurt. Ook het hebben van een medische geschiedenis waarin vaker sprake is (geweest) van bewustzijnsverlies hoeft in beginsel niet aan het aannemen van verontschuldigbare onmacht in de weg te staan.10.En indien aan de verdachte in het verleden te kennen is gegeven dat hij auto kan blijven rijden en zich aan de voorgeschreven medicatie houdt, kan de onmacht nog steeds verontschuldigbaar zijn. De omstandigheid dat de verdachte de medicatie op de voorgeschreven wijze gebruikt, is een belangrijke factor in de beoordeling van een beroep op verontschuldigbare onmacht en de aanvaardbaarheid daarvan, zo blijkt uit de feitenrechtspraak.11.In dat geval heeft immers de verdachte op dat punt de van hem te vergen voorzorgsmaatregelen genomen, zodat (in zoverre) aan hem of haar redelijkerwijs geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Eigen schuld (culpa in causa) daarentegen kan vanzelfsprekend een succesvol beroep op verontschuldigbare onmacht op zijn minst bemoeilijken.12.Heeft de verdachte bijvoorbeeld in het verleden te horen gekregen dat hij mogelijk lijdt aan een aandoening die zonder behandeling met medicatie bewustzijnsverlies kan teweegbrengen, dan gebiedt de zorgvuldigheid hem om zolang hij deze medicatie ongebruikt laat niet aan het verkeer deel te nemen ten einde het risico van gevaarlijke verkeerssituaties te voorkomen.13.Indien de verdachte dit gebod in de wind slaat, en dusdoende in het verkeer een onaanvaardbaar risico vormt, niet alleen voor zichzelf maar juist ook voor anderen, zal de eigen schuld het inroepen van de exceptie al snel kansloos maken.
14. Terug naar het middel. In de onderhavige zaak was de verdachte al jaren bekend met haar medische aandoening epilepsie. Dit gegeven op zichzelf hoeft (zie hierboven) niet in de weg te staan aan een bevrijdend beroep op verontschuldigbare onmacht. Het Hof heeft echter in de eerste plaats vastgesteld dat de maandelijkse epilepsieaanvallen van de verdachte, waarbij zij meestal flauw viel, niet op voorhand waren in te schatten wat betreft het moment, de aard en de ernst. Tevens heeft het Hof in zijn oordeel betrokken de eigen verklaring van de verdachte dat zij er, ondanks de onvoorspelbaarheid en ernst van de aanvallen, voor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden. Voorts heeft het Hof op grond van dit een en ander vastgesteld dat de verdachte met deze wetenschap en zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen (toch) aan het verkeer heeft deelgenomen.
15. In het bestreden oordeel van het Hof ligt derhalve besloten dat de epilepsieaanval voor de verdachte niet zodanig onvoorzienbaar was dat om die reden geen sprake zou zijn van verwijtbaar handelen in het verkeer.14.Dit oordeel geeft, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook is dit oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat, zoals de steller van het middel aanvoert, epilepsiepatiënten niet op voorhand van deelname aan het wegverkeer zijn uitgesloten en ook bij gebruik van medicamenten geen garantie bestaat dat een aanval zal uitblijven, maakt dit niet anders. Zulks neemt immers niet weg dat de verdachte met het oog op haar ziekte de nodige voorzorgsmaatregelen had behoren te nemen, hetgeen zij om haar moverende redenen ten onrechte niet heeft gedaan.
16. Het middel faalt.
17. Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat het feit dat verdachte haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen haar niet disculpeert van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans dat dit oordeel ontoereikend en onbegrijpelijk is gemotiveerd.
18. Het Hof heeft overwogen – ik vat samen – dat het feit dat de verdachte haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen, haar niet disculpeert, nu het zonder meer op de weg van de verdachte had gelegen om actief medisch advies in te winnen over de invloed van haar ziekte op haar rijvaardigheid en zij niet zomaar mocht afgaan op de kennelijk door haar huisarts verleende toestemming voor afgifte of verlenging van haar rijbewijs, zonder na te gaan of aan die toestemming daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling door de huisarts vooraf was gegaan.
19. De toelichting op het middel voert aan dat Aruba, anders dan Nederland, geen regeling kent die het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen een medisch rapport voorschrijft ter beoordeling van de vraag of de betrokkene (nog) rijgeschikt is en dat de verdachte haar rijbewijs steeds heeft kunnen verlengen door overlegging van de verklaring van haar behandeld huisarts. Door van de verdachte nog een andere verplichting (medische verklaring) te verlangen, heeft het Hof te dezen een buitenwettelijke eis gesteld, aldus de toelichting op het middel.
20. Ik meen allereerst dat het middel op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak berust. Het Hof heeft aan zijn oordeel niet de overweging ten grondslag gelegd dat de verdachte een andere medische verklaring had moeten verzoeken, noch heeft het een andere verplichting dan de verklaring van haar behandelende huisarts geëist. Wat het Hof in dit verband in de kern heeft overwogen is dat de verdachte had moeten nagaan of aan de toestemming van haar huisarts daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling door de huisarts vooraf was gegaan.
21. Overigens zij opgemerkt, dat het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, op de opvatting steunt dat het Hof bij zijn oordeel over de aanmerkelijke schuld van de verdachte aan de bewezenverklaarde gedragingen geen eisen aan de verdachte mocht stellen die niet in de wet zijn vastgesteld. Die opvatting is lijkt mij onjuist.15.
22. Naast het eerste middel, faalt ook het tweede middel.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑06‑2018
Zie ook J.M. Reijntjes, Antilliaanse strafrechtspleging: een inleiding, Boom Juridisch: Den Haag 2016, p. 235.
De achtergrond van deze schulduitsluitingsgrond is het ongestraft laten van schuldeloze wetsovertreding. Zie H. de Doelder e.a., Wetboek van Strafrecht Aruba, WLP: Nijmegen 2014, p. 394 en J. de Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer: Deventer 2015, p. 360-361.
De Doelder e.a., a.w., p. 394.
De Doelder e.a., a.w., p. 395. Wel wordt in dat kader een andere AVAS-variant genoemd, te weten “maximaal (of in redelijkheid) te vergen zorg”, met verwijzing naar HR 2 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AB7899, NJ 1993/476 (het “Aflatoxine in pinda’s”-arrest).
Zie ook J.M. ten Voorde, T&C Strafrecht, Inl. opm. bij “Titel III Uitsluiting en verhoging van strafbaarheid”, aant. 18a. In Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, wordt ter zake hoofdzakelijk ingegaan op de verhouding van verontschuldigbare onmacht met overmacht en niet-toerekenbaarheid. Die verhouding is in de onderhavige zaak echter niet aan de orde.
E. Gritter, ‘Verontschuldigbare onmacht en tijdelijk bewustzijnsverlies: een systematisch perspectief’, DD 2015, 49, p. 7.
Zie De Hullu, a.w., p. 369, waarin de volgende uitspraken worden aangehaald: HR 24 november 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB5863, NJ 1965/142 m.nt. Pompe (plotseling opgekomen diabetes-aanval; zie hierna voetnoot 15), HR 16 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB5028, NJ 1966/404 m.nt. Enschedé (‘slaaprijden’) en HR 25 februari 1986, ECLI:NL:HR1986:AC9242, NJ 1986/615 (‘black out’).
Zie Gritter, t.a.p., die in zijn publicatie de volgende uitspraken noemt: Rb Gelderland 13 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1691, Rb Oost-Brabant 9 juli 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:3533, Gerechtshof Den Haag 14 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:873, Gerechtshof Amsterdam 12 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4839, Gerechtshof Amsterdam 14 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8205 en Rechtbank Zwolle-Lelystad 31 januari 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7591.
Zie bijv. Rb Gelderland 13 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1691.
Zie bijv. Rechtbank Zwolle-Lelystad 31 januari 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7591, Gerechtshof Amsterdam 12 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4839, Rb Gelderland 13 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1691 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2212.
Ten Voorde, a.w., aant. 18e bij Titel III (Inleidende opmerkingen bij uitsluiting en verhoging strafbaarheid), Gritter, t.a.p., p. 7 en, meer in algemene zin, De Hullu, a.w., p. 380.
Zie ook Gritter, t.a.p., p. 7.
Anders gezegd: de verdachte aanvaardde bewust het risico dat zij een aanval zou kunnen krijgen tijdens het rijden in haar auto, zodat de door de epilepsieaanval veroorzaakte onmacht niet tot verontschuldigbaarheid leidt. In gelijke zin Hof Amsterdam 7 april 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:BC7951, NJFS 2006/149. Zie voorts HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:830.
In andere strafzaken waarin een soortgelijke rechtsvraag centraal stond, werd, zo blijkt uit de overwegingen van de rechters in deze zaken, betekenis gehecht aan de omstandigheid dat de verdachte onderzoek had gedaan naar zijn rijvaardigheid. Zo had een verdachte bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs expliciet opgegeven dat hij aan diabetes leed (Rechtbank Zwolle-Lelystad 31 januari 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7591). Een andere verdachte had een procedure bij het Centraal Bureau Rijvaardigheid doorlopen waarbij zijn rijgeschiktheid werd beoordeeld (Gerechtshof Amsterdam 12 december 2013, ECLI:NL:GSAMS:2013:4839). De rechtbank Roermond nam in zijn overweging omtrent de strafbaarheid van de verdachte aan een verkeersongeval op dat de verdachte expliciet aan de neuroloog had gevraagd of hij na gebruik van het medicijn auto mocht rijden (Rechtbank Roermond 18 april 2007, ECLI:NL:RBROE:2007:BA3616). Ook in HR 24 november 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB5863, NJ 1965/142 m.nt. Pompe (zie voetnoot 8) had de rechter overwogen dat de verdachte medisch was goedgekeurd voor het verkrijgen van een rijbewijs, terwijl de betrokken artsen op de hoogte waren van het feit dat de verdachte aan suikerziekte leed. De Hoge Raad ging mee met de opvatting van de rechtbank dat mede hierdoor geen sprake was van schuld.
Beroepschrift 07‑08‑2017
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Korte Voorhout 8
2500 EH Den Haag
Nederland
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN]
[14 AUG. 2017]
[DATUM:
NR:]
Cassatieschriftuur
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1978, wonende op [woonplaats], voor deze zaak domicilie kiezende aan het kantoor van de advocaat mr David G. Kock aan de Weststraat 13, Oranjestad, Aruba, die verklaart door verzoekster bepaaldelijk gemachtigd te zijn tot indiening van dit cassatieschriftuur.
Verzoekster komt hierbij in cassatie komt tegen de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, St Maarten en de BES eilanden van 7 november 2016, zaaknummer H 96/2015, Parketnummer P-2014/15592.
De aanzegging ex artikel 435, lid 1, Sv is op 12 juni 2017 betekend, hetgeen dus inhoudt dat de cassatiemiddelen uiterlijk op 11 augustus 2017 moeten worden ingediend, hetgeen bij deze dus tijdig is geschied.
Inleiding
Door het Hof is bewezen verklaard dat verzoekster aan het verkeer heeft deelgenomen en zich daarbij zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander is gedood, strafbaar gesteld bij artikel 4 jo 40 van de Landsverordening Wegverkeer (Aruba).
Uit de door het Hof gehanteerde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte eerst met hoge snelheid op de verkeerde weghelft van de Hoofdverkeersweg heeft gereden, waarbij twee auto's haar ternauwerdood hebben kunnen ontwijken en dat zij vervolgens nog steeds rijdend op de voor tegemoetkomend verkeer bedoelde weghelft een rotonde is opgereden. Op de rotonde is zij tegen een derde auto aangereden en daarna is zij tegen de muur van de rotonde tot stilstand gekomen, waardoor de zich in haar auto bevindende passagier is overleden. Aldus heeft de verdachte volgens het Hof aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.
Het Hof meent anders dan de Procureur Generaal dat het rijgedrag van verdachte werd veroorzaakt door een epileptische aanval, doch concludeert dat het gebeurde aan de schuld van de verdachte is te wijten.
Immers stelt het Hof dat verdachte bekend was met haar medische situatie en met deze wetenschap zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen (in de zin van medicamenten) aan het verkeer deel te nemen, is er bij verdachte dan geen sprake van verontschuldigbare onmacht, maar van aanmerkelijke schuld aan de bewezenverklaarde gedragingen waardoor het slachtoffer is overleden.
Middel 1
Het recht is geschonden omdat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting althans is zijn motivering dat er geen sprake is verontschuldigbare onmacht gebrekkig danwel ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van de met de Nederlandse Wegenverkeerswet corresponderende Landsverordening Wegverkeer gaat het om onvoorzichtig gedrag dat de dader verweten kan worden en van dien aard is dat het gevolg hem kan worden toegerekend. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (zie Hoge Raad 1 juni 2004, LJN AO 5822).
2.
In dit geval staat de vraag centraal of de verdachte wist of behoorde te weten dat het risico bestond van een plotselinge bewustzijnsstoornis tengevolge waarvan zij de controle over haar lichaam en de door haar bestuurde auto kon verliezen op het moment dat zij op de dag van het ongeval de auto ging besturen en of het gedrag van de verdachte om (toch) te gaan rijden beantwoordt aan maatstaven van zorgvuldigheid.
3.
Het Hof heeft terzake overwogen dat verdacht reeds jaren bekend is met het feit dat zij aan een vorm van epilepsie lijdt, waarbij zij maandelijks aanvallen krijgt, waarvan zij het moment, de aard en de ernst niet op voorshands kan inschatten, terwijl zij ervoor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden. Dit is de grondslag voor de conclusie van het Hof dat geen sprake kan zijn van een verdisculpaarbaar onmacht.
4.
Deze conclusie is evenwel onbegrijpelijk danwel ontoereikend gemotiveerd. Immers elk persoon die aan epilepsie lijdt, kan geregeld aanvallen krijgen waarvan hij het moment, de aard en de ernst niet op voorshands kan inschatten, terwijl epilepsie patienten niet op voorshands (uitsluitend) vanwege hun ziekte als deelnemers aan het verkeer zijn uitgesloten.
5.
Verder geldt dat geen enkele medicatie die de garantie geeft dat aanvallen geheel worden voorkomen. Anti-epileptica kunnen epilepsie niet genezen. Deze middelen zorgen ervoor dat de epileptische ontlading en in de hersenen zoveel mogelijk worden voorkomen of verminderd, zodat er zo minder mogelijke aanvallen optreden.
6.
Verder is in deze van wezenlijk belang dat verdachte nimmer eerder enige aanval in het verkeer heeft gehad, zodat ze ook hiermee nimmer eerder rekening mee hoefde te houden.
7.
Derhalve het feit dat verdachte geen medicamenten heeft ingenomen op en/of rond de bewuste dag van het ongeval kan op zich geen reden opleveren om te redeneren dat het ongeval had kunnen worden voorkomen, zodat het oordeel van het Hof terzake van een onjuiste rechtsopvatting betoogt danwel dat er sprake is van een ontoereikende motivering.
Middel 2
Het recht is geschonden omdat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting althans is zijn motivering dat het feit dat verdachte blijkbaar haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen haar niet disculpeert, gebrekkig danwel ontoereikend gemotiveerd althans onbegrijpelijk.
Toelichting:
8.
In Nederland geldt dat wanneer een persoon epileptische aanval(len) heeft gehad, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen een specialistisch medisch rapport nodig heeft om te kunnen beoordelen of de betrokkene rijgeschikt is. Op Aruba is dit niet geregeld doch wordt volstaan met een verklaring afgegeven door de behandelende huisarts (zie ook: http://www.overheid.aw/informatie-dienstverlening/rijbewijs 45879 /item/rijbewijs-vernieuwen 26089.html) Verdachte heeft haar rijbewijs steeds kunnen verlengen door overlegging van de verklaring van haar behandelende huisarts, die dus bekend was met de aandoening waaraan verdachte leed, doch dit het niet voldoende achtte om deze medische verklaring te weigeren danwel te conditioneren. Verdachte hoefde dan ook niet te bedenken noch rekening te houden met het feit dat ze nog enig additionele verklaring behoefde.
9.
Conform de Arubaanse wetgeving kan een persoon dus (anders dan in Nederland) geen andere medische verklaring verzoeken, noch kan hem een andere verplichting dan de verklaring van zijn behandelende huisarts worden geeist. Om dat van verdachte in deze te eisen heeft het Hof dus een buitenwettelijke eis in deze geintroduceerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr David G. Kock, advocaat bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, St Maarten en de BES eilanden, kantoorhoudende aan de Weststraat 13, Oranjestad, Aruba.
Aruba, 7 augustus 2017
Namens verzoeker
de gemachtigde
mr David G. Kock