Als ik de wettelijke regeling van artikel 14 Leerplichtwet 1969 goed begrijp, is het niet aan de leerplichtambtenaar in kwestie om ‘vrijstelling’ verlenen, maar - eventueel voor meer dan tien dagen per schooljaar - ‘verlof’ te verlenen, en dit naar aanleiding van een beroep op vrijstelling ‘wegens andere gewichtige omstandigheden’ (bedoeld in artikel 11, onder g, van de Leerplichtwet 1969) gedaan door degene die het gezag over de leerplichtige uitoefent.
HR, 01-09-2015, nr. 15/00123
ECLI:NL:HR:2015:2432
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2015
- Zaaknummer
15/00123
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2432, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2015; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1624, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1624, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2432, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0336
Uitspraak 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Art. 457.1.c. Sv (novum). Gegrond. De HR spreekt de aanvrager om doelmatigheidsredenen zelf vrij.
Partij(en)
1 september 2015
Strafkamer
nr. S 15/00123 H
ES/ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 oktober 2013, nummer 23/003486-13, ingediend door mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
1.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 2 november 2012 tot en met 25 februari 2013 te Haarlem, als jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, terwijl hij als leerling aan een school, te weten de Schoter Scholen Gemeenschap was ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken zulks terwijl ten aanzien van verdachte de (volledige) leerplicht, als bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969 was geëindigd en - hij geen startkwalificatie, als bedoeld in paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969, had behaald."
1.2.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 27 juni 2013 - het tenlastegelegde bewezenverklaard en de aanvrager ter zake van "als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen", schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken, indien aan het Hof bekend zou zijn geweest dat hem bij beschikking van 31 oktober 2014 van de Leerplichtambtenaar Zuid-Kennemerland alsnog vrijstelling is gegeven van geregeld schoolbezoek voor de tenlastegelegde periode.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en de aanvrager zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is. Omdat na verwijzing geen ander oordeel mogelijk zal zijn dan dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 oktober 2013 zal worden vernietigd en de aanvrager alsnog van het hem tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal om redenen van doelmatigheid deze verwijzing achterwege blijven en zal de Hoge Raad zelf de aanvrager vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd;
spreekt de aanvrager vrij van het hem tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Art. 457.1.c. Sv (novum). Gegrond. De HR spreekt de aanvrager om doelmatigheidsredenen zelf vrij.
Nr. 15/00123 Zitting: 23 juni 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. Bij verzoekschrift van 14 januari 2015 heeft mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, namens [aanvrager] de herziening aangevraagd van de veroordeling die het gerechtshof te Amsterdam ten laste van [aanvrager] heeft uitgesproken bij arrest van 17 oktober 2013. Daarbij heeft het hof het bewezenverklaarde gekwalificeerd als: “als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen,” en heeft het hof bepaald dat ter zake geen straf of maatregel wordt opgelegd. Bij arrest van 11 november 2014 heeft de Hoge Raad [aanvrager] niet-ontvankelijk verklaard in het tegen ’s hofs arrest ingestelde cassatieberoep. De veroordeling is dus onherroepelijk.
2. Als grond voor herziening wordt aangevoerd dat de leerplichtambtenaar Zuid-Kennemerland bij brief van 31 oktober 2014 aan de verzoeker tot herziening alsnog vrijstelling van de leerplicht heeft verleend voor de periode van (volgens die brief:) 2 november “2013” (bedoeld zal zijn: 2012, D.A.) tot en met einde schooljaar 2012/2013. De betreffende brief is als bijlage 2 gevoegd bij het herzieningsverzoek.
3. Bij de stukken bevindt zich een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 september 2014, nr. 201311725/1/A2. Daarbij heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op het beroep van de vader van [aanvrager] de vernietiging uitgesproken van het besluit van de leerplichtambtenaar van de gemeente Haarlem van 16 april 2013 om een aanvraag tot vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor [aanvrager] af te wijzen.
4. Ik neem thans tot uitgangspunt dat de daartoe op grond van art. 14, derde lid, Leerplichtwet 1969 bevoegde leerplichtambtenaar bij besluit van 31 oktober 2014 die vrijstelling van de leerplicht over de periode van 2 november 2012 tot en met einde schooljaar 2012/2013 - alsnog - heeft verleend.1.Ofschoon niet met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht, leid ik uit de gang van zaken af dat deze vrijstelling is verleend op grond van art. 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet 1969 (“andere gewichtige omstandigheden”), en dat aan die vrijstelling terugwerkende kracht is verbonden.
5. Mr. M.D. Rijnsburger heeft mij per e-mail van 18 juni 2015 namens zijn kantoorgenoot mr. G.J. van Oosten desgevraagd bevestigd dat door, namens of ten behoeve van de verzoeker tot herziening geen (administratief) beroep is ingesteld tegen dit besluit van de leerplichtambtenaar.2.Daarmee is dit besluit (de vrijstelling) onherroepelijk en is de leerplicht voor het schooljaar 2012/2013 met ingang van 2 november 2012 komen te vervallen.3.Voor de strafrechter is geen ruimte weggelegd om te beoordelen of die vrijstelling terecht of op goede gronden is verleend.
6. De periode van verzuim van de leerplicht waarover de thans bestreden bewezenverklaring zich uitspreekt, is gelegen binnen de hier bedoelde periode waarover met terugwerkende kracht vrijstelling van de leerplicht is toegekend.
7. De hier bedoelde vrijstelling betreft een zogeheten ‘rechtsfeit’, waarvan het veroordelende hof bij het onderzoek op de terechtzitting niet op de hoogte kon zijn. Daarmee kan deze vrijstelling worden aangemerkt als een nieuw ‘gegeven’ als bedoeld in art. 457, eerste lid, onder c, Sv. Vanwege de terugwerkende kracht van die vrijstelling moet thans worden aangenomen dat [aanvrager] gedurende de bewezenverklaarde periode van 2 november 2012 tot en met 25 februari 2013 - op één van de gronden bedoeld in art. 11 Leerplichtwet 1969 - was verhinderd de school na inschrijving geregeld te bezoeken. Daardoor blijkt hij op de voet van art. 4c, tweede lid, (oud) Leerplichtwet 1969 wel degelijk te hebben voldaan aan de verplichting van art. 4c, eerste lid, (oud) van die wet. Dit gegeven doet het ernstige vermoeden ontstaan dat de rechter bij bekendheid hiermee [aanvrager] zou hebben vrijgesproken van het hem tenlastegelegde “niet voldoen aan een verplichting de (betreffende) school geregeld te bezoeken”.
8. De aanvraag tot herziening is gegrond.
9. Deze conclusie strekt tot toewijzing van het verzoek. Naar het mij voorkomt doet zich hier het hoogst uitzonderlijke geval voor waarin een verwijzing op de voet van art. 472 jo 471 Sv. volstrekt overbodig is en de Hoge Raad om proceseconomische redenen zelf de verzoeker kan vrijspreken van het hem tenlastegelegde.4.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑06‑2015
Zie de bijlage bij deze conclusie.
Ik spreek hier over ‘leerplicht’ in navolging van de titel van de wet die deze materie regelt, maar het betreft hier geen ‘leerplicht’ in de strikte zin, namelijk: de plicht tot leren. De Leerplichtwet 1969 voorziet slechts in de verplichting (kort gezegd) tot inschrijving en tot het ‘geregeld bezoeken’ van de betreffende school.
HR 3 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB8325, NJ 1987/865, m.nt. Corstens.