Rb. Zeeland-West-Brabant, 28-11-2024, nr. 02-026474-23 (ontneming)
ECLI:NL:RBZWB:2024:8115
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
28-11-2024
- Zaaknummer
02-026474-23 (ontneming)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2024:8115, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28‑11‑2024; (Op tegenspraak)
Uitspraak 28‑11‑2024
Inhoudsindicatie
Onderzoek Grand Canyon. De rechtbank volgt de procesafspraken die door het Openbaar Ministerie, de verdediging en de verdachte met elkaar zijn overeengekomen.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-026474-23 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 28 november 2024
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [datum] 1988 te [plaats]
wonende op het [adres].
Raadsman: mr. P. Van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.
1. De procedure
De ontnemingsvordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 september 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. H.G. Klootwijk en mr. K. Weijers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 28 november 2024.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de strafzaak tegen [veroordeelde], dat eveneens het parketnummer 02-026474-23 heeft.
[veroordeelde] is op 28 november 2024 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (onder meer) veroordeeld voor het medeplegen van grootschalige productie, handel in en invoer van synthetische drugs, alsook voor de voorbereidingshandelingen daartoe. Er is aan [veroordeelde] een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank verwijst voor een compleet overzicht van de bewezenverklaring naar het vonnis in de strafzaak van [veroordeelde].
De officieren van justitie hebben de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen door [veroordeelde] en zijn raadsman naar voren is gebracht.
2. De vordering
De schriftelijke ontnemingsvordering van de officieren van justitie, van 29 augustus 2024, strekt tot een schatting van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 395.600,- en tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
3
Het standpunt van de officieren van justitieDe officieren van justitie hebben op het onderzoek ter terechtzitting van 25 september 2024 de vordering gewijzigd, in die zin dat, overeenkomstig de gemaakte procesafspraken, het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel met één derde deel wordt verminderd. De betalingsverplichting aan de Staat bedraagt zodoende € 263.733,-.
4. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5. De procesafspraken
5.1
De overeengekomen procesafspraken concreet Deze ontnemingszaak kenmerkt zich doordat het Openbaar Ministerie en de verdediging zogeheten procesafspraken hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de zaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 29 augustus 2024, die zij voorafgaand aan de inhoudelijke zitting, en voorzien van de handtekeningen van zowel de zaaksofficieren van justitie als die van [veroordeelde] en zijn raadsman, hebben overgelegd aan de rechtbank. Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben de rechtbank daarmee een gezamenlijk voorstel gedaan over de wijze van afdoening van de zaak.
Het afdoeningsvoorstel houdt, in de kern, het volgende in:
- het Openbaar Ministerie zal ter zitting rekwireren tot oplegging van de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting vorderen, met bepaling van de maximale duur van de gijzeling overeenkomstig de gebruikelijke richtlijnen;- het wederrechtelijk verkregen voordeel dat [veroordeelde] zou hebben genoten bedraagt volgens de gehanteerde berekening € 395.600,-. In het kader van de procesafspraken wordt door het Openbaar Ministerie een korting toegepast van één derde deel. De betalingsverplichting bedraagt daardoor € 263.733,-;- de verdediging van [veroordeelde] zal binnen een week na ondertekening van de procesafspraken alle ingediende onderzoekswensen intrekken;- [veroordeelde] hoeft geen nadere verklaring af te leggen. De verdediging zal, door ondertekening van deze procesafspraken, aangeven dat de hoogte van de ontneming zoals tussen Openbaar Ministerie en verdediging vastgesteld niet wordt betwist. Er zal geen inhoudelijk verweer worden gevoerd;- vanuit de verdediging en het Openbaar Ministerie zal geen hoger beroep worden ingesteld indien de rechtbank komt tot oplegging van een ontnemingsmaatregel, conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;- [veroordeelde] geeft aan betalingsbereid te zijn, in staat te zijn tot betaling en geen draagkrachtverweer te zullen voeren, zowel voor wat betreft zijn financiële verplichtingen voortvloeiende uit de strafzaak zelf als uit de ontnemingszaak.
De gehele overeenkomst procesafspraken Openbaar Ministerie en verdachte inzake de ontneming in onderzoek Grand Canyon is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
5.2
Beoordeling van de procesafspraken door de rechtbank De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. Bij de beoordeling zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022 (vgl. ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat [veroordeelde] bij de totstandkoming van de procesafspraken is bijgestaan door zijn raadsman. [veroordeelde] is ook samen met zijn raadsman aanwezig geweest op de openbare terechtzitting van 25 september 2024, alwaar de inhoud van het afdoeningsvoorstel is besproken.
De rechtbank heeft ter zitting benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de (totstandkoming van de) procesafspraken en dat de rechtbank daaraan niet gebonden is. De rechtbank heeft immers een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de ontnemingszaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen.
De officieren van justitie, de raadsman en [veroordeelde] hebben ter zitting allen bevestigd achter het voorstel te staan. [veroordeelde] heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken en dat de inhoud van die afspraken duidelijk voor hem is. [veroordeelde] begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt - in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten - en hij accepteert de op te leggen ontnemingsmaatregel en betalingsverplichting zoals deze zijn voorgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde] vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet geen afbreuk aan het aan [veroordeelde] op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.6. Het oordeel van de rechtbank
6.1
Het toetsingskader
De grondslag voor de ontnemingsvordering betreft artikel 36e, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van dit artikel kan aan degene die is veroordeeld voor een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat feit er op enige manier voor heeft gezorgd dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Bij de beoordeling van de ontneming zijn voor de rechtbank de voorwaarden van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht leidend. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de procesafspraken, omdat daaruit volgt dat op bepaalde punten door de daarbij betrokken partijen overeenstemming is bereikt.
6.2
De beoordeling De rechtbank stelt voorop dat de vordering tijdig is ingediend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals dit is opgenomen in de procesafspraken, en door alle daarbij betrokken procespartijen wordt onderschreven. Onder de kopjes ‘motivering’ en ‘berekening’ en ‘verdeling’ en ‘voordeel’ wordt voldoende inzichtelijk gemaakt op welke manier het te ontnemen bedrag tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening gegrond op de bewezenverklaarde feiten en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Tevens is daarin op juiste wijze het aandeel van [veroordeelde] verdisconteerd. Dit betekent dan ook dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten op een totaalbedrag van € 395.600,-.
7. De bewijsmiddelenAls tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
8. De betalingsverplichtingHet Openbaar Ministerie en verdediging hebben een matiging van de betalingsverplichting voorgesteld, inhoudende dat het ontnemingsbedrag wordt verminderd met één derde deel, indien gevolg wordt gegeven aan de procesafspraken.
De rechtbank is van oordeel dat de procesafspraken in onderhavige zaak nopen tot een andere afweging dan gebruikelijk, die resulteert in de verplichting tot betaling van een lager bedrag. Zij overweegt daartoe als volgt. Een matiging van de betalingsverplichting is in dit geval gerechtvaardigd, omdat [veroordeelde] heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot efficiëntere rechtspleging heeft geleid. De verdediging heeft onderzoekswensen ingetrokken, waardoor de rechter-commissaris geen verder onderzoek heeft moeten verrichten. De behandeling van de ontnemingszaak tijdens het onderzoek ter zitting is voortvarend verlopen, nu als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt door naleving van de overeenkomst een hoger beroep voorkomen. Dit levert veel tijdswinst op en bespaart kostbare zittingscapaciteit. Naast deze proceseconomische belangen zorgt deze procedure er ook voor dat zaken eerder onherroepelijk zijn en de betalingsverplichting sneller kan worden geëxecuteerd. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
De door de verdediging en de officieren van justitie overeengekomen betalingsverplichting van € 263.733,- komt neer op een vermindering van het ontnemingsbedrag met één derde deel. Deze matiging van maximaal één derde deel is bij procesafspraken (zowel in nationaal als in internationaal verband) geen uitzondering en wordt door de rechtbank in deze zaak als een acceptabele vorm van afdoening van de ontnemingsvordering beschouwd.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
10. 10. De beslissing
De rechtbank:
- stelt het totaalbedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 395.600,-;
- legt [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 263.733,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.A.C. Admiraal en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 november 2024.