Einde inhoudsopgave
Wet financiële markten BES
Artikel 3:30 (verlening van verklaring van geen bezwaar)
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2012
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding van deze wijziging is gelijkgesteld met de inwerkingtreding van de wet (01-12-2011, Stb. 612). Inwerkingtreding voorheen: 01-07-2012, vastgesteld bij het KB van 18-01-2012, Stb. 23.
- Bronpublicatie:
22-12-2011, Stb. 2012, 7 (uitgifte: 10-01-2012, kamerstukken: 32786)
01-12-2011, Stb. 2011, 612 (uitgifte: 20-12-2011, kamerstukken: 32784)
- Inwerkingtreding
01-07-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-05-2012, Stb. 2012, 240 (uitgifte: 12-06-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
22-05-2012, Stb. 2012, 240 (uitgifte: 12-06-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Financiële dienstverlening / Financieel toezicht
1.
De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:28, eerste lid, tenzij:
- a.
de betrouwbaarheid van een of meer personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming het beleid van de financiële onderneming zullen bepalen of mede bepalen of zullen kunnen bepalen of medebepalen, niet buiten twijfel staat;
- b.
de personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming het dagelijks beleid van de financiële onderneming zullen bepalen, ter zake niet geschikt zijn;
- c.
de financiële soliditeit van de aanvrager, rekening houdend met de bedrijfsactiviteiten van de financiële onderneming, niet is gewaarborgd;
- d.
de financiële onderneming als gevolg van de gekwalificeerde deelneming niet zal kunnen blijven voldoen aan de op grond van deze wet gestelde prudentiële eisen;
- e.
er goede redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is of zal zijn van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES, dan wel dat de voorgenomen verwerving of vergroting van de deelneming het risico daarop zou kunnen vergroten.
2.
De artikelen 2:12, 2:14, aanhef en onderdelen a tot en met e, en 2:16 zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Het eerste lid, onderdelen c en d, is niet van toepassing op trustkantoren.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de weigeringsgronden in het eerste lid.