Hof Arnhem, 21-09-2006, nr. 2006/809
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ1934
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
21-09-2006
- Zaaknummer
2006/809
- LJN
AZ1934
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ1934, Uitspraak, Hof Arnhem, 21‑09‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat tijdens de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling nieuwe bovenmatige schulden zijn ontstaan. Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder een recent overzicht van nieuwe schulden overgelegd. [..] Naast deze nieuwe schulden is er tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een boedelachterstand ontstaan. [..]. De exacte hoogte van de achterstand kan hij vanwege het ontbreken van benodigde stukken niet berekenen. [appellante] heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij in staat moet worden geacht binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling de betalingsachterstanden tot een oplossing te brengen. Zij heeft echter nagelaten in hoger beroep een concreet betalingsplan over te leggen, waaruit blijkt dat zij de nieuwe schulden en de boedelachterstand van het vrij te laten bedrag kan inlopen gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, zodat het er voor moet worden gehouden dat zij daartoe niet in staat is. Voorts is het hof van oordeel dat [appellante] twee van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Allereerst is gebleken dat [appellante] zich gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren heeft ingespannen om een fulltime dienstbetrekking te vinden om daarmee zoveel mogelijk actief voor de schuldeisers te genereren. [..] Het uitgangspunt bij de sollicitatieactiviteiten in de wettelijke schuldsaneringsregeling is onder meer dat de schuldenaar minimaal vier maal per maand een schriftelijke sollicitatie verricht (exclusief open sollicitaties) en kopieën daarvan aan de bewindvoerder stuurt. [appellante] heeft erkend dat zij de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over haar activiteiten met betrekking tot het verkrijgen van een fulltime dienstbetrekking. Haar verklaring dat haar lichamelijke en/of psychische gesteldheid bij (het zoeken naar) fulltime werk in de weg staan, doet aan het oordeel van het hof niet af. Een (gedeeltelijke) ontheffing van de sollicitatieplicht vanwege medische gronden is onder bepaalde voorwaarden weliswaar mogelijk, maar in ieder geval niet voordat de schuldenaar van deze beperkingen melding heeft gemaakt bij de bewindvoerder. Dat heeft [appellante] nagelaten. Ten slotte is gebleken dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. [..] Het hof heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen dat [appellante] bij de toelatingszitting van de onderhavige toepassing van de schuldsaneringsregeling niet heeft gemeld dat zij reeds twee maal was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling [..], welke regelingen inmiddels (tussentijds) zijn beëindigd, en dat haar verzoek tot een derde toepassing van de schuldsaneringsregeling bij uitspraak van de rechtbank Arnhem [..] was afgewezen. Juist [appellante] had het belang van het melden van deze omstandigheden moeten inzien, aangezien het verzwijgen van de eerste toepassing van de schuldsaneringsregeling de reden was voor de rechtbank Arnhem om tot voornoemde tussentijdse beëindiging over te gaan en onder meer het daarop volgende verzoek van [appellante] af te wijzen. Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De omstandigheid dat [appellante] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof geen reden om anders te oordelen.
Partij(en)
21 september 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/809
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. J.H.F.M. van Rijswijck.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 3 oktober 2005 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot bewindvoerder W.F.M. Duighuisen.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 17 augustus 2006 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] beëindigd. In het faillissement, waarin [appellante] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot curator W.F.M. Duighuisen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 24 augustus 2006 (per fax) en op 25 augustus 2006 (per gewone post) ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de bewindvoerder van 30 augustus 2006 en een tweetal brieven met bijlagen van de procureur van 11 september 2006 en 12 september 2006.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur. Voorts is verschenen de bewindvoerder Duighuisen voornoemd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Het hof is van oordeel dat tijdens de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling nieuwe bovenmatige schulden zijn ontstaan. Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder een recent overzicht van nieuwe schulden overgelegd. Daaruit blijkt dat [appellante] nieuwe schulden heeft aan Stichting Vivare, Vitens, VGZ Zorgverzekeraar, T-Mobile, UMC Utrecht en KPN. [appellante] heeft ter zitting van het hof deze nieuwe schulden en de hoogte daarvan erkend, behoudens de schuld aan UMC Utrecht. Deze laatstgenoemde schuld buiten beschouwing latende, is het totaalbedrag van deze nieuwe schulden ongeveer € 1.700,-. Naast deze nieuwe schulden is er tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een boedelachterstand ontstaan. Volgens de bewindvoerder bedraagt deze achterstand ten hoogste € 200,-. De exacte hoogte van de achterstand kan hij vanwege het ontbreken van benodigde stukken niet berekenen. [appellante] heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij in staat moet worden geacht binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling de betalingsachterstanden tot een oplossing te brengen. Zij heeft echter nagelaten in hoger beroep een concreet betalingsplan over te leggen, waaruit blijkt dat zij de nieuwe schulden en de boedelachterstand van het vrij te laten bedrag kan inlopen gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, zodat het er voor moet worden gehouden dat zij daartoe niet in staat is.
3.2
Voorts is het hof van oordeel dat [appellante] twee van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Allereerst is gebleken dat [appellante] zich gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren heeft ingespannen om een fulltime dienstbetrekking te vinden om daarmee zoveel mogelijk actief voor de schuldeisers te genereren. Gebleken is dat de WAO-uitkering van [appellante] met ingang van 3 mei 2006 is ingetrokken, aangezien zij per die datum volledig arbeidsgeschikt is verklaard. De bewindvoerder heeft [appellante] naar aanleiding daarvan vervolgens mondeling en schriftelijk gewezen op de verplichting tot het zoeken naar een fulltime dienstverband, zo blijkt uit zijn verslag van 3 mei 2006. [appellante] heeft weliswaar sinds 11 mei 2006 een arbeidsbetrekking van 12 uur per week en daarnaast heeft zij in januari 2006 en februari 2006 in totaal ongeveer 36 uren uitzendwerk verricht bij Schoonmaakbedrijf Aalbers B.V. en in juni 2006 heeft zij via uitzendbureau Randstand ongeveer 32 uren gewerkt bij een veiling te Bemmel. Niet gebleken is echter dat [appellante] zich naar behoren heeft ingespannen een fulltime dienstverband te verkrijgen. Het uitgangspunt bij de sollicitatieactiviteiten in de wettelijke schuldsaneringsregeling is onder meer dat de schuldenaar minimaal vier maal per maand een schriftelijke sollicitatie verricht (exclusief open sollicitaties) en kopieën daarvan aan de bewindvoerder stuurt. [appellante] heeft erkend dat zij de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over haar activiteiten met betrekking tot het verkrijgen van een fulltime dienstbetrekking. Haar verklaring dat haar lichamelijke en/of psychische gesteldheid bij (het zoeken naar) fulltime werk in de weg staan, doet aan het oordeel van het hof niet af. Een (gedeeltelijke) ontheffing van de sollicitatieplicht vanwege medische gronden is onder bepaalde voorwaarden weliswaar mogelijk, maar in ieder geval niet voordat de schuldenaar van deze beperkingen melding heeft gemaakt bij de bewindvoerder. Dat heeft [appellante] nagelaten. Ten slotte is gebleken dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] de bewindvoerder niet geïnformeerd over voornoemde inkomsten, ondanks haar toezegging daartoe ter zitting van de rechtbank van 11 april 2006. De bewindvoerder heeft vanwege het ontbreken van de inkomensgegevens de hoogte van de maandelijkse boedelafdracht niet kunnen berekenen.
3.3
Het hof heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen dat [appellante] bij de toelatingszitting van de onderhavige toepassing van de schuldsaneringsregeling niet heeft gemeld dat zij reeds twee maal was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (te weten bij uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juni 1999 en bij uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 augustus 2002), welke regelingen inmiddels (tussentijds) zijn beëindigd, en dat haar verzoek tot een derde toepassing van de schuldsaneringsregeling bij uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 oktober 2004 was afgewezen. Juist [appellante] had het belang van het melden van deze omstandigheden moeten inzien, aangezien het verzwijgen van de eerste toepassing van de schuldsaneringsregeling de reden was voor de rechtbank Arnhem om tot voornoemde tussentijdse beëindiging over te gaan en onder meer het daarop volgende verzoek van [appellante] af te wijzen.
3.4
Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De omstandigheid dat [appellante] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof geen reden om anders te oordelen.
4. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 17 augustus 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Korthals Altes, Rijken en Spek en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2006.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de oudste raadsheer.