HR, 27-03-2015, nr. 15/00331
ECLI:NL:HR:2015:767
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2015
- Zaaknummer
15/00331
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:767, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑03‑2015; (Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:344, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:344, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:767, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑03‑2015
Partij(en)
27 maart 2015
Eerste Kamer
15/00331
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
VERENIGING VETERANS MC NETHERLANDS,gevestigd te Helmond,
KLAAGSTER.
1. Het beklag
Namens klaagster is op 1 mei 2014 aangifte gedaan van smaad en laster, beweerdelijk jegens haar begaan door de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie. Bij brief van 18 juni 2014 heeft de hoofdofficier van justitie aan klaagster laten weten ter zake van deze aangifte geen strafvervolging te zullen instellen.
Klaagster heeft bij brief van 14 juli 2014 hierover beklag gedaan bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.Het hof heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Hoge Raad.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
Het klaagschrift is eveneens aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het schriftelijk verslag van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
Klaagster heeft bij brief op dat verslag gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag
2.1
Ingevolge art. 119 Grondwet en art. 76 RO staan (gewezen) ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, in eerste en hoogste ressort terecht voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging ter zake van die misdrijven kan slechts worden gegeven bij Koninklijk Besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer (art. 119 Grondwet; art. 4 Wet van 22 april 1855, Stb. 33, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriële Departementen; art. 483 leden 1 en 2 Sv) (vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198, NJ 2011/122).
Nu hieruit volgt dat de Hoge Raad niet bevoegd is opdracht te geven tot vervolging van een door een gewezen minister van Veiligheid en Justitie gepleegd ambtsmisdrijf als door klaagster bedoeld, is het beklag kennelijk niet-ontvankelijk.
2.2
Het voorgaande brengt mee dat oproeping van klaagster achterwege kan blijven (vgl. art. 12c Sv).
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag.
Deze beschikking is gegeven door de raads-heren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 27 maart 2015.
Conclusie 06‑02‑2015
Partij(en)
15/00331
Mr. F.F. Langemeijer
6 februari 2015 (beklag art. 12/13a Sv)
Verslag inzake het beklag van:
Vereniging Veterans MC Netherlands
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Op 1 mei 2014 heeft [betrokkene] als bestuurslid namens de Vereniging Veterans MC Netherlands − hierna te noemen: klaagster − bij de politie Oost-Brabant aangifte gedaan van smaad of laster, begaan door mr. I.W. Opstelten in zijn hoedanigheid van minister van Veiligheid en Justitie. Het proces-verbaal van aangifte is gezonden naar de officier van justitie Oost-Brabant. Bij brief van 18 juni 2014 heeft deze aan klaagster laten weten ter zake van deze aangifte geen strafvervolging te zullen instellen.
1.2.
Klaagster heeft bij schrijven van 14 juli 2014 over deze beslissing beklag gedaan bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op de voet van art. 12 Wetboek van Strafvordering (Sv). Nadat de advocaat-generaal in het ressortsparket verslag had uitgebracht, heeft het hof bij beschikking van 19 januari 2015 (K 14/0398) zich onbevoegd verklaard om van de klacht kennis te nemen en de beklagzaak verwezen naar de Hoge Raad.
1.3.
De Hoge Raad heeft het klaagschrift in handen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad gesteld voor het uitbrengen van een verslag1..
2. Bespreking van het beklag
2.1.
Op grond van art. 119 Grondwet en art. 76 RO neemt de Hoge Raad, ook na hun aftreden, in eerste instantie en tevens in hoogste ressort kennis van ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal2.. De procedure is geregeld in art. 483 Sv in verbinding met de art. 4 - 19 van de Wet van 22 april 1855, Stb. 33, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriëele Departementen. Betreft een beklag als bedoeld in art. 12 Sv een strafbaar feit waarvan de Hoge Raad in eerste aanleg kennis neemt, dan geldt hetgeen in de artikelen 12 - 12j Sv voorkomt ten aanzien van de Hoge Raad en zijn leden, respectievelijk ten aanzien van de procureur-generaal, en is de Hoge Raad bevoegd tot kennisneming van het beklag (art. 13a Sv). Een vervolging van een minister ter zake van ambtsdelicten als bedoeld in art. 119 Grondwet en art. 76 RO is slechts mogelijk nadat daartoe last is gegeven bij Koninklijk Besluit of bij besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal3..
2.2.
Klaagster heeft vervolging van de minister verzocht ter zake van smaad of laster, begaan jegens haar of haar leden. Volgens de toelichting op de aangifte en deze klacht heeft de minister deze feiten gepleegd in een brief van 25 januari 2012 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de geïntegreerde aanpak van outlaw bikers en in diverse, onder de verantwoordelijkheid van deze minister door de politie gepubliceerde documenten, waarin klaagster en/of haar leden – in de bondige samenvatting van het hof – zouden zijn aangemerkt als behorende tot een, tot doel verklaarde, groep van zware criminelen4..
2.3.
Uit deze omschrijving heeft het hof, m.i. terecht, de gevolgtrekking gemaakt dat klaagster een vervolging van de minister wenst ter zake van een ambtsdelict als bedoeld in art. 119 Grondwet en art. 76 RO5.. Weliswaar gaat het in de wettelijke delictsomschrijvingen om gedragingen die ook kunnen worden verricht door een niet-bewindspersoon, maar uit de omschrijving in de aangifte en het klaagschrift volgt dat het hier gaat om beleid van de Rijksoverheid, kortom gedragingen die door de beklaagde slechts konden worden verricht dankzij zijn hoedanigheid van minister van Veiligheid en Justitie. In dit geval is niet bij Koninklijk Besluit of besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de noodzakelijke last tot vervolging gegeven. In de gedingstukken is geen aanwijzing te vinden dat zo’n last binnen afzienbare tijd zal worden gegeven. Bij gebreke van de vereiste last tot vervolging kan klaagster naar vaste rechtspraak niet worden ontvangen in dit beklag6.. Voor zover het beklag betrekking heeft op de inhoud van documenten die de minister aan de Tweede Kamer heeft overgelegd, wordt in herinnering gebracht dat de minister bovendien een beroep kan doen op immuniteit op grond van art. 71 Grondwet7..
2.4.
Nu het beklag kennelijk niet-ontvankelijk is, kan de Hoge Raad van oproeping van klaagster afzien.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2015
Ambtsmisdrijven zijn strafbaar gesteld in titel XXVIII van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht (Sr); ambtsovertredingen in titel VIII van het derde boek van dat wetboek. Onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden voor de toepassing van deze bepaling begrepen: strafbare feiten, begaan onder een der verzwarende omstandigheden omschreven in art. 44 Sr (de zgn. `oneigenlijke’ ambtsmisdrijven).
Ik heb niet alle in de aangifte genoemde voorbeelddocumenten kunnen achterhalen. Kennelijk is bedoeld het beleid van de Rijksoverheid inzake “outlaw bikers” of “outlaw motorcycle gangs”, dat is ingezet met de brief van de minister van V en J van 30 januari 2012 aan de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2011-2012, 29 911, nr. 59. In de parlementaire stukken en op de website van het ministerie van Veiligheid en Justitie is een betrekkelijk groot aantal documenten over dit onderwerp te vinden. Zie voor het laatste overzicht: Integrale landelijke voortgangsrapportage Outlaw Motorcycle Gangs, bijlage bij de brief van de minister van V en J d.d. 20 juni 2014, Kamerstukken II 28 684 nr. 407. Naar de strekking van het klaagschrift wenst klaagster (de term ‘veteranen’ wordt in dit verband dikwijls gebruikt voor militairen of oud-militairen die naar conflicthaarden in het buitenland uitgezonden zijn geweest) niet te worden vereenzelvigd of geassocieerd met de criminaliteit van outlaw motorcycle gangs als die, waarop de genoemde geïntegreerde aanpak is gericht.
In het klaagschrift, blz. 1, betoogt klaagster: “Documenten opgesteld in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de minister bevatten opzettelijke leugens waardoor er sprake is van valsheid in geschrifte. In onze optiek is dit een ambtsmisdrijf.”
Vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198, NJ 2011/122 m.nt. N. Keijzer; HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA8454, NJ 2008/26 m.nt. E.A. Alkema.
Zie over deze bepaling: HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1544, NJ 2002/577 m.nt. T. Koopmans; HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2302, NJ 2011/450 m.nt. E.J. Dommering.