Einde inhoudsopgave
Tractaat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende de scheiding der wederzijdse grondgebieden
Artikel IX
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2009
- Redactionele toelichting
De wijziging betreffende de zinsnede 'Met gemeenschappelijk...dezelfde zijn.' is in het Tractatenblad niet gepubliceerd in het Nederlands en derhalve niet verwerkt. Zie voor de geldende tekst de Franse versie van dit Tractaat.
- Bronpublicatie:
21-12-2005, Trb. 2005, 328 (uitgifte: 23-12-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2008, Trb. 2008, 186 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Fundamentele rechten van staten
§ 1.
De beschikkingen der artikelen 108 tot 117 ingesloten van de algemeene acte van het Congres van Weenen, betrekkelijk de vrije scheepvaart op de stroomen en bevaarbare rivieren, zullen toepasselijk worden gemaakt op de stroomen en bevaarbare rivieren, die het Belgische grondgebied en het Hollandsche grondgebied van een scheiden, of gelijkelijk doorloopen.
§ 2.
Wat meer bijzonder de scheepvaart op de Schelde en hare monden betreft, is overeengekomen, dat het loodswezen en de betonning, zoo wel als het onderhoud der zeegaten van de Schelde beneden Antwerpen, aan een gemeenschappelijk toezigt zullen worden onderworpen, en dat dit gemeenschappelijk toezigt door wederzijds daartoe benoemde commissarissen zal worden uitgeoefend. Met gemeenschappelijk overleg zullen gematigde loodsgelden worden vastgesteld, en deze gelden zullen voor de schepen van alle natien dezelfde zijn. De bevoegdheid tot het vaststellen van deze loodsgelden komt uitsluitend toe aan het Vlaams Gewest.
Intusschen en tot de vaststelling dier regten zullen geene hoogere loodsgelden kunnen worden geheven, dan die bij het tarief van 1829 voor de monden van de Maas, van de volle zee tot aan Hellevoet en van Hellevoet tot aan Rotterdam zijn vastgesteld, naar evenredigheid van de afstanden.
Het zal aan de keus van elk schip staan, dat zich langs de Schelde van uit de volle zee naar Belgie, of van Belgie naar volle zee begeeft, om zoodanige loods te nemen, als het zal verkiezen, en het zal dien volgens aan beide de landen vrijstaan, om langs den geheelen loop der Schelde en aan haren mond, de diensten voor het loodswezen te vestigen, die voor het verschaffen der loodsen noodzakelijk zullen geoordeeld worden.
Al wat tot die instellingen betrekking heeft, zal bij het, in overeenkomst met de hierachter volgende § 6 vast te stellen reglement worden bepaald. De dienst dezer instellingen zal onder het gemeenschappelijk toezigt staan, waarvan in het begin der tegenwoordige paragraaph, melding is gemaakt. De beide Regeringen verbinden zich ieder voor haar gedeelte der rivier, om de bevaarbare zeegaten van de Schelde en van hare monden te behouden, en daar de noodige tonnen en boeijen te plaatsen en te onderhouden.
§ 3.
Er zal door de Nederlandsche Regering op de vaart op de Schelde en hare monden een eenig regt van ƒ 1.50 per ton worden geheven, te weten ƒ 1.12 van de schepen die, van uit de volle zee komende, de Wester-Schelde zullen opvaren, om zich langs de Schelde of door het kanaal van Terneuzen naar Belgie te begeven; en van ƒ 0.38 per ton van de schepen, die, langs de Schelde of door het kanaal van Terneuzen uit Belgie komende, de Wester-Schelde zullen afvaren, om zich naar de volle zee te begeven.
En op dat de gezegde schepen niet aan eenig onderzoek, noch eenige vertraging, of eenigerhande hindernis op de Hollandsche reeden onderworpen kunnen worden, het zij dezelven van uit de volle zee de Schelde opvaren, het zij, zij Schelde afkomen, om zich naar de volle zee te begeven, zoo is overeengekomen, dat de heffing van het bovengemelde regt door de Nederlandsche Agenten te Antwerpen en te Terneuzen zal plaats hebben. Even zoo zullen de schepen, die uit de volle zee aankomen om zich langs de Wester-Schelde naar Antwerpen te begeven, en van, met betrekking tot den gezondheids-toestand, verdachte plaatsen komen, de bevoegdheid hebben, om, verzeld van eene gezondheids-wacht, zonder verhindering of vertraging, de reis voort te zetten, en zich zoo naar de plaats hunner bestemming te begeven.
De schepen, die zich van Antwerpen naar Terneuzen of omgekeerd begeven, of op de rivier zelve met de kustvaart of de vischvangst bezig houden (zoodanig als de uitoefening van deze laatste, in overeenkomst met de hierachter staande § 6, zal worden geregeld), zullen aan geenerlei regt onderworpen zijn.
§ 4.
De tak der Schelde, die de Ooster-Schelde heet, bij de tegenwoordige plaatselijke gesteldheid niet tot de vaart van de volle zee naar Antwerpen en naa Terneuzen en omgekeerd, dienende, maar voor de vaart tusschen Antwerpen en den Rhijn gebruikt wordende, zal langs zijnen geheelen loop met geene hoogere regten of tolgelden kunnen worden bezwaard, dan die volgens de tarieven van Mentz van den 31sten Maart 1831 op de vaart van Gorinchem tot aan de volle zee, worden geheven, naar evenredigheid der afstanden.
§ 5.
Insgelijks is overeengekomen, dat de scheepvaart op de binnenwateren tusschen de Schelde en den Rijn, om van Antwerpen naar den Rijn te komen en omgekeerd, wederkeerig vrij zal blijven, en slechts aan gematigde tolgelden zal worden onderworpen, die voor den handel der beide landen dezelfde zullen zijn.
§ 6.
Commissarissen van wederzijden zullen binnen den tijd van eene maand te Antwerpen bijeenkomen, zoo wel om het bedrag dier tolgelden bepaaldelijk en op eenen blijvenden voet vast te stellen, als om nopens een algemeen reglement tot uitvoering der beschikkingen van het tegenwoordig artikel overeen te komen, en om daarin de uitoefening van het regt der visscherij en van den vischhandel over de geheele uitgestrektheid der Schelde, op den voet eener volkomene wederkeerigheid en gelijkheid ten behoeve van de onderdanen der beide Landen, te begrijpen.
§ 7.
Intusschen en tot den tijd der vaststelling van het gezegde reglement toe, zal de vaart op de Maas en hare takken geheel vrij blijven voor den handel der beide landen, welke voorloopig daarvoor zullen aannemen de tarieven, der overeenkomst nopens de vrije scheepvaart op den Rijn, den 31sten Maart 1831, te Mentz geteekend, alsmede de andere beschikkingen dier overeenkomst, voor zoo verre zij op de genoemde rivier toepasselijk kunnen worden gemaakt.
§ 8.
Indien natuurlijke gebeurtenissen of werken van kunst de in het tegenwoordig artikel aangewezene wegen voor de scheepvaart voor het vervolg onbruikbaar mogten maken, zal de Nederlandsche Regering aan de Belgische scheepvaart, ter vervanging der gezegde, onbruikbaar gewordene wegen voor de scheepvaart, andere zoodanige wegen, die even veilig en even goed en gemakkelijk zijn, aanwijzen.