Kennelijk is bedoeld: [slachtoffer] (AG). Aldus heeft het hof het verzoek ook opgevat. Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2018, p. 1.
HR, 17-03-2020, nr. 19/02464
ECLI:NL:HR:2020:446
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2020
- Zaaknummer
19/02464
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:446, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:64
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:9631
ECLI:NL:PHR:2020:64, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:446
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑09‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0081 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2020/187 met annotatie van W.H. Vellinga
Uitspraak 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Poging tot verkrachting van destijds 13-jarig meisje (art. 242 Sr). Motivering afwijzing (herhaald) verzoek tot horen van aangeefster over seksuele handelingen die verdachte met aangeefster zou hebben verricht, daarbij uitgeoefende dwang en aan die handelingen voorafgaande gebeurtenissen. Oordeel hof is niet z.m. begrijpelijk, nu hof niet heeft vastgesteld dat verdediging bij eerder studioverhoor in de gelegenheid is geweest vragen te (doen) stellen aan aangeefster en hof niet heeft gemotiveerd waarom de beantwoording van de aan aangeefster te stellen vragen over (omstandigheden waaronder en wijze waarop) seksuele handelingen die met haar zouden hebben plaatsgevonden, redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. V.zv. hof leeftijd en kwetsbaarheid van aangeefster zou hebben willen betrekken in zijn oordeel, merkt HR nog het volgende op. HR herhaalt relevante overwegingen uit EHRM nr. 54789/00 (Bocos Cuesta) en ECLI:NL:HR:2010:BL9001 m.b.t. het afzien van het ondervragen van getuige indien gegrond vermoeden bestaat dat gezondheid of welzijn van getuige door het afleggen van verklaring ttz. in gevaar wordt gebracht. Bij de toetsing in cassatie van beslissing om op deze grond het verzoek tot het horen van getuige af te wijzen kan een rol spelen of rechter zich heeft uitgelaten over de mogelijkheid om bij het horen als getuige maatregelen te treffen ter bescherming van het belang van het welzijn van getuige (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1227). Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02464
Datum 17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 november 2018, nummer 21/005550-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van de door de verdediging gedane verzoeken aangeefster [slachtoffer] als getuige te horen.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 18 maart 2017 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten: het haar vaginaal willen penetreren met zijn penis, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar boven- en onderkleding naar beneden heeft getrokken en vervolgens (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en haar vagina heeft betast en zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht en heeft hij als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.3.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2018 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Verzoeken oproepen / horen getuige
(...)
Motivering verzoek oproepen / horen getuige [slachtoffer]
Binnen twee weken na het instellen van hoger beroep is de getuige, [slachtoffer], opgegeven in de appelschriftuur (artikel 410 Sv). Criterium is of cliënt door het niet oproepen van de verzochte getuige redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad (“verdedigingsbelang”).
(...)
Motivering verzoek oproepen / horen getuige [slachtoffer]
De motivering waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, is als volgt.
Getuige [slachtoffer] is in het vooronderzoek gehoord in een kindvriendelijke studio door de politie. Zij heeft belastend verklaard. Zij heeft verklaard dat cliënt haar heeft gedwongen, hij haar vagina heeft aangeraakt met zijn handen en dat hij met zijn penis tegen haar vagina zat.
(...)
De bewezenverklaring van de rechtbank van de ten laste gelegde verkrachting steunt in belangrijke mate op het verhoor van getuige [slachtoffer]. Dit bewijsmiddel vormt bovendien het enige bewijs voor de dwang in de zin van artikel 242 Sr.
Cliënt ontkent dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Onder meer verklaring ter terechtzitting 15 september 2017: “Dat is niet juist. Ik zou dat niet kunnen doen (...) Ik heb haar niet bij haar vagina aangeraakt. Ik ben niet met mijn penis in haar vagina geweest (...) Het klopt niet dat ik seks heb gehad met dat meisje”.
Het aan cliënt ten laste gelegde betreft een ernstige verdenking.
De vragen die de verdediging in ieder geval (zonder volledig te zijn) aan de getuige wil stellen hebben betrekking op de volgende situaties / handelingen:
op welke wijze de getuige op straat in contact is gekomen met cliënt en [betrokkene 1] en/ of [betrokkene 2];
op welke wijze en waarom de getuige uiteindelijk naar de woning van cliënt is gegaan; hoe het contact tussen de getuige, cliënt en [betrokkene 1] in de woning was tot het moment dat [betrokkene 1] vertrekt;
waarom [betrokkene 1] vertrekt uit de woning;
waarom de getuige niet op enig moment weggaat uit de woning;
hoe het contact na het vertrek van [betrokkene 1] tussen de getuige en cliënt is;
op welke wijze en waarom de getuige op enig moment naar de slaapkamer gaat met cliënt;
of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, tussen wie en waarom dit is gestopt;
op welke wijze en waarom de getuige aan het einde van de avond in de logeerkamer van cliënt is.
Deze punten zijn relevant voor de beslissing of er een bewezenverklaring kan volgen van het ten laste gelegde (dwingen tot het ondergaan van de handelingen, door (bedreiging met) geweld/andere feitelijkheid, penetratie). Cliënt wil aangeefster en haar afgelegde verklaringen in het bijzonder op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toetsen, nu cliënt ontkent.
Tot slot: de verklaring van getuige [slachtoffer] is door de officier van justitie reeds bij de processtukken gevoegd, naar het oordeel van het OM kan de inhoud van die verklaring kennelijk redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. De rechtbank heeft deze verklaringen ook daadwerkelijk gebezigd voor het bewijs.
Wellicht ten overvloede: onderhavig verzoek is van belang voor de vraag of de procedure tegen cliënt in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM). Als de verklaring van de getuige wel voor het bewijs wordt gebezigd, maar de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om de getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd komen met art. 6 EVRM.
Conclusie: van de punten waarover deze getuige kan verklaren, kan niet worden gezegd dat deze in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in cliënts strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat de getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. Cliënt wordt bij weigering van de oproeping van deze getuige redelijkerwijs in zijn verdediging geschaad.”
2.3.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2018 houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt mee dat het hof kennis heeft genomen van de appelschriftuur van 25 oktober 2017 afkomstig van mr. E.M. Bakx met daarin het verzoek om het horen van [slachtoffer], bedoeld zal zijn: [slachtoffer], als getuige, alsook de reactie van de advocaat-generaal van 18 januari 2018. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de afwijzende beslissing van de raadsheer-commissaris van 24 januari 2018.
De voorzitter stelt de raadsman van verdachte in de gelegenheid het verzoek nader toe te lichten.
De raadsman voert het woord overeenkomstig de door mr. Bakx op papier gestelde pleitaantekeningen, welke aan het hof zijn overgelegd en aan dit proces-verbaal zijn gehecht. De raadsman voert daarnaast aan, zakelijk weergegeven:
Mijn collega mr. Bakx heeft haar aantekeningen op papier gezet.
Tot slot wil ik nog opmerken dat het weliswaar om een jong en kwetsbaar meisje gaat, maar dat het ook een stevige verdenking betreft en door de rechtbank een forse straf is opgelegd. De verdediging heeft er geen bezwaren tegen als er maatregelen worden getroffen ten behoeve van de getuige, zoals het op voorhand toesturen van een nadere specificering van de vragen.
(...)
Na een korte onderbreking voor beraad hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mee, zakelijk weergegeven:
Het hof heeft zich beraden over het verzoek, maar voordat het hof hierop kan beslissen wil het verdachte nog één vraag stellen. Deze vraag dient verdachte met een ja of nee te beantwoorden.
Op vragen van de voorzitter verklaart verdachte, zakelijk weergegeven:
U vraagt aan mij of ik seks heb gehad met [slachtoffer]. Mijn antwoord hierop is: nee. U vraagt mij nogmaals of ik geen seks heb gehad met dit meisje. Dat klopt.
De voorzitter deelt mee dat het hof zich opnieuw terugtrekt voor beraad.
Na de onderbreking voor beraad hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mee als beslissing van het hof, zakelijk weergegeven:
Het hof komt tot de volgende beoordeling. Het hof heeft goed gekeken naar de onderbouwing van het verzoek en de in dat licht door de verdediging geformuleerde vragen. Vastgesteld wordt dat een aantal van die geformuleerde vragen niet door de gevraagde getuige beantwoord kunnen worden, terwijl de andere vragen, ook in het licht van de in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring, elke relevantie missen. Dit brengt mee dat het hof het verdedigingsbelang niet ziet. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad.”
2.3.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. In die pleitnota heeft de raadsvrouw het verzoek tot het horen van de aangeefster herhaald. De daaraan ten grondslag gelegde gronden zijn vrijwel gelijkluidend aan de gronden die zijn opgenomen in de onder 2.3.1 weergegeven pleitnota.
2.3.4
De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
“Verzoek horen aangeefster als getuige
Na het instellen van hoger beroep heeft de raadsvrouw ingevolge artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering verzocht om aangeefster [slachtoffer] als getuige te horen. Dit verzoek is door de raadsheer-commissaris afgewezen. Vervolgens heeft de raadsvrouw op de regiezitting van 15 juni 2018 opnieuw verzocht [slachtoffer] als getuige te horen, welk verzoek door het hof op die zitting is afgewezen. Op de terechtzitting van 18 oktober 2018 heeft de raadsvrouw haar verzoek tot het horen van aangeefster herhaald.
Het hof wijst dit verzoek wederom af en overweegt daartoe het volgende.
Het verzoek ziet op het horen van een minderjarige getuige die ten tijde van het ten laste gelegde zedendelict nog maar 13 jaar oud was. Het betreft een kwetsbaar meisje dat volgens informatie van haar moeder op het niveau van een 9-jarige functioneert. Zij is bij de politie uitgebreid gehoord door gecertificeerde rechercheurs in een daartoe ingerichte studio, en van dat verhoor zit een letterlijke uitwerking in het dossier.
Het hof constateert dat de door de raadsvrouw aangegeven punten van bevraging voor het overgrote deel reeds door [slachtoffer] in voornoemd verhoor beantwoord zijn. De overige vragen die de raadsvrouw wenst te stellen betreffen vragen die niet door de getuige beantwoord kunnen worden, zoals de vraag waarom getuige [betrokkene 1] de woning heeft verlaten.
Ten opzichte van de terechtzitting van 15 juni 2018 waarop het eerdere verzoek van de raadsvrouw tot het horen van [slachtoffer] als getuige is afgewezen, heeft de raadsvrouw geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het verzoek ten grondslag gelegd. Zij heeft enkel aangegeven de verklaring van aangeefster op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te willen toetsen, omdat haar cliënt het ten laste gelegde ontkent. Een nadere onderbouwing ontbreekt.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek tot het horen van getuige [slachtoffer] af. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad.”
2.4
De door de verdediging gedane verzoeken strekken ertoe - met het oog op het toetsen van de door de aangeefster afgelegde verklaringen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid - de aangeefster te horen over de seksuele handelingen die de verdachte met de aangeefster zou hebben verricht in de woning van de verdachte, de daarbij uitgeoefende dwang en de aan die handelingen voorafgaande gebeurtenissen. Het hof heeft die verzoeken in de kern afgewezen op de grond dat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat de verdachte door het niet horen van de aangeefster in zijn verdediging wordt geschaad, en daaraan ten grondslag gelegd dat de door de verdediging op voorhand geformuleerde, aan de aangeefster te stellen vragen punten betreffen die al aan de orde zijn geweest in het studioverhoor van de aangeefster en dat die vragen ten dele niet door de aangeefster kunnen worden beantwoord en voor het overige “elke relevantie missen”. Dit oordeel van het hof is niet zonder meer begrijpelijk. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de verdediging bij dat eerdere studioverhoor in de gelegenheid is geweest om vragen te (doen) stellen aan de aangeefster, terwijl het hof voorts niet heeft gemotiveerd waarom de beantwoording van de aan de aangeefster te stellen vragen over (de omstandigheden waaronder en de wijze waarop) de seksuele handelingen die met haar zouden hebben plaatsgevonden, redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
2.6
Opmerking verdient nog het volgende. Voor zover het hof in zijn oordeel de leeftijd en de kwetsbaarheid van de aangeefster zou hebben willen betrekken, is van belang dat op grond van artikel 288 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering de rechter van het verhoor van een niet verschenen getuige kan afzien indien het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. De vraag of dat gegronde vermoeden bestaat, dient te worden beantwoord tegen de achtergrond van het in artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. Daaruit volgt dat de rechter zijn oordeel ten aanzien van het hiervoor genoemde belang van de getuige zal moeten motiveren aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, zoals het oordeel van een deskundige (vgl. EHRM 10 november 2005, nr. 54789/00 (Bocos Cuesta), rov. 69 en 72 alsmede HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9001). Bij de toetsing in cassatie van de beslissing om op deze grond het verzoek tot het horen van een getuige af te wijzen kan een rol spelen of de rechter zich heeft uitgelaten over de mogelijkheid om bij het horen als getuige maatregelen te treffen ter bescherming van het belang van het welzijn van de getuige. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1227.)
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020.
Conclusie 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie A-G. Getuigenverzoeken. Afwijzing van verzoeken tot het horen van aangeefster als getuige op grond van het criterium van het verdedigingsbelang. Conclusie strekt tot vernietiging.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02464
Zitting 28 januari 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 1 november 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “poging tot verkrachting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. Het hof heeft in de bestreden uitspraak in een bewijsoverweging het volgende vastgesteld:
“Uit het dossier blijkt dat de politie op 18 maart 2017 omstreeks 23:25 uur is gebeld door getuige [betrokkene 1] . [betrokkene 1] gaf tegenover de politie aan dat een vriend van hem, woonachtig aan (…) te [plaats] , een meisje thuis had zitten en dat hij dit niet normaal vond omdat zij er nog zo jong uitzag en zijn vriend had aangegeven dat zij zou blijven slapen. De politie is vervolgens naar het door [betrokkene 1] opgegeven adres - de woning van verdachte - gegaan. Verdachte opende de voordeur en vervolgens werd in een slaapkamer op de bovenverdieping slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen. [slachtoffer] is op 20 maart 2017 gehoord over de avond van 18 maart 2017. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij die avond na een ruzie van huis weggelopen was (zij verbleef op dat moment bij haar stiefvader) en dat zij vervolgens enige tijd over straat heeft gezworven. Op een gegeven moment trof zij een aantal jongens/mannen en is ze meegegaan naar de woning van één van de mannen, een volgens haar 36-jarige jongen (het hof begrijpt: verdachte). [slachtoffer] heeft verklaard dat zij aanvankelijk met een 22-jarige jongen en de 36-jarige jongen (verdachte) in de woning verbleef. Op een gegeven moment kregen de twee mannen echter ruzie. Ze deden dat in een voor [slachtoffer] vreemde taal. Na die ruzie ging de 22-jarige jongen weg en bleef [slachtoffer] met de ander (het hof begrijpt telkens: verdachte) over. [slachtoffer] heeft verklaard dat er toen iets is gebeurd.”
4. Het hof heeft op basis van de verklaring van de aangeefster vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft “mee getrokken naar boven”, op bed heeft geduwd, telkens haar broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en op haar is gaan liggen. Bewezen is verklaard dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de aangeefster steun vindt in de verklaring van de getuige [betrokkene 1] ten aanzien van het verloop van de avond, de ruzie die de getuige met de verdachte kreeg en het verlaten van de woning door de getuige. Ook vindt de verklaring steun in de resultaten van het sporenonderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat op de broek en de onderbroek die de aangeefster op de bewuste avond droeg sperma is aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte (matchkans kleiner dan één op één miljard).
5. De verdachte heeft ontkend zich aan de ten laste gelegde gedragingen schuldig te hebben gemaakt. Die ontkennende proceshouding, die zich ook uitstrekt tot de ten laste gelegde seksuele handelingen met de aangeefster, heeft hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ingenomen.
6. De verdachte is in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld wegens de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer] tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. De rechtbank verklaarde ten laste van de verdachte bewezen dat:
“hij op 18 maart 2017 te [plaats] , in de gemeente […] , door geweld en een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij verdachte haar vagina betast en zijn penis tegen haar vagina gebracht en (vervolgens) haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte haar mee naar boven heeft getrokken en haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar onderkleding naar beneden heeft getrokken en (vervolgens) gedeeltelijk naakt op haar is gaan liggen en heeft hij als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon verhinderen.”
7. In hoger beroep is de verdachte van de primair ten laste gelegde verkrachting vrijgesproken. Het hof verklaarde de subsidiair ten laste gelegde poging tot verkrachting wel bewezen. De bewezenverklaring houdt ten laste van de verdachte in dat:
“hij op 18 maart 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het haar vaginaal willen penetreren met zijn penis, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar boven- en onderkleding naar beneden heeft getrokken en vervolgens (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en haar vagina heeft betast en zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht en heeft hij als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
De middelen van cassatie
8. Het eerste middel behelst de klacht dat de afwijzende beslissingen van de op de terechtzittingen in hoger beroep van 15 juni 2018 en 18 oktober 2018 door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van de aangeefster [slachtoffer] als getuige onbegrijpelijk zijn, althans ontoereikend zijn gemotiveerd.
9. De tijdig ingediende appelschriftuur van 25 oktober 2017 bevat het volgende verzoek tot het horen van de aangeefster [slachtoffer] als getuige:
“Cliënt verzoekt u voor de rechtszitting in hoger beroep de volgende getuige te dagvaarden:
- [slachtoffer]1.geboren op [geboortedatum] 2003, wonende aan de (…).
De getuige heeft in de onderhavige zaak in een kindvriendelijk studioverhoor belastend verklaard. Zij heeft kort gezegd verklaard dat cliënt seksuele handelingen met haar heeft verricht en dat zij dit niet wilde. Cliënt ontkent dat hij deze handelingen heeft verricht.
Een bewezenverklaring in onderhavige zaak steunt in belangrijke mate op het verhoor van deze getuige. Dit bewijsmiddel vormt bovendien het enige bewijs voor de dwang in de zin van artikel 242 Sr. De verklaring van deze getuige is volgens cliënt (deels) onjuist. Het ten laste gelegde betreft een ernstige verdenking.
De vragen die de verdediging in ieder geval (zonder volledig te zijn) aan de getuige wil stellen hebben betrekking op de volgende situaties / handelingen:
- op welke wijze de getuige op straat in contact is gekomen met cliënt en [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] ;
- op welke wijze en waarom de getuige uiteindelijk naar de woning van cliënt is gegaan;
- hoe het contact tussen de getuige, cliënt en [betrokkene 1] in de woning was tot het moment dat [betrokkene 1] vertrekt;
- waarom [betrokkene 1] vertrekt uit de woning;
- waarom de getuige niet op enig moment weggaat uit de woning;
- hoe het contact na het vertrek van [betrokkene 1] tussen de getuige en cliënt is;
- op welke wijze en waarom de getuige op enig moment naar de slaapkamer gaat met
cliënt;
- of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, tussen wie en waarom dit is gestopt;
- op welke wijze en waarom de getuige aan het einde van de avond in de logeerkamer van cliënt is.”
10. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2018 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen houden ten aanzien van het herhaalde verzoek om [slachtoffer] als getuige te horen het volgende in:
“Verzoek oproepen / horen getuige
Binnen twee weken na het instellen van hoger beroep is de getuige, [slachtoffer] , opgegeven in de appelschriftuur (artikel 410 Sv). Criterium is of cliënt door het niet oproepen van de verzochte getuige redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad ("verdedigingsbelang").
Jurisprudentie
(…)
Motivering verzoek oproepen / horen getuige [slachtoffer]
De motivering waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, is als volgt.
Getuige [slachtoffer] is in het vooronderzoek gehoord in een kindvriendelijke studio door de politie. Zij heeft belastend verklaard. Zij heeft verklaard dat cliënt haar heeft gedwongen, hij haar vagina heeft aangeraakt met zijn handen en dat hij met zijn penis tegen haar vagina zat.
Naast deze verklaringen zijn de relevante bewijsmiddelen de getuigenverklaring van [betrokkene 1] en het DNA-onderzoek. De getuige [betrokkene 1] heeft niets verklaard over de seksuele handelingen en/ of de dwang. Het DNA-onderzoek houdt kort gezegd in dat (1) op de legging van de getuige een aanwijzing is gevonden voor de aanwezigheid van spermavloeistof (match met cliënt), (2) op de buitenkant van de onderbroek van getuige microscopisch spermacellen zijn waargenomen (match met cliënt), (3) op de binnenste schaamlippen een aanwijzing is gevonden voor de aanwezigheid van spermavloeistof en (4) de bemonstering va de penis van cliënt een DNA-mengprofiel opleverde (match met cliënt en hypothetisch van getuige [slachtoffer] ).
De bewezenverklaring van de rechtbank van de ten laste gelegde verkrachting steunt in belangrijke mate op het verhoor van getuige [slachtoffer] . Dit bewijsmiddel vormt bovendien het enige bewijs voor de dwang in de zin van artikel 242 Sr.
Cliënt ontkent dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Onder meer verklaring ter terechtzitting 15 september 2017: "Dat is niet juist. Ik zou dat niet kunnen doen (...) Ik heb haar niet bij haar vagina aangeraakt. Ik ben niet met mijn penis in haar vagina geweest (...) Het klopt niet dat ik seks heb gehad met dat meisje".
Het aan cliënt ten laste gelegde betreft een ernstige verdenking.
De vragen die de verdediging in ieder geval (zonder volledig te zijn) aan de getuige wil stellen hebben betrekking op de volgende situaties / handelingen:
op welke wijze de getuige op straat in contact is gekomen met cliënt en [betrokkene 1] en/ of [betrokkene 2] ;
op welke wijze en waarom de getuige uiteindelijk naar de woning van cliënt is gegaan; hoe het contact tussen de getuige, cliënt en [betrokkene 1] in de woning was tot het moment dat [betrokkene 1] vertrekt;
waarom [betrokkene 1] vertrekt uit de woning;
waarom de getuige niet op enig moment weggaat uit de woning;
hoe het contact na het vertrek van [betrokkene 1] tussen de getuige en cliënt is;
op welke wijze en waarom de getuige op enig moment naar de slaapkamer gaat met cliënt;
of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, tussen wie en waarom dit is gestopt;
op welke wijze en waarom de getuige aan het einde van de avond in de logeerkamer van cliënt is.
Deze punten zijn relevant voor de beslissing of er een bewezenverklaring kan volgen van het ten laste gelegde (dwingen tot het ondergaan van de handelingen, door (bedreiging met) geweld/andere feitelijkheid, penetratie). Cliënt wil aangeefster en haar afgelegde verklaringen in het bijzonder op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toetsen, nu cliënt ontkent.
Tot slot: de verklaring van getuige [slachtoffer] is door de officier van justitie reeds bij de processtukken gevoegd, naar het oordeel van het OM kan de inhoud van die verklaring kennelijk redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. De rechtbank heeft deze verklaringen ook daadwerkelijk gebezigd voor het bewijs.
Wellicht ten overvloede: onderhavig verzoek is van belang voor de vraag of de procedure tegen cliënt in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM). Als de verklaring van de getuige wel voor het bewijs wordt gebezigd, maar de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om de getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd komen met art. 6 EVRM.
Conclusie: van de punten waarover deze getuige kan verklaren, kan niet worden gezegd dat deze in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in clients strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat de getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. Cliënt wordt bij weigering van de oproeping van deze getuige redelijkerwijs in zijn verdediging geschaad.”
11. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2018 houdt ten aanzien van het verzoek het volgende in:
“De voorzitter deelt mee dat het hof kennis heeft genomen van de appelschriftuur van 25 oktober 2017 afkomstig van mr. E.M. Bakx met daarin het verzoek om het horen van [slachtoffer] , bedoeld zal zijn: [slachtoffer] , als getuige, alsook de reactie van de advocaat-generaal van 18 januari 2018. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de afwijzende beslissing van de raadsheer-commissaris van 24 januari 2018.
De voorzitter stelt de raadsman van verdachte in de gelegenheid het verzoek nader toe te lichten.
De raadsman voert het woord overeenkomstig de door mr. Bakx op papier gestelde pleitaantekeningen, welke aan het hof zijn overgelegd en aan dit proces-verbaal zijn gehecht. De raadsman voert daarnaast aan, zakelijk weergegeven:
Mijn collega mr. Bakx heeft haar aantekeningen op papier gezet.
Tot slot wil ik nog opmerken dat het weliswaar om een jong en kwetsbaar meisje gaat, maar dat het ook een stevige verdenking betreft en door de rechtbank een forse straf is opgelegd. De verdediging heeft er geen bezwaren tegen als er maatregelen worden getroffen ten behoeve van de getuige, zoals het op voorhand toesturen van een nadere specificering van de vragen.
De advocaat-generaal reageert, zakelijk weergegeven:
De vragen die de raadsman opwerpt zijn al eerder door de verdediging voorgesteld. Ik wil benadrukken dat het slachtoffer destijds 12 jaar was. Als ze dit jaar voor november gehoord zou worden, dan is ze 14 jaar. Het gaat dus om een zeer jong slachtoffer. De ervaring leert dat dit soort delicten ingrijpende gevolgen hebben, zeker voor minderjarigen. Het kan heel moeilijk zijn voor het slachtoffer om hierover te verklaren. Daarom zijn er ook verschillende richtlijnen die secundaire victimisatie beogen te voorkomen. Ik wil benadrukken dat het hof ook het belang van het slachtoffer voor ogen dient te houden. Ten aanzien van het belang van verdachte bij het horen van de getuige wil ik opmerken dat de vragen voor een deel niet relevant zijn en voor een deel zo algemeen van aard dat de vragen al beantwoord zijn door het dossier en te weinig toevoegen om de belangen van het slachtoffer te schaden.
Verdachte komt bovendien niet met een alternatief scenario. Het horen van het slachtoffer zou puur een herhaling zijn van vragen zoals die al eerder door de politie aan de getuige zijn gesteld. Het belang voor de verdediging blijkt onvoldoende.
(…)
Na een korte onderbreking voor beraad hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mee, zakelijk weergegeven:
Het hof heeft zich beraden over het verzoek, maar voordat het hof hierop kan beslissen wil het verdachte nog één vraag stellen. Deze vraag dient verdachte met een ja of nee te beantwoorden.
Op vragen van de voorzitter verklaart verdachte, zakelijk weergegeven:
U vraagt aan mij of ik seks heb gehad met [slachtoffer] . Mijn antwoord hierop is: nee. U vraagt mij nogmaals of ik geen seks heb gehad met dit meisje. Dat klopt.
De voorzitter deelt mee dat het hof zich opnieuw terugtrekt voor beraad.
Na de onderbreking voor beraad hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mee als beslissing van het hof, zakelijk weergegeven:
Het hof komt tot de volgende beoordeling. Het hof heeft goed gekeken naar de onderbouwing van het verzoek en de in dat licht door de verdediging geformuleerde vragen. Vastgesteld wordt dat een aantal van die geformuleerde vragen niet door de gevraagde getuige beantwoord kunnen worden, terwijl de andere vragen, ook in het licht van de in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring, elke relevantie missen. Dit brengt mee dat het hof het verdedigingsbelang niet ziet. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Het hof sluit daarmee ook aan bij het standpunt van de raadsheer- commissaris en de advocaat-generaal.”
12. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2018, heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar opnieuw verzocht om [slachtoffer] als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek in het bestreden arrest afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Verzoek horen aangeefster als getuige
Na het instellen van hoger beroep heeft de raadsvrouw ingevolge artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering verzocht om aangeefster [slachtoffer] als getuige te horen. Dit verzoek is door de raadsheer-commissaris afgewezen. Vervolgens heeft de raadsvrouw op de regiezitting van 15 juni 2018 opnieuw verzocht [slachtoffer] als getuige te horen, welk verzoek door het hof op die zitting is afgewezen. Op de terechtzitting van 18 oktober 2018 heeft de raadsvrouw haar verzoek tot het horen van aangeefster herhaald.
Het hof wijst dit verzoek wederom af en overweegt daartoe het volgende.
Het verzoek ziet op het horen van een minderjarige getuige die ten tijde van het ten laste gelegde zedendelict nog maar 13 jaar oud was. Het betreft een kwetsbaar meisje dat volgens informatie van haar moeder op het niveau van een 9-jarige functioneert. Zij is bij de politie uitgebreid gehoord door gecertificeerde rechercheurs in een daartoe ingerichte studio, en van dat verhoor zit een letterlijke uitwerking in het dossier.
Het hof constateert dat de door de raadsvrouw aangegeven punten van bevraging voor het overgrote deel reeds door [slachtoffer] in voornoemd verhoor beantwoord zijn. De overige vragen die de raadsvrouw wenst te stellen betreffen vragen die niet door de getuige beantwoord kunnen worden, zoals de vraag waarom getuige [betrokkene 1] de woning heeft verlaten.
Ten opzichte van de terechtzitting van 15 juni 2018 waarop het eerdere verzoek van de raadsvrouw tot het horen van [slachtoffer] als getuige is afgewezen, heeft de raadsvrouw geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het verzoek ten grondslag gelegd. Zij heeft enkel aangegeven de verklaring van aangeefster op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te willen toetsen, omdat haar cliënt het ten laste gelegde ontkent. Een nadere onderbouwing ontbreekt.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek tot het horen van getuige [slachtoffer] af. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad.”
13. Het middel bevat in de eerste plaats een klacht over de afwijzing van het op de regiezitting van 15 juni 2018 gedane getuigenverzoek.
14. Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen “naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg”. Tegen die achtergrond roept de klacht over de afwijzing van het op de regiezitting van 15 juni 2018 gedane getuigenverzoek de vraag op of in cassatie over die beslissing kan worden geklaagd.
15. Het antwoord op die vraag luidt bevestigend. Op grond van art. 322, vierde lid, Sv, welke bepaling op grond van art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, blijven beslissingen als bedoeld in de art. 287 of 288 Sv inzake het horen of de oproeping van getuigen en deskundigen, ook in geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen, in stand. De Hoge Raad heeft in 2007 buiten twijfel gesteld dat in cassatie in beginsel kan worden geklaagd over de afwijzing van een verzoek tot het horen van een getuige of deskundige, ook al is deze beslissing gegeven op een andere terechtzitting dan die naar aanleiding waarvan de einduitspraak is gedaan.2.Die koers is niet gewijzigd.3.In dit verband verdient een arrest van de Hoge Raad van 21 januari 20204.wel de aandacht.
16. In de bedoelde zaak had het hof bij tussenarrest van 14 augustus 2017 beslist op getuigenverzoeken die de verdediging bij appelschriftuur had gedaan. Vervolgens had de verdediging op de nadere terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2018 opnieuw verzocht om de bij tussenarrest afgewezen getuigen ter terechtzitting te horen. Mijn ambtgenoot Paridaens merkt in haar conclusie in deze zaak over het vervolg het volgende op:
“Naar aanleiding daarvan heeft het hof besloten om de betreffende verzoeken − mede aan de hand van nieuwe gegevens en ten dele aan de hand van een andere maatstaf omdat de appelschriftuur nu wél als tijdig ontvangen werd beschouwd − opnieuw te toetsen. De verzoeken tot het horen van vier getuigen die reeds eerder door de rechter-commissaris zijn gehoord, zijn door het hof wederom getoetst aan het noodzaakcriterium en de verzoeken tot het horen van de zes overige getuigen zijn alsnog getoetst aan het verdedigingsbelang. Onder deze omstandigheden berust de bestreden uitspraak niet mede op de bestreden beslissingen in het tussenarrest van het hof van 14 augustus 2017 en kan de verdachte niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen voor zover dit is gericht tegen deze beslissingen. Het middel dient daarmee onbesproken te blijven”.5.
17. De Hoge Raad komt tot het oordeel dat de verdachte, op de gronden die zijn vermeld in de conclusie, in het cassatieberoep niet-ontvankelijk is voor zover dit is gericht tegen het tussenarrest van het hof van 14 augustus 2017. Ik begrijp het arrest aldus, dat de Hoge Raad, in navolging van mijn ambtgenoot Paridaens, het procesverloop in hoger beroep zo heeft verstaan, dat het hof op de latere terechtzitting van 25 april 2018 zijn bij tussenarrest gegeven afwijzende beslissingen heeft heroverwogen en opnieuw op de verzoeken heeft beslist teneinde de aan de eerdere beslissingen klevende motiveringsgebreken te herstellen. Daarmee zijn de latere, afwijzende beslissingen op de gehandhaafde getuigenverzoeken in de plaats getreden van de eerdere, bij tussenarrest gegeven, afwijzende beslissingen. De overzichtsarresten inzake het oproepen en horen van getuigen uit 2014 bieden enige ruimte voor een dergelijke hersteloperatie.6.Aldus bezien, markeert het arrest van 21 januari 2020 geen koerswijziging. In de onderhavige zaak is de beslissing van het hof ten tijde van de regiezitting niet achterhaald door een latere beslissing. Daarmee kan de eerdere afwijzende beslissing in cassatie ter toetsing worden voorgelegd.
18. Het bij appelschriftuur van 25 oktober 2017 gedane en ter terechtzitting van 15 juni 2018 gehandhaafde verzoek van de raadsman van de verdachte om de aangeefster als getuige te horen, is een verzoek als bedoeld in art. 287, derde lid onder a, Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv. In aanmerking genomen dat deze getuige namens de verdachte bij (tijdig ingediende) appelschriftuur is opgegeven en de getuige niet op de terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord, is de maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek - voor zover hier van belang - ingevolge art. 288, eerste lid, onder c, Sv in verbinding met art. 418, eerste lid, Sv of redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het afzien van de oproeping van de getuige niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het hof heeft overwogen dat de verdediging door de afwijzing van het verzoek niet in haar belangen wordt geschaad. Daarmee heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verdachte door de afwijzing van het verzoek redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf toegepast. Daarover klaagt het middel terecht niet.
19. Ten aanzien van de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof kan het volgende worden vooropgesteld. Een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging dient te worden gemotiveerd teneinde de rechter in staat te stellen de relevantie van dat verzoek in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te beoordelen. De motivering dient ten aanzien van iedere van de door de verdediging opgegeven getuige een toelichting te omvatten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing.7.Het criterium dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, noopt de rechter ertoe een verzoek tot oproeping van getuigen te beoordelen vanuit de gezichtshoek van de verdediging en met het oog op het belang van de verdediging bij de inwilliging van het verzoek. Dit brengt mee dat alleen dan kan worden gezegd dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad indien de punten waarover de getuige kan verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.8.Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.
20. In de onderhavige zaak gaat het om een getuige die in het voorbereidend onderzoek al een verklaring heeft afgelegd. Over die situatie heeft de Hoge Raad in de arresten van 4 juli 20179.het volgende overwogen:
“Voor de eisen die worden gesteld aan een verzoek tot het horen van een getuige, maakt het in beginsel geen verschil of zo een verzoek een getuige 'à charge' dan wel 'à décharge' betreft. Wel zal in de regel gelden dat een in het vooronderzoek afgelegde verklaring van een getuige door de officier van justitie reeds bij de processtukken zal zijn gevoegd, zodat daaruit in het licht van art. 149a, tweede lid, Sv kan worden afgeleid dat, naar het oordeel van de officier van justitie, de inhoud van die door de getuige afgelegde verklaring redelijkerwijs van belang kan zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Dat betekent echter niet zonder meer dat ook het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Derhalve kan voor de onderbouwing van het verzoek tot het horen van een getuige niet worden volstaan met de enkele stelling dat bij de processtukken een verklaring van die getuige is gevoegd en — met het oog op de procedure in hoger beroep — evenmin met de enkele stelling dat die verklaring door de rechter in eerste aanleg voor het bewijs is gebezigd, maar dient te worden gemotiveerd waarin, gegeven de voeging van de reeds afgelegde verklaring bij de processtukken, de relevantie van het horen van de getuige is gelegen.”
21. De omstandigheid dat een door een getuige afgelegde verklaring redelijkerwijs van belang kan zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing betekent aldus niet zonder meer dat ook het (alsnog) horen van de getuige daarvoor van belang is.10.Van de raadsman mag worden gevergd dat hij toelicht in welk opzicht het horen van een getuige relevant is voor de uitkomst van de zaak.11.Daarbij moet wel worden bedacht dat het criterium van het verdedigingsbelang noopt tot een terughoudende toetsing. Het perspectief van de verdediging, niet dat van de rechter staat daarbij voorop. Daarbij kan aan de rechtspraak van het Europese Hof worden ontleend dat
“(...) the use as evidence of statements obtained at the stage of a police inquiry and judicial investigation is not in itself inconsistent with Article 6 §§ 1 and 3 (d), provided that the rights of the defence have been respected. As a rule, these rights require that the defendant be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him — either when that witness is making his statements or at a later stage of the proceedings”.12.
22. In het licht van hetgeen in het voorafgaande is vooropgesteld, acht ik de afwijzing van het verzoek om de aangeefster te horen ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde te hebben begaan. Het namens de verdachte gedane verzoek om de aangeefster als getuige te horen, moet worden begrepen tegen de achtergrond van die ontkennende proceshouding. Ter onderbouwing van dat verzoek is aangevoerd dat de verdediging de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de door de aangeefster afgelegde verklaring wil toetsen. Toegesneden op art. 6 EVRM, staat het verzoek in de sleutel van het recht “[to] be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him”. Ter nadere invulling daarvan zijn, “zonder volledig te zijn”, vragen geformuleerd die aan de getuige zouden moeten worden gesteld. Daarbij gaat het onder meer om de vragen “op welke wijze en waarom de getuige op enig moment naar de slaapkamer gaat met cliënt”, “of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, tussen wie” en “op welke wijze en waarom de getuige aan het einde van de avond in de logeerkamer van cliënt is”.
23. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte door afwijzing van het verzoek niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het hof heeft daarbij betrokken dat het, ook gelet op de onderbouwing van het verzoek en de in dat licht door de verdediging geformuleerde vragen, “het verdedigingsbelang niet ziet” omdat “een aantal van die geformuleerde vragen niet door de gevraagde getuige beantwoord kunnen worden, terwijl de andere vragen, ook in het licht van de in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring, elke relevantie missen”. De motivering komt erop neer dat de vragen hetzij niet door de getuige beantwoord kunnen worden hetzij elke relevantie missen. Deze motivering is niet begrijpelijk. Niet zonder meer valt in te zien dat bijvoorbeeld de vragen die zien op de wijze waarop de verdachte met de aangeefster naar de slaapkamer is gegaan en op seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden niet door de aangeefster beantwoord zouden kunnen worden, terwijl in het licht van het ten laste gelegde evenmin begrijpelijk is dat deze vragen “elke relevantie missen”.
24. Daarbij neem ik in aanmerking dat onder meer ten laste is gelegd dat de verdachte de aangeefster “mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar boven- en onderkleding naar beneden heeft getrokken en vervolgens (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en haar vagina heeft betast en zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht”. De vragen van de verdediging die hiervoor zijn uitgelicht, hebben aldus betrekking op de ten laste gelegde (poging tot) verkrachting. Het gaat daarbij om de onderdelen “ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ”, “geweld” en het “dwingen” van de aangeefster tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen, alsmede om de feitelijke uitwerking van deze onderdelen in de tenlastelegging. In het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen, acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte door de afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad niet begrijpelijk. Daarbij moet worden bedacht dat de verklaring van de aangeefster van zwaarwegende betekenis is in het licht van de bewijsvoering, terwijl de verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde gedragingen.
25. Opmerking verdient het volgende. Het hof heeft in de motivering van zijn afwijzende beslissing van 15 juni 2018 niet de jeugdige leeftijd van de verdachte betrokken en de mogelijke gevolgen van het horen ter terechtzitting voor haar gezondheid of welzijn. De vraag of art. 288, eerste lid en onder b, Sv grond kan vormen voor de afwijzing van het verzoek van de verdediging, ligt daarom niet ter toetsing door de Hoge Raad voor. In het kader van de vraag of de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad, kan dit aspect niet meewegen.
26. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld. Dat betekent dat de tweede klacht over de motivering van de beslissing tot afwijzing van het op de terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2018 door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de aangeefster als getuige, onbesproken kan blijven. Hetzelfde geldt voor het tweede middel, dat de klacht behelst dat het hof de verklaring van de aangeefster ten onrechte voor het bewijs heeft gebruikt, aangezien de verdediging niet in de gelegenheid is geweest haar te ondervragen en het bewezen verklaarde ‘dwingen’ niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
27. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel kan onbesproken blijven.
28. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑01‑2020
HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9343, NJ 2007/625, m.nt. Mevis, rov. 3.5; HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9346, rov. 3.5. Zo ook, impliciet HR 27 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6400.
Vgl. bijvoorbeeld HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1217, NJ 2017/446, m.nt. Kooijmans onder NJ 2017/440.
HR 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:90.
Zie onderdeel 3.6 van haar conclusie voorafgaand aan het arrest (ECLI:NL:PHR:2019:1230).
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers, rov. 2.35.
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans, rov. 3.6, en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/441, m.nt. Kooijmans, rov. 3.6.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers, rov. 2.5.
Vgl. onder meer HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans.
Zie in dit verband ook de noot van Kooijmans onder HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440.
Zie ook Borgers in zijn noot onder HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 en Kooijmans in zijn noot onder HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440.
Vgl. onder meer EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili tegen Duitsland), par. 102.
Beroepschrift 30‑09‑2019
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
betekening aanzegging ex artikel 435 lid 1 Sv op 12 juni 2019 (akte uitreiking op 9 augustus 2019 ontvangen door de Hoge Raad)
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDELEN VAN CASSATIE
inzake
[rekwirant]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ([geboorteland])
rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, (zitting houdende te Leeuwarden) van 1 november 2018 in de zaak met parketnummer 21-005550-17
Inleiding
In deze zaak gaat het kort samengevat om het volgende.
Rekwirant is veroordeeld wegens ‘poging verkrachting’. De bewezenverklaring voor wat betreft het bestanddeel ‘dwingen’ zoals bedoeld in art. 242 Sr is volgens rekwirant in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen van getuige/aangeefster [slachtoffer]. De verdediging heeft in hoger beroep drie keer verzocht [slachtoffer] als getuige te horen, maar deze verzoeken werden eerst door de raadsheer-commissaris en vervolgens twee heer door het Hof verworpen.
Deze schriftuur bevat twee middelen van cassatie. In het eerste middel wordt betoogd dat het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is verworpen.1. In het tweede middel wordt betoogd dat de bewezenverklaring niet voldoende met redenen is omkleed.2.
Alvorens deze middelen te formuleren en toe te lichten worden eerst chronologisch de stukken van het geding, voor zover van belang, weergegeven.
De stukken van het geding
De tenlastelegging
1.
Aan rekwirant is tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [a-plaats], (althans) in de gemeente [a-gemeente], door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft hij verdachte haar vagina betast en/of zijn penis tegen haar vagina gebracht en/of (vervolgens) haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte haar mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en/of haar op een bed heeft geduwd en/of haar boven- en/of onderkleding naar beneden heeft getrokken en/of (vervolgens) (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en/of heeft hij als beduidend ouder persoon (deze) handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij, dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [a-plaats], (althans) in de gemeente [a-gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten: het haar vaginaal willen penetreren met zijn penis, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en/of haar op een bed heeft geduwd en/of haar boven en/of onderkleding naar beneden heeft getrokken en/of (vervolgens) (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en/of vagina heeft betast en/of zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht en/of heeft hij als beduidend ouder persoon (deze) handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [a-plaats], (althans) in de gemeente [a-gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], met voormeld oogmerk, (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en/of haar vagina heeft betast en/of zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [a-plaats], (althans) in de gemeente [a-gemeente], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers is hij (gedeeltelijk) naakt op haar gaan liggen en/of heeft hij haar vagina betast en/of heeft hij zijn penis tegen haar vagina gebracht.’
Verklaring rekwirant bij de rechtbank in eerste aanleg d.d. 15 september 2017
2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 15 september 2017 heeft rekwirant bij de rechtbank over deze beschuldiging het volgende verklaard:
‘Ik was op 18 maart 2017 volledig onder invloed van drank. Als ik het al gedaan zou hebben dan was ik me het niet bewust. Ik kwam op het politiebureau weer bij bewustzijn. Ik heb zelf een kind van deze leeftijd. Ik zou een kind nooit zoiets aandoen. Daarnaast was ik daartoe niet in staat door de drank. Wat ik nog weet dat ik op een gegeven moment een vriend opdracht had gegeven dit meisje naar mijn woning te brengen. Hij wilde foto's maken van mij met haar. Daar houdt het op. Ik heb hem de volgende dag nog gevraagd waar hij ineens was. Hij zei dat hij de politie had gebeld. Ik kan me niet herinneren dat de politie aan de deur is geweest. Ik kan me alleen herinneren dat ik op het politiebureau was en dat ik wakker werd door de regen. U houdt de verklaring van [betrokkene 1], afgelegd bij de rechter-commissaris, voor. We waren niet samen toen we het meisje tegenkwamen. Ik was eerst met een andere man. Ik kam [betrokkene 1] later die avond tegen. Ik was eerst met [betrokkene 2]. Ik was met hem toen we het meisje tegen kwamen. Zij huilde en liep op sokken. [betrokkene 2] heeft een jas voor haar gehaald. [betrokkene 1] heeft zich later bij ons aangesloten. Hij spreekt beter de Nederlandse taal. Het regende die avond. We zouden haar naar haar huis brengen zodra het droog was. Het gesprek ging eerst tussen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en het meisje. Ik ben boodschappen gaan halen bij de Albert Heijn. [betrokkene 1] stelde voor om naar de woning van [betrokkene 2] te gaan maar dat wilde [betrokkene 2] niet. Ik heb mijn huissleutels aan [betrokkene 1] gegeven zodat ze in mijn huis konden schuilen. [betrokkene 2] woonde dichterbij. Ik ben 45 minuten later dan [betrokkene 1] en dat meisje thuis gekomen. Ik was die dag de hele dag thuis. Ik had vanaf begin van de middag tot 20.00 uur in de avond al gedronken. Ik kan niet beoordelen of men aan mij kon merken dat ik onder invloed was maar ik vermoed van wel. Ik ben bier gaan halen omdat mijn voorraad op was. Ik dronk halve liters bier. Ik denk dat ik gedurende de gehele dag 15 tot 20 blikken heb gehad. Ik heb 10 blikken bier gekocht. Ik kan me niet herinneren dat ik onenigheid heb gehad met [betrokkene 1]. Hij kent me ook goed. Ik ben bedeesd en praat niet makkelijk met een vrouw. Meestal drink ik als ik alleen thuis ben. Er is geen ruzie geweest die avond, anders waren [betrokkene 1] en ik de volgende dag ook niet weer bij elkaar. Ik heb niet gezegd: ‘dit meisje gaat hoe dan ook niet weg’. Ik heb er voor willen pleiten dat ze wegging. Ik had geen plan. Ik was het ermee eens dat het meisje, nadat zij rustig was geworden, naar huis zou gaan. Ik denk dat [betrokkene 1] zichzelf vrij wil pleiten. Ik weet niet of ik de hele tijd in de woonkamer ben gebleven toen [betrokkene 1] er nog was. Ik weet niet eens wanneer hij de woning heeft verlaten. Als ik heb gedronken valt er niet met mij te praten. Ik kan dan niet praten. Ik praat met dubbele long en val al snel in slaap. [betrokkene 1] moet wel zeggen dat ik niet dronken was om mij in een kwaad daglicht te stellen. Ik wist niet hoe oud het meisje was. Ik wist haar naam niet. Ik kan geen leeftijd schatten. [betrokkene 1] en ik hebben geen gesprekken gevoerd. Hij zei alleen maar dat ik moest blijven drinken. We keken een film. Ik weet niet welke film. Het meisje heeft niets gezegd. Ze heeft alleen wat druiven gegeten. U houdt de verklaring van het meisje voor. Dat is niet juist. Ik zou dat niet kunnen doen. Ik heb een dochter van dezelfde leeftijd. Ik kan dit niet gedaan hebben. Dat ligt niet in mijn aard. Ik was verzwakt door de alcohol maar zelfs als je dan dit zou doen dan zou je je dit herinneren. Ik heb niet haar kleding uitgetrokken. Ik heb haar niet bij haar vagina aangeraakt. Ik ben niet met mijn penis in haar vagina geweest. Ik heb haar niet aan haar haren getrokken. Ik had de kracht niet eens. Ik weet niet waar ik was toen de politie aan de deur kwam. U houdt de uitslag van het DNA onderzoek voor: Ik kan niet verklaren waarom mijn sperma op haar kleding zat. Als iemand slaapt kan een man ook een zaadlozing hebben. Misschien heeft zij op mijn bed gelegen. Ik ben vader van 5 kinderen. Ik ben gestrest vanwege mijn familie. Ik was niet bezig met een meisje. Ik heb het niet gedaan. Ik hoef me ook niet te schamen. In mijn land is zo verfoeilijk dat je als dader zelfmoord zou plegen. Het klopt dat ik mij na de bewuste zaterdag niet heb gedoucht en dezelfde onderbroek nog droeg.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting verklaart verdachte, zakelijk weergegeven, onder meer: Het klopt niet dat ik seks heb gehad met dat meisje. Ik heb drie dagen voor deze bewuste dag seks gehad met een andere vrouw, uit Duitsland. Ik heb een kind met haar. Ik weet niet wat ik op de uitslag van het DNA-rapport moet zeggen. Ik kan met niet voorstellen dat ik zo wreed zou zijn. Ik heb zelf kinderen. Ik heb de foto's van het meisje en mij op het politiebureau gezien. Op de foto's is duidelijk te zien dat ik dronken was. Het meisje leek gefrustreerd. Ik kon zien dat [betrokkene 1] dolblij was. De woorden ‘ik val op vrouwen en als ik drink vooral’ zijn niet mijn woorden geweest. Dat heeft de verbalisant opgeschreven. Daarom heb ik ook niet getekend. Ik maak niet makkelijker contact als ik gedronken heb. Ik zonder me juist eerder af. De oudste rechter merkt op op de foto's geen man te zien die in een hoek stil zit te drinken maar een man te zien die uitgelaten is en zich bezig houdt met het meisje en een arm om haar heen slaat. Dat kan zo lijken maar het moet in de gehele context worden gezien. Het meisje was boos en geïrriteerd. We probeerden haar moed in te praten. Ik weet niet of iemand de deur op slot heeft gedraaid of dat deze überhaupt wel op slot zat. Ik kan me niet herinneren dat de politie aan de deur stond. De raadsvrouw merkt op dat zij niet bij de politie het proces-verbaal aan verdachte heeft voorgelezen. Ik weet niet of het meisje naar boven is gegaan. Alleen mijn voordeur kan op slot, andere deuren niet. Ik kan het gesprek met de psycholoog herinneren. Ik weet niet wat de uitkomst was.’
Vonnis d.d. 29 september 2017
3.
Ondanks de ontkennende verklaring van rekwirant achtte de rechtbank het primair tenlastegelegde feit ‘verkrachting’ bewezen. De rechtbank veroordeelde rekwirant tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Tegen dit vonnis heeft rekwirant op 12 oktober 2017 hoger beroep ingesteld.
Appelschriftuur ex art. 410 Sv en het verzoek aan de randsheer-commissaris ex art. 411a Sv d.d. 25 oktober 2017
4.
Na het instellen van hoger beroep heeft de raadsvrouw van rekwirant op 25 oktober 2017 per email een appelschriftuur verstuurd naar de strafgriffie van het Hof Leeuwarden met het verzoek deze in behandeling te nemen. In de appelschriftuur doet de raadsvrouw een verzoek [slachtoffer] als getuige3. te horen. Het verzoek wordt als volgt onderbouwd:
‘Op 29 september 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden in de strafzaak met parketnummer 18/730110-17 cliënt veroordeeld ter zake van artikel 242 Sr tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Op 12 oktober 2017 is namens cliënt hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Cliënt verzoekt u voor de rechtszitting in hoger beroep de volgende getuige te dagvaarden:
- —
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003, wonende aan de [a-straat 01] te ([postcode]) [a-plaats].
De getuige heeft in de onderhavige zaak in een kindvriendelijk studioverhoor belastend verklaard. Zij heeft kort gezegd verklaard dat cliënt seksuele handelingen met haar heeft verricht en dat zij dit niet wilde. Cliënt ontkent dat hij deze handelingen heeft verricht.
Een bewezenverklaring in onderhavige zaak steunt in belangrijke mate op het verhoor van deze getuige. Dit bewijsmiddel vormt bovendien het enige bewijs voor de dwang in de zin van artikel 242 Sr. De verklaring van deze getuige is volgens cliënt (deels) onjuist. Het ten laste gelegde betreft een ernstige verdenking.
De vragen die de verdediging in ieder geval (zonder volledig te zijn) aan de getuige wil stellen hebben betrekking op de volgende situaties/handelingen:
- —
Op elke wijze de getuige op straat in contact is gekomen met cliënt en de heer [betrokkene 1] en/of de heer [betrokkene 2];
- —
Op welke wijze en waarom de getuige uiteindelijk naar de woning van cliënt is gegaan;
- —
Hoe het contact tussen de getuige, cliënt en de heer [betrokkene 1] in de woning was tot het moment dat de [betrokkene 1] vertrekt;
- —
Waarom de heer [betrokkene 1] vertrekt uit de woning;
- —
Waarom de getuige niet op enig moment weggaat uit de woning;
- —
Hoe het contact na het vertrek van de heer [betrokkene 1] tussen de getuige en cliënt is;
- —
Op welke wijze en waarom de getuige op enig moment naar de slaapkamer gaat met cliënt;
- —
Of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, tussen wie en waarom dit is gestopt;
- —
Op welke wijze en waarom de getuige aan het einde van de avond in de logeerkamer van cliënt is.
Cliënt wordt — gelet op het voorgaande — bij weigering van de oproeping van deze getuige redelijkerwijs in zijn verdediging geschaad.’
5.
Op 25 oktober 2017 werd tevens per email hetzelfde verzoek met dezelfde motivering ingediend bij de raadsheer-commissaris.
De beslissing van de raadsheer-commissaris d.d. 24 januari 2018
6.
De raadsheer-commissaris heeft het verzoek van de raadsvrouw bij beslissing van 24 januari 2018 afgewezen met de navolgende motivering:
‘Motivering
De getuige die de verdediging wil horen, betreft aangeefster. Van haar is reeds een uitgebreid verhoor afgenomen, waarvan zich een woordelijke uitwerking in het dossier bevindt.
In het licht van de uit dat studioverhoor naar voren komende informatie, afgezet tegen de categorische ontkenning door verdachte van het tenlastegelegde, in combinatie met het gegeven dat op/ in de broek/legging en onderbroek van aangeefster spermasporen zijn aangetroffen waarbij een DNA-match ten aanzien van verdachte is gemaakt én gezien de conclusie zoals die in het aanvullend NFI-onderzoek van 30 augustus 2017 is geformuleerd naar aanleiding van de bemonstering uit de onderzoeksset zedendelicten van de penis van verdachte, vind ik de onderbouwing van het verzoek tot het horen van deze getuige onvoldoende. Weliswaar is een aantal voor te leggen vragen geformuleerd maar daarbij heeft de verdediging niet gemotiveerd in hoeverre of op welke manier beantwoording van die vragen in het licht van de reeds in het dossier opgenomen informatie van belang kan zijn voor enige ten aanzien van de artikelen 348 – 350 Sv te nemen beslissing. Bij deze stand van zaken zie ik dan ook geen argumenten op grond waarvan redelijkerwijs valt aan te nemen dat verdachte door afwijzing van dit verzoek in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad.’
De regiezitting d.d. 15 juni 2018
7.
Omdat op de zitting van 12 maart 2018 bleek dat de raadsvrouw haar verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige handhaafde, heeft er een regiezitting plaatsgevonden op 15 juni 2018. Voor zover van belang houdt het proces-verbaal van de regiezitting het volgende in:
‘De voorzitter deelt mee dat de zitting van vandaag een regiezitting betreft.
(…)
De voorzitter deelt mee dat het hof kennis heeft genomen van de appelschriftuur van 25 oktober 2017 afkomstig van mr. E.M. Bakx met daarin het verzoek om te horen van [slachtoffer], bedoeld zal zijn: [slachtoffer], als getuige, alsook de reactie van de advocaat-generaal van 18 januari 2018. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de afwijzende beslissing van de raadsheer-commissaris van 24 januari 2018. De voorzitter stelt de raadsman van verdachte in de gelegenheid het verzoek nader toe te lichten.
De raadsman voert het woord overeenkomstig de door mr. Bakx op papier gestelde pleitaantekeningen, welke aan het hof zijn overgelegd en aan dit proces-verbaal zijn gehecht. De raadsman voert daarnaast aan, zakelijke weergegeven:
‘Mijn collega mr. Bakx heeft haar aantekeningen op papier gezet.
Tot slot wil ik nog opmerken dat het weliswaar om een jong en kwetsbaar meisje gaat, maar dat het ook een stevige verdenking betreft en door de rechtbank een forse straf is opgelegd. De verdediging heeft er geen bezwaren tegen als er maatregelen worden getroffen ten behoeve van de getuige, zoals het op voorhand toesturen van een nadere specificering van de vragen.’
De advocaat-generaal reageert, zakelijk weergegeven;
‘De vragen die de raadsman opwerpt zijn al eerder door de verdediging voorgesteld. Ik wil benadrukken dat het slachtoffer destijds 12 jaar was. Als ze dit jaar voor november gehoord zou worden, dan is ze 14 jaar. Het gaat dus om een zeer jong slachtoffer. De ervaring leert dat dit soort delicten ingrijpende gevolgen hebben, zeker voor minderjarigen. Het kan heel moeilijk zijn voor het slachtoffer om hierover te verklaren. Daarom zijn er ook verschillende richtlijnen die secundaire victimisatie beogen te voorkomen. Ik wil benadrukken dat het hof ook het belang van het slachtoffer voor ogen dient te houden. Ten aanzien van het belang van verdachte bij het horen van de getuige wil ik opmerken dat de vragen voor een deel niet relevant zijn en voor een deel zo algemeen van aard dat de vragen al beantwoord zijn door het dossier en te weinig toevoegen om de belangen van het slachtoffer te schaden.
Verdachte komt bovendien niet met een alternatief scenario. Het horen van het slachtoffer zou puur een herhaling zijn van vragen zoals die al eerder door de politie aan de getuige zijn gesteld. Het belang voor de verdediging blijkt onvoldoende.’
De verdachte reageert, desgevraagd, zakelijk weergegeven:
‘Ik vind het jammer hoe dit loopt. Ik snap dat het lastig is voor een getuige om na bijna 1,5 jaar te moeten getuigen. Ik vind het jammer dat de getuige niet eerder is gehoord. Nu is het misschien te laat. Ik heb het gevoel dat mijn bestemming al vaststaal en dat ik dus geen eerlijk proces krijg.’
De voorzitter merkt op dat verdachte dit met zijn raadsman kan bespreken.
Na een korte onderbreking voor beraad hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mee, zakelijk weergegeven:
‘Het hof heeft zich beraden over het verzoek, maar voordat het hof hierop kan beslissen wil het verdachte nog één vraag stellen. Deze vraag dient verdachte met een ja of nee te beantwoorden.’
Op vragen van de voorzitter verklaart verdachte, zakelijk weergegeven:
U vraagt aan mij of ik seks heb gehad met [slachtoffer]. Mijn antwoord hierop is: nee. U vraagt mij nogmaals of ik geen seks heb gehad met dit meisje. Dat klopt.
De voorzitter deelt mee dat het hof zich opnieuw terugtrekt voor beraad.
Na de onderbreking voor beraad hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mee als beslissing van het hof, zakelijk weergegeven:
‘Het hof komt tot de volgende beoordeling. Het hof heeft goed gekeken naar de onderbouwing van het verzoek en de in dat licht door de verdediging geformuleerde vragen. Vastgesteld wordt dat een aantal van die geformuleerde vragen niet door de gevraagde getuige beantwoord kunnen worden, terwijl de andere vragen, ook in het licht van de in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring, elke relevantie missen. Dit brengt mee dat het hof het verdedigingsbelang niet ziet. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Het hof sluit daarmee ook aan bij het standpunt van de raadsheer-commissaris en de advocaat-generaal.’’
8.
De door mr. Bakx op papier gestelde pleitaantekeningen houden, voor zover van belang, het volgende in:
‘Motivering verzoek oproepen/horen getuige [slachtoffer]
Getuige [slaachtoffer] is in het vooronderzoek gehoord in een kindvriendelijke studio door de politie. Zij heeft belastend verklaard. Zij heeft verklaard dat cliënt haar heeft gedwongen, hij haar vagina heeft aangeraakt met zijn handen en dat hij met zijn penis tegen haar vagina zat. Naast deze verklaringen zijn de relevante bewijsmiddelen de getuigenverklaring van [betrokkene 1] en het DNA-onderzoek. De getuige [betrokkene 1] heeft niets verklaard over de seksuele handelingen en/of de dwang. Het DNA-onderzoek houdt kort gezegd in dat (1) op de legging van de getuige een aanwijzing is gevonden voor de aanwezigheid van spermavloeistof (match met cliënt), (2) op de buitenkant van de onderbroek van getuige microscopisch spermacellen zijn waargenomen (match met cliënt), (3) op de binnenste schaamlippen een aanwijzing is gevonden voor de aanwezigheid van spermavloeistof en (4) de bemonstering van de penis van cliënt een DNA-mengprofiel opleverde (match met cliënt en hypothetisch van getuige [slachtoffer]). De bewezenverklaring van de rechtbank van de ten laste gelegde verkrachting steunt in belangrijke mate op het verhoor van getuige [slachtoffer]. Dit bewijsmiddel vormt bovendien het enige bewijs voor de dwang in de zin van artikel 242 Sr. Cliënt ontkent dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Onder meer verklaring ter terechtzitting 15 september 2017: ‘Dat is niet juist. Ik zou dat niet kunnen doen (…) Ik heb haar niet bij haar vagina aangeraakt. Ik ben niet met mijn penis in haar vagina geweest (…) Het klopt niet dat ik seks heb gehad met dat meisje’. Het aan cliënt ten laste gelegde betreft een ernstige verdenking.
De vragen die de verdediging in ieder geval (zonder volledig te zijn) aan de getuige wil stellen hebben betrekking op de volgende situaties/handelingen:
op welke wijze de getuige op straat in contact is gekomen met cliënt en de heer [betrokkene 1] en/of de heer [betrokkene 2];
op welke wijze en waarom de getuige uiteindelijk naar de woning van client is gegaan; hoe het contact tussen de getuige, cliënt en de heer [betrokkene 1] in de woning was tot het moment dat de heer [betrokkene 1] vertrekt;
waarom de heer [betrokkene 1] vertrekt uit de woning;
waarom de getuige niet op enig moment weggaat uit de woning;
hoe het contact na het vertrek van de heer [betrokkene 1] tussen de getuige en cliënt is;
op welke wijze en waarom de getuige op enig moment naar de slaapkamer gaat met cliënt; of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, tussen wie en waarom dit is gestopt; op welke wijze en waarom de getuige aan het einde van de avond in de logeerkamer van cliënt is. Deze punten zijn relevant voor de beslissing of er een bewezenverklaring kan volgen van het ten laste gelegde (dwingen tot het ondergaan van de handelingen, door (bedreiging met) geweld/andere feitelijkheid, penetratie). Cliënt wil aangeefster en haar afgelegde verklaringen in het bijzonder op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toetsen, nu cliënt ontkent.
Tot slot: de verklaring van getuige [slachtoffer] is door de officier van justitie reeds bij de processtukken gevoegd, naar het oordeel van het OM kan de inhoud van die verklaring kennelijk redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. De rechtbank heeft deze verklaringen ook daadwerkelijk gebezigd voor het bewijs.
Wellicht ten overvloede: onderhavig verzoek is van belang voor de vraag of de procedure tegen client in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM). Als de verklaring van de getuige wel voor het bewijs wordt gebezigd, maar de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om de getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd komen met art. 6 EVRM.
Conclusie: van de punten waarover deze getuige kan verklaren, kan niet worden gezegd dat deze in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in cliënts strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwjze moet worden uitgesloten dat de getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. Cliënt wordt bij weigering van de oproeping van deze getuige redelijkerwijs in zijn verdediging geschaad.’
De inhoudelijke behandeling van de zaak d.d. 18 oktober 2018
9.
De zaak is op 18 oktober 2018 inhoudelijk behandeld. Blijkens de pleitaantekeningen heeft de raadsvrouw andermaal het verzoek gedaan om [slachtoffer] als getuige te horen en dit verzoek als volgt gemotiveerd:
‘(herhaald) Verzoek horen getuige [slachtoffer]
Namens client herhaal ik nogmaals mijn verzoek om [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003, wonende aan de [a-straat 01] te ([postcode]) [a-plaats], als getuige te horen.
De bewezenverklaring in onderhavige zaak steunt in belangrijke mate op het verhoor van deze getuige. Dit bewijsmiddel is bovendien het enige bewijs voor de dwang in de zin van artikel 242 Sr. De vragen die de verdediging in ieder geval (zonder volledig te zijn) aan de getuige wil stellen hebben betrekking op de volgende situaties/handelingen:
- —
Op welke wijze de getuige op straat in contact is gekomen met cliënt en de heer [betrokkene 1] en/of de heer [betrokkene 2] (wel of geen dwang);
- —
Op welke wijze en waarom de getuige uiteindelijk naar de woning van cliënt is gegaan (wel of geen dwang);
- —
Hoe het contact tussen de getuige, cliënt en de heer [betrokkene 1] in de woning was tot het moment dat de heer [betrokkene 1] vertrekt en waarom de heer [betrokkene 1] vertrekt uit de woning (wel of geen dwang);
- —
Waarom de getuige niet op enig moment weggaat uit de woning (wel of geen dwang);
- —
Hoe het contact na het vertrek van de heer [betrokkene 1] tussen de getuige en cliënt is (wel of geen dwang);
- —
Op welke wijze en waarom de getuige op enig moment naar de slaapkamer gaat met cliënt (wel of geen dwang);
- —
Of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, tussen wie en waarom dit is gestopt (wel of geen dwang, ontuchtige handelingen, binnendringen);
- —
Op welke wijze en waarom de getuige aan het einde van de avond in de logeerkamer van cliënt is (wel of geen dwang).
Deze punten zijn relevant en van belang voor de beslissing of er een bewezenverklaring kan volgen van het ten laste gelegde (dwingen tot het ondergaan van de handelingen, door (bedreiging met) geweld/andere feitelijkheid, penetratie). Cliënt wil aangeefster en haar afgelegde verklaringen in het bijzonder op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toetsen, nu cliënt ontkent.
De getuige betreft in casu een jong en kwetsbaar meisje, maar tegelijkertijd gaat deze zaak om een stevige verdenking en een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden. De verdediging heeft er geen bezwaren tegen als er maatregelen worden getroffen ten behoeve van de getuige, zoals het op voorhand toesturen van een nadere specificering van de vragen.
Tot slot: de verklaring van getuige [slachtoffer] is door de officier van justitie reeds bij de processtukken gevoegd, naar het oordeel van het OM kan de inhoud van die verklaring kennelijk redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. De rechtbank heeft deze verklaringen ook daadwerkelijk gebezigd voor het bewijs.
Wellicht ten overvloede: onderhavig verzoek is van belang voor de vraag of de procedure tegen client in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM). Als de verklaring van de getuige wel voor het bewijs wordt gebezigd, maar de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om de getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd komen met art. 6 EVRM.
Conclusie: van de punten waarover deze getuige kan verklaren, kan niet worden gezegd dat deze in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in cliënts strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat de getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. Cliënt wordt — gelet op het voorgaande — bij weigering van de oproeping van deze getuige redelijkerwijs in zijn verdediging geschaad.’
Het arrest d.d. 1 november 2018
10.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige verworpen met de navolgende motivering:
‘Verzoek horen aangeefster als getuige
Na het instellen van hoger beroep heeft de raadsvrouw ingevolge artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering verzocht om aangeefster [slachtoffer] als getuige te horen. Dit verzoek is door de raadsheer-commissaris afgewezen. Vervolgens heeft de raadsvrouw op de regiezitting van 15 juni 2018 opnieuw verzocht [slachtoffer] als getuige te horen, welk verzoek door het hof op die zitting is afgewezen. Op de terechtzitting van 18 oktober 2018 heeft de raadsvrouw haar verzoek tot het horen van aangeefster herhaald.
Het verzoek ziet op het horen van een minderjarige getuige die ten tijde van het ten laste gelegde zedendelict nog maar 13 jaar oud was. Het betreft een kwetsbaar meisje dat volgens informatie van haar moeder op het niveau van een 9-jarige functioneert. Zij is bij de politie uitgebreid gehoord door gecertificeerde rechercheurs in een daartoe ingerichte studio, en van dat verhoor zit een letterlijke uitwerking in het dossier. Het hof constateert dat de door de raadsvrouw aangegeven punten van bevraging voor het overgrote deel reeds door [slachtoffer] in voornoemd verhoor beantwoord zijn. De overige vragen die de raadsvrouw wenst te stellen betreffen vragen die niet door de getuige beantwoord kunnen worden, zoals de vraag waarom getuige [betrokkene 1] de woning heeft verlaten. Ten opzichte van de terechtzitting van 15 juni 2018 waarop het eerdere verzoek van de raadsvrouw tot het horen van [slachtoffer] als getuige is afgewezen, heeft de raadsvrouw geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het verzoek ten grondslag gelegd. Zij heeft enkel aangegeven de verklaring van aangeefster op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te willen toetsen, omdat haar client het ten laste gelegde ontkent. Een nadere onderbouwing ontbreekt.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek tot het horen van getuige [slachtoffer] af. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad.’
11.
Tevaens blijkt uit het arrest van het hof d.d. 1 november 2018 dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat rekwirant het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande:
‘subsidiair
hij op 18 maart 2017 te [a-plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], te weten: het haar vaginaal willen penetreren met zijn penis, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar boven- en onderkleding naar beneden heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar boven- en onderkleding naar beneden heeft getrokken en vervolgens (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en haar vagina heeft belast en zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht en heeft als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
De aanvulling bewijsmiddelen d.d. 15 april 2019
12.
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen inzake verdachte is bewezen verklaard de navolgende bewijsmiddelen:
‘1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verboor aangeefster d.d. 21 maart 2017, p. 85 e.v. van een dossier met nummer 2017070381, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [moeder]:
V: Namens wie doe je aangifte?
A: Mijn dochter [slachtoffer].
V: Waar en wanneer is [slachtoffer] geboren?
A: In [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.
V: In hoeverre heeft zij seks gehad?
A: Niet.
V: Hoe weet je dat?
A: Dat is wat ze mij vertelt. Ze heeft tegen mij gezegd: ‘Mama, daar doe ik niet aan, dat vind ik vies’.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d. 19 april 2017, p. 101 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven -:
als verklaring van ([slachtoffer]) [slachtoffer]:
Zaterdag ( het hof begrijpt: 18 maart 2017) was ik bij mijn stiefvader, Hij heet [stiefvader]. Hij woont ook in [a-plaats]. Ik heb toen ruzie gehad met mijn stiefvader en mijn stiefmoeder. Zij heet [stiefmoeder]. Ik werd kwaad. Toen ben ik weggelopen van huis. Dat was 's avonds, rond een uur of acht of negen. Ik had geen jas aan en geen schoenen. Ik heb een heel stuk gelopen. Later zat ik bij de Aldi. Toen vroeg een jongen aan mij, die was half Engels, half Nederlands, of ik een jas wou. Ik zei ‘ja’ omdat ik het zo koud had. Ik ben meegelopen. Toen kwam er nog een vriend van hem bij. De woning was van die vriend van hem die er later bij kwam. Ze komen niet uit Nederland. Die eerste jongen was 22 jaar. Dat heeft hij gezegd. Die vriend van hem was 36 jaar. Dat heeft ook die vriend van hem gezegd. Ik heb met hun een film gekeken.
Verbalisant: en waar hebben jullie het over gehad?
[slachtoffer]: Niet veel, alleen die andere twee die hebben bonje gehad. Ze hadden ruzie. In hun eigen taal. Ik kan die taal niet verstaan.
Verbalisant: En daarna?
[slachtoffer]: Is diegene weggelopen. Die van 22.
Verbalisant: Toen bleef jij over met die 36 jarige jongen.
[slachtoffer]: Ja, ik had nog steeds tv gekeken. Ik wou gewoon niet terug naar huis.
Verbalisant: Heb je dat ook gezegd tegen die jongen?
[slachtoffer]: Nee, want ik kon hem haast niet verstaan, een beetje.
Verbalisant: Oké, dus hij verstond jou niet en jij verstond hem niet.
[slachtoffer]: Nee, ik moest Engels praten, mnaar ik ben nogal heel slecht in Engels. Dus dat ging nogal best moeilijk.
Verbalisant: Waar zat je televisie te kijken.
[slachtoffer]: Beneden op de bank. In de woonkamer.
(…)
[slachtoffer]: Ik had een shirtje aan en een legging. Onder het shirtje had ik een topje aan en onder mijn legging een onderbroek.
(…)
Verbalisant: Heb je wel eens seks gehad?
[slachtoffer]: Daar ben ik nog wat te jong voor.
(…)
Verbalisant: Kun je aangeven waar iets is gemest en door wie. Door die 22-jarige of door de 36-jarige of door een ander.
Verbalisant: Door die 36-jarige in die woning dus. En uh waren daar nog anderen bij?
[slachtoffer]: (schudt nee)
Verbalisant: Nee, en waar was het in de woning?
[slachtoffer]: Boven. In de slaapkamer.
Verbalisant: En kun je mij nou vertellen [slachtoffer] wat daar was in die slaapkamer?
[slachtoffer]: Heel veel.
Verbalisant: [slachtoffer] vertel mij eens alles, hoe, wat was er in die slaapkamer?
[slachtoffer]: sowieso een bed.
Verbalisant: En wat gebeurde er nou in die slaapkamer?
[slachtoffer]: echt van alles, ik heb daar gewoon moeite mee om te vertellen.
(…)
Verbalisant: Is de kleding ook uit geweest?
[slachtoffer]: Een beetje.
Verbalisant: En wat ging een beetje uit? Welke kleding.
[slachtoffer]: Het onderste gedeelte.
Verbalisant: En het onderste gedeelte hè, hoe kwam dat? Dat dat een beetje uit ging?
[slachtoffer]: Gedwongen.
Verbalisant: Waardoor was je gedwongen om dat uit te doen? Een beetje uit te doen.
[slachtoffer]: Door die jongen.
[slachtoffer]: Hij deed van alles.
Verbalisant: Maar dat heeft te maken met seks hè, zei je al.
[slachtoffer]: Ja.
Verbalisant: En van wie kwam het idee? Om dat te doen?
[slachtoffer]: Die jongen.
Verbalisant: En hoe weet je dat? Dat het van hem kwam?
[slachtoffer]: Omdat die steeds mijn broek naar beneden trok.
Verbalisant: En waar deed hij dat? In de kamer of boven?
[slachtoffer]: In de kamer steeds.
Verbalisant: En wat vond je van die jongen op dat moment?
[slachtoffer]: Irritant.
Verbalisant: En is die andere jongen daar nog bij? Of is die al weg?
[slachtoffer]: Die was erbij. Die hielp mij.
Verbalisant: En wat deed hij dan om jou te helpen?
[slachtoffer]: Steeds die andere jongen weg halen.
Verbalisant: En toen die jongen wegging, wat gebeurde er toen?
[slachtoffer]: Toen ging die steeds weer door.
Verbalisant: En tot hoe ver ging hij door?
[slachtoffer]: Heel ver, ik vond het niet leuk.
(…)
Verbalisant: Welke plekjes [slachtoffer] heeft hij jou aangeraakt?
[slachtoffer]: Onderste gedeelte.
Verbalisant: Of met je plasser?
[slachtoffer]: Ja.
Verbalisant: En waarmee raakt hij jouw plasser aan?
[slachtoffer]: Heef veel, handen…
Verbalisant: Kan je opschrijven waarmee hij jou heeft aangeraakt.
[slachtoffer]: Ook met zijn onderste gedeelte.
Verbalisant: Wat kan een jongen met dat gedeelte waarmee hij jou heeft, aangeraakt?
[slachtoffer]: Zwanger maken.
Verbalisant: Oké, de plasser van een jongen, oké, daarmee heeft hij jou aangeraakt. En wat heeft hij aangeraakt van jou?
[slachtoffer]: op mijn, je weet wel.
Verbalisant: Maar met je je-weet-wel, wat kon je daar nou mee?
[slachtoffer]: Plassen.
Verbalisant: Hij heeft met zijn plasser, jouw plasser aangeraakt.
[slachtoffer]: Ja
(…)
Verbalisant: Hij trok hem steeds uit, en hoe zat het met je onderbroek?
[slachtoffer]: Die trok hij ook steeds uit, terwijl ik het niet wou.
Verbalisant: En hij trok je mee naar zijn kamer?
[slachtoffer]: Ja. Steeds met zijn hand, ik wilde steeds weg, maar lukt niet. Of hij trok aan mijn haren.
Verbalisant: Aan je haren?
[slachtoffer]: Ja.
Verbalisant: En toen hij met zijn plasser tegen jouw plasser aan kwam hè, dat die je aanraakte, waar was dat in die slaapkamer?
[slachtoffer]: Op de zijne. Op zijn slaapkamer. Hij trok mij mee.
Verbalisant: En hij trok je mee naar zijn kamer?
[slachtoffer]: Ja. Steeds met zijn hand, ik wilde steeds weg, maar lukte niet. Of hij trok aan mijn haren.
Verbalisant: Aan je haren?
[slachtoffer]: Ja.
Verbalisant: En toen hij je meetrok hè, hij trok je naar zijn slaapkamer hè, en toen hij met zijn plasser tegen jouw, jouw plasser aanraakte. Waar was dat? Was dat op bed? Of was dat in de slaapkamer bij het raam? Of op een stoel of weet ik veel wat?
[slachtoffer]: Op bed. Op mijn rug. Hij duwde mij op bed.
Verbalisant: En hoe ging dat? Dat hij je mee nam naar boven? Hoe?
[slachtoffer]: Omdat die mij mee trok. Aan mijn hand. Hij duwde mij op bed.
Verbalisant: En je kwam op je rug te liggen en toen ging jouw, toen was jouw legging een beetje uit, zei je, en je onderbroek.
[slachtoffer]: Ieuw ja.
Verbalisant: En wie deed dat?
[slachtoffer]: Hij
Verbalisant: En wat hij gedaan heeft bij jou hè, met de plasser tegen jouw plasser, hoe voelde dat?
[slachtoffer]: Niet fijn. Deed zeer.
Verbalisant: Deed zeer, zeg jij. En wat deed dan zeer?
[slachtoffer]: Wat die deed
Verbalisant: En hoelang deed het pijn?
[slachtoffer]: Ik heb er nu nog steeds last van. Vooral als ik moet plassen.
(…)
[slachtoffer]: Toen ging hij steeds mijn broek uittrekken … Toen … En steeds boven mij liggen, en dat vond ik niet bepaald leuk.
Verbalisant: Wanneer was de plasser dan tegen jouw plasser aan? Toen hij naast jou lag of toen hij op jou lag?
[slachtoffer]: Op.
Verbalisant: En hoe hield dat op?
[slachtoffer]: Toen de politie aan de deur stond.
Verbalisant: Wat was er toen dan?
[slachtoffer]: Ging de deurbel.
Verbalisant: Waar was jij toen de deurbel ging?
[slachtoffer]: Op die andere kamer. Toen trok hij mij mee naar die andere kamer, niet die van hem maar die andere.
Verbalisant: Wanneer trok hij jou daar naartoe? Toen de bel ging? Of daarvoor?
[slachtoffer]: Toen de bel ging. En toen is hij naar beneden gegaan.
Verbalisant: Wat deed hij toen? Wist hij wie het was?
[slachtoffer]: Je kon het horen want ze zeiden ‘open doen, politie’.
Verbalisant: Hoe reageerde hij daar op?
[slachtoffer]: Nou, hij was niet echt bepaald vrolijk. Want hij stormde de trap af, hij was chagrijnig.
Verbalisant: En jij?
[slachtoffer]: Nou op dat moment was ik wel blij dat de politie voor de deur stond. Dan was ik daar weg.
Verbalisant: Hoe liet hij je achter in die kamer? Stond jij in die kamer? Of lag jij in die kamer? Zat jij in die kamer?
[slachtoffer]: Ik zat op het bed.
Verbalisant: Wanneer heb jij je kleren weer aangetrokken of weer goed gedaan?
[slachtoffer]: Toen hij weer naar beneden ging.
Verbalisant: en hij?
[slachtoffer]: Hij had het snel aangetrokken toen de politie voor de deur stond.
(…)
Verbalisant: Weet je iets over zijn onderbroek?
[slachtoffer]: Ja, grijs. Een boxershort. Met blauwe strepen.
Verbalisant: Hoe zag het beddengoed eruit?
[slachtoffer]: Waar ik op sliep (het hof begrijpt: het bed waar aangeefster op zat toen zij door de politie werd aangetroffen) was met bloemetjes. Zijn bed was gewoon helemaal wit.
3. De verklaring van getuige [betrokkene 1], op 4 september 2017 afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris en opgenomen in het proces-verbaal van verhoor, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven -:
Op 18 maart 2017 was ik in [a-plaats] met [rekwirant]. We kwamen een meisje tegen. We zaten het meisje in de buurt van de Aldi. Ik zag haar op blote voeten lopen en het was een beetje koud. Ik ben iets beter in de Nederlandse taal dan [rekwirant]. Ik vroeg haar wat er aan de hand was. Zij reageerde door te zeggen dat ze ruzie had met haar familie. [rekwirant] zei: ik ga even boodschappen doen, hier heb je mijn huissleutels, neem haar maar mee naar mijn huis. Hij gaf mij de sleutels en zei mij het meisje mee te nemen naar zijn huis. Ik heb haar meegenomen naar de woning van [rekwirant]. (…) Ik zei tegen het meisje dat het verstandig was dat ze naar huis ging. [rekwirant] zei toen tegen mij: daar heb je niks mee te maken. Toen ontstond onenigheid. Er ontstond onenigheid omdat ik zei dat ze naar huis moest. [rekwirant] werd boos op me en het gaat je niks aan, het is hartstikke gezellig. Ik heb aangegeven dat het niet goed was en dat we het ook met z'n tweeën gezellig konden hebben. [rekwirant] raakte geïrriteerd en boos. Hij zei: dit meisje gaat hoe dan ook niet weg. Ik heb aangegeven dat zij een minderjarig kind is en dat zij weg moest.
U vraagt wanneer de omslag kwam bij [rekwirant], aangezien het plan eerst was om haar te helpen. [rekwirant] sloeg om toen ik zei dat ze weg moest. U vraagt waarom ik uiteindelijk wegging. Omdat dat [rekwirant] zijn eis was. Ik moest de woning verlaten als ik niet met die opmerkingen dat het meisje weg moest zou stoppen. U vraagt wanneer ik de politie heb gebeld. Ik ben de woning uitgegaan en ben gelijk begonnen met bellen.
Toen ik wegging bleven [rekwirant] en het meisje achter in de woonkamer. U vraagt of er is gesproken over de leeftijd van het meisje. Ja, ik heb haar gevraagd naar haar leeftijd. Zij Zei: ik ben 15 jaar. En toen werd ik bang. Sowieso was duidelijk te zien dat het een heel jong meisje was. U vraagt of ik richting [rekwirant] heb vertaald wat haar leeftijd was. Ik heb zelfs voordat ik het gevraagd heb, op allerlei manieren aan [rekwirant] proberen duidelijk te maken dat het een zeer jong meisje was. Ik heb gezegd dat het niet kon. Hij zei mij toen de woning te verlaten.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2017, p. 243 e. v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisanten:
Op zaterdag 18 maart 2017, omstreeks 23:30 uur, kregen wij het verzoek van de operationeel commandant, van de Meldkamer Noord-Nederland, om te gaan naar het adres [c-straat 01] te [a-plaats]. Aldaar zou een persoon wonen welke gebeld had met de Meldkamer, maar erg slecht te verstaan was.
Ter plaatse werd er open gedaan door de getuige:
[betrokkene 1]
[geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] in [geboorteland]
[c-straat 01] [a-plaats].
Wij hoorden de getuige zeggen in gebrekkig Nederlandse tal, dat een vriend van hem, woonachtig aan de [b-straat 01] te [a-plaats], een meisje van ongeveer 16 jaren oud thuis had zitten. Wij hoorden de getuige zeggen dat hij dit niet normaal vond omdat zij nog zo jong er uit zag en zijn vriend had aangegeven dat zij zou blijven slapen.
Met dit verhaal van de getuige, wij naar het hier boven genoemde adres gereden. Bij aanbellen werd er opengedaan door betrokkene:
[rekwirant]
[geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] in [geboorteland]
[b-straat 01] te [a-plaats].
Wij vroegen de betrokkene of wij binnen mochten komen. Wij hoorden de betrokkene zeggen in een Engelse taal, dat dit geen probleem was.
Ten tijde van dit bezoek, hoorden wij dat deze melding mogelijk iets te maken zou kunnen hebben met een vermissing in [a-plaats]. Collega's van de eenheid 15.04 gaven te kennen dat er een meisje van 13 jaar oud, genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], woonachtig aan de [a-straat 01] te [a-plaats]. Met deze hierboven genoemde kennis, hebben wij de betrokkene gevraagd of hij alleen thuis was. Wij zagen dat de betrokkene twijfelachtig antwoordde met ja. Wij vroegen vervolgens aan de betrokkene of er ook een meisje bij hem in de woning was. Wij hoorden de betrokkene vervolgens zeggen: ‘Yes upstairs’.
Hierop zijn wij samen met de betrokkene naar de boven verdieping gelopen. Wij zagen dat de betrokkene een kamer aan wees waarvan de deur was gesloten en de lichten van waren gedoofd.
Wij zagen dat er een meisje tevoorschijn kwam welke overeenkwam met het signalement van het verniste meisje uit [a-plaats]. Wij vroegen wie ze was waarop wij het meisje hoorde zeggen dat ze [slachtoffer] heette.
Omdat wij onze vraagtekens hadden bij wat er gebeurd was in de tussentijd dat [slachtoffer] bij de betrokkene thuis had gezeten, hebben wij haar een aantal vragen gesteld. Wij vroegen aan [slachtoffer] wat er gebeurd was voor dat ze bij de betrokkene thuis werd aangetroffen door ons. Wij hoorden [slachtoffer] zeggen dat thuis ruzie had gehad met haar stiefvader en vervolgens op sokken en zonder jas was weggelopen. Wij hoorden [slachtoffer] zeggen dat ze twee jongens was tegengekomen en ook zo maar ineens in het huis van de betrokkene terecht was gekomen.
(…)
Omdat wij niet meer informatie kregen vanuit de getuige, betrokkene en [slachtoffer], werd er besloten om haar naar huis te brengen. Thuis aan de [a-straat 01] te [a-plaats], gesproken met de moeder van [slachtoffer], [moeder]. Zij gaf onmiddellijk aan dat ze [slachtoffer] haar verbaal niet vertrouwde en aan haar gezicht kon zien dat ze iets niet vertelde. Hierom heeft [moeder] besloten dat ze verder onderzoek wil naar eventuele seksuele handelingen tegen haar dochter [slachtoffer]. Hierop [slachtoffer] haar kleding in beslag genomen en de zaak overgedragen aan de zedenrecherche.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 4 april 2017, p. 285 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven
als relaas van verbalisant:
Op maandag 20 maart 2017 omstreeks 17:00 uur, werd door mij, verbalisant, als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Holland een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een aanranding en/of verkrachting, gepleegd tussen zaterdag 18 maart 2017, omstreeks 17.00 uur en zondag 19 maart 2017, omstreeks 02.00 uur.
Betrokkene: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003.
Verdachte: [rekwirant], [b-straat 01], [postcode] [a-plaats].
Van de collega's van de plaalselijke politie ontving ik een groene onderbroek en een donkerkleurige legging. De kledingstukken waren, door het slachtoffer, gedragen op het moment dat zij terug werd gevonden.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Goednummer | :PLO100-201707038-852338 |
SIN | :AAKC8520NL |
Object | :Kleding (Broek) |
Kleur | :Zwart |
Goednummer | :PLO100-2017070381 -852339 |
Sin | :AAKC8521NL |
Object | :Kleding (Ondergoed) |
Bijzonderheden | :Groene onderbroek |
Vervolgonderzoek
Op 22 maart 2017 -zijn voormelde kledingstukken, de zedenset en de referentiemonsters wangslijmvlies, voor een spoed DNA-onderzoek, overgebracht naar het NFI. Op 29 maart 2017 ontving ik, per e-mail, de rapportage van het NFI, inzake liet verrichte onderzoek.
6. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 maart 2017, opgemaakt door dr. [deskundige 1], p. 294 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
Op grond van de nsultaten van het onderzoek naar biologische sporen en vergelijkend DNA onderzoek wordt geconcludeerd dat de bemonstering AAKC852ONL#01, broek, sperma bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [rekwirant]. De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het sperma in de bemonsteringen AAKC8520NL#01 is kleiner dan één op één miljard.
Op grond van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en vergelijkend DNA onderzoek wordt geconcludeerd dat de bemonstering AAKC852INL #01, onderbroek, sperma bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [rekwirant]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA -profiel van het sperma in de bemonsteringen AAKC8521NL #01 is kleiner dan één op één miljard.
7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2017, p. 253 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisanten:
Wij zijn op 20 maart 2017 gegaan naar het adres [b-straat 01] te [a-plaats], alwaar verdachte staat ingeschreven. Wij zijn samen met de verdachte naar boven gelopen. Wij zagen dat de verdachte de slaapkamer inliep. Dit was de grootste slaapkamer van twee slaapkamers. In deze slaapkamer stond een tweepersoonsbed. Naast deze slaapkcmier was nog een slaapkamer met een eenpersoonsbed.’
De bewijsoverweging van het Hof in het arrest d.d. 1 november 2018
13.
Over het bewezenverklaarde feit heeft het Hof het volgende overwogen:
‘Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdacht van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat door verdachte bij aangeefster een vorm van binnendringen in het lichaam met een seksuele strekking heeft plaatsgevonden. Evenmin kan worden bewezen dat er sprake zou zijn geweest van ‘dwang’. De enkele verklaring van aangeefster is daartoe onvoldoende. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte naakt op aangeefster is gaan liggen, haar vagina heeft betast en/of zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht, zodat verdachte ook van het meest subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht tot een bewezenverklaring van het primair taen laste gelegde is gekomen. De verklaring van aangeefster wordt volgens hem voldoende gesteund door ander bewijs, waaronder de resultaten van het sporenonderzoek.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid [slachtoffer]
Uit het dossier blijkt dat de politie op 18 maart 2017 omstreeks 23:25 uur is gebeld door getuige [betrokkene 1]. [betrokkene 1] gaf tegenover de politie aan dat een vriend van hem, woonachtig aan de [b-straat 01] te [a-plaats], een meisje thuis had zitten en dat hij dit niet normaal vond omdat zij er nog zo jong uitzag en zijn vriend had aangegeven dat zij zou blijven slapen. De politie is vervolgens naar het [betrokkene 1] opgegeven adres — de woning van verdachte — gegaan. Verdachte opende de voordeur en vervolgens werd in een slaapkamer op de bovenverdieping slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen.
[slachtoffer] is op 20 maart 2017 gehoord over de avond van 18 maart 2017. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij die avond na een ruzje van huis weggelopen was (zij verbleef op dat moment bij haar stiefvader) en dat zij vervolgens enige tijd over straat heeft gezworven. Op een gegeven moment trof zij een aantal jongens/mannen en is ze meegegaan naar de woning van één van de mannen, een volgens haar 36 jarige jongen (het hof begrijpt: verdachte). [slachtoffer] heeft verklaard dat zij aanvankelijk met een 22-jarige jongen en de 36-jarige jongen (verdachte) in de woning verbleef. Op een gegeven moment kregen de twee mannen echter ruzie- Ze deden dat in een voor [slachtoffer] vreemde taal. Na die ruzie ging de 22-jarige jongen weg en bleef [slachtoffer] met de ander (het hof begrijpt telkens: verdachte) over. [slachtoffer] heeft verklaard dat er toen iets is gebeurd. Hij trok steeds haar broek naar beneden. Dat gebeurde in de kamer. [slachtoffer] heeft verklaard dat de andere jongen daar ook nog bij was, en dat diegene haar hielp door verdachte steeds weg te halen. Toen die andere jongen weg ging, ging verdachte door. Hij ging heel ver volgens [slachtoffer]. Zij heeft verklaard dat hij haar onderste gedeelte, haar plasser heeft aangeraakt. Met zijn handen. En dat hij met zijn plasser haar plasser heeft aangeraakt. Zij zegt daarover dat haar broek op dat moment een beetje uit had omdat verdachte ‘m steeds uittrok. Hij trok haar onderbroek ook steeds uit, terwijl zij dat niet wou. Dit gebeurde op zijn slaapkamer, op bed. Verdachte had haar mee naar boven getrokken, met zijn of aan haar haren. Verdachte had haar ook op bed geduwd. Zij lag toen op haar rug. Verdachte lag naast haar, en ging toen steeds haar broek uittrekken en bovenop haar liggen. Toen verdachte zijn plasser tegen haar plasser deed, voelde dat niet fijn. Het deed zeer. [slachtoffer] geeft aan dat ze nog steeds last van heeft. Vooral als zij moet plassen.
Het hof ziet — evenals de rechtbank en de advocaat-generaal — geen enkele reden om aan de verklaring van van [slachtoffer] te twijfelen. Niet alleen is haar uiteindelijke verklaring specifiek en voorzien van details, bijvoorbeeld over de kleur van verdachtes boxershort en het beddengoed op de slaapkamer van verdachte, ook vindt haar verklaring op diverse punten steun in ander bewijs.
In dat kader is ten eerste verklaring van de getuige [betrokkene 1] van belang. Dit betreft de door aangeefster beschreven 22-jarige jongen die aanvankelijk met aangeefster en verdachte in de woning verbleef. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij wilde dat het meisje weg zou gaan omdat zij minderjarig was en hij geen problemen wilde. Toen [betrokkene 1] tegen verdachte zei dat hij het meisje naar huis wilde brengen, zou verdachte hem hebben weggestuurd. Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] daarover verklaard: ‘Ik zei tegen het meisje dat het verstandig was dat ze naar huis ging. [rekwirant] zei toen tegen mij: daar heb je niks mee te maken. Toen ontstond onenigheid. (…) Uiteindelijk ontstond onenigheid omdat ik zei dat ze naar huis moest. (…) [rekwirant] werd boos op me en zei het gaat je niks aan, het is hartstikke gezellig. Ik heb aangegeven dat het niet goed was en dat we het ook met z'n tweeën gezellig konden hebben. [rekwirant] raakte geïrriteerd en boos. (…) [rekwirant] sloeg om toen ik zei dat ze weg moest’. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de woning vervolgens verlaten heeft en toen meteen de politie gebeld heeft.
Het hof constateert dat de verklaring van [betrokkene 1] strookt met de verklaring van aangeefster omtrent het verloop van de avond en de ruzie die [betrokkene 1] en verdachte kregen, waarna [betrokkene 1] de woning verliet. Aangeefster kon niet verstaan waar de ruzie tussen beide over ging, maar uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat dit over het verblijf van aangeefster in de woning ging.
De verklaring van aangeefster vindt voorts steun in de resultaten van het sporenonderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat op de broek en de onderbroek die [slachtoffer] op de bewuste avond droeg, sperma is aangetroffen waarvan het DNA matcht met dat van verdachte (matchkans één op één miljard). De stelling van de verdediging dat deze sporen daar via secundaire overdracht terecht zijn gekomen — verdachte zou kort voor 18 maart 2017 nog seks hebben gehad met zijn vriendin op het tweepersoonsbed in zijn slaapkamer waarbij sperma op het bed/dekbed terecht is gekomen, waarmee [slachtoffer] dan in aanraking zou zijn gekomen — acht het hof onaannemelijk. Verdachte heeft de wijze waarop [slachtoffer] dan met die sporen in aanraking zou zijn gekomen niet kunnen specificeren en heeft bij de politie nog aangegeven dat [slachtoffer] niet in zijn slaapkamer is geweest. De sporen passen, onder meer gelet op de specifieke plaats van aantreffen en aard van de sporen (spermasporen afkomstig van verdachte op de broek en onderbroek van [slachtoffer]), bij de door aangeefster beschreven toedracht en niet bij de wisselende en niet verifieerbare verklaring van verdachte over wal er op 18 maart 2018 en de dagen ervoor zou (kunnen) zijn gebeurd.
Tot slot is van belang dat uit het dossier valt af te leiden dat aangeefster door de politie in de kleine slaapkamer; met het eenpersoonsbed is aangetroffen. Dit strookt met haar verklaring dat het gebeuren met verdachte stopte op het moment dat de politie aanbelde en dat zij toen door verdachte naar de andere slaapkamer werd getrokken. Aangeefster is toen op het bed gaan zitten en heeft haar kleren weer goed gedaan. Verdachte had zijn kleren snel aangetrokken toen de politie voor de deur stond, zo heeft zij verklaard.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar is en kan worden vastgesteld dat er op 18 maart 2017 seksuele handelingen tussen haar en verdachte hebben plaatsgevonden.
Seksueel binnendringen
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. Uit de verklaring van [slachtoffer] kan dit niet zonder meer worden afgeleid en het sporenonderzoek kan die conclusie evenmin dragen. Daarbij is van belang dat er bij het onderzoek naar de bemonsteringen van de binnenste schaamlippen van [slachtoffer] slechts een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof.
Wel kan naar het oordeel van het hof uit haar verklaring worden afgeleid dat verdachte gepoogd heeft met zijn penis bij haar binnen te dringen. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat verdachte op haar kwam liggen, dat hij haar broek en onderbroek uittrok en dat hij zijn plasser tegen haar plasser aandeed. Dit deed haar zeer en moet dus met enige kracht zijn gebeurd. Uit de verklaring van aangeefster dat verdachte zich aankleedde toen de politie kwam en uit het feit dat op de broek en onderbroek van aangeefster sperma is aangetroffen, blijk dat (in ieder geval) verdachtes onderlichaam ten tijde van voornoemde handelingen ontkleed/naakt was. Ten slotte is van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij die bewuste avond erg dronken was, hetgeen een verklaring kan zijn voor het feit dat het bij een poging tot binnendringen is gebleven.
Dwang
Ook het ten laste gelegde onderdeel ‘dwang’ kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte, destijds 37 jaren oud, heeft een toen 13-jarig meisje mee laten nemen naar zijn huis. Zij kenden elkaar niet en het was hem bekend dat [slachtoffer] zich in een penibele situatie bevond. Ondanks waarschuwingen van zijn vriend, de getuige [betrokkene 1], heeft hij zich aan [slachtoffer] opgedrongen. Hij heeft haar mee getrokken naar boven, op bed geduwd, telkens haar broek en onderbroek naar beneden getrokken en is op haar gaan liggen. Hieruit blijkt dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is niet vereist dat dit onderdeel van de tenlastelegging door meerdere bewijsmiddelen moet worden gedekt.
Ten slotte blijkt dat verdachte zich ook bewust is geweest van het wederrechtelijke van zijn handelen. Niet alleen had [betrokkene 1] hem er al op gewezen dat het verblijf van een minderjarig meisje in hun woning voor problemen zou kunnen zorgen, ook verdachtes handelen toen er werd aangebeld, wijst daarop. Toen er werd aangebeld heeft hij aangeefster immers vanuit zijn eigen slaapkamer naar de andere slaapkamer getrokken en de deur afgesloten. Kennelijk wilde hij niet dat het meisje in zijn eigen slaapkamer zou worden aangetroffen.
Conclusie
Nu niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen, zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Gelet op het hiervoor overwogene kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich aan een poging tot verkrachting van [slachtoffer] heeft schuldig gemaakt, zodat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. Met name zijn geschonden de artt. 263, 328, 330, 331 en 415 Sv en art. 6 EVRM, aangezien het Hof zowel op de regiezitting d.d. 15 juni 2018 als bij arrest d.d. 1 november 2018 het verzoek van de raadsvrouw om [slachtoffer] als getuige te horen onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
Toelichting
14.
Volgens de Hoge Raad heeft voor het Nederlandse strafproces te gelden dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het oproepen van getuigen dient te worden gemotiveerd teneinde de rechter in staat te stellen de relevantie van dat verzoek in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te beoordelen.4.
15.
Volgens annotator T. Kooijmans is het de vraag hoe deze overweging moet worden begrepen. Vanuit een strafprocesrechtelijk perspectief zou de nadruk hier kunnen liggen op de vraag of de onderbouwing van het verzoek tot het oordeel leidt dat de verdachte door de afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad, onderscheidenlijk dat de noodzakelijkheid van het verhoor niet is gebleken.5. Tevens lijkt het Kooijmans alleszins verdedigbaar om onder de frase ‘in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften’ ook de toepasselijke materieelrechtelijke strafbepaling te betrekken bij de beoordeling van een getuigenverzoek.
16.
In eerste aanleg achtte de rechtbank het primair tenlastegelegde feit bewezen, te weten ‘verkrachting’. Volgens art. 242 Sr bestaat de delictsomschrijving van verkrachting grofweg uit twee belangrijke bestanddelen:
- —
het verrichten van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, en
- —
dat die handelingen worden verricht onder dwang door (bedreiging met) geweld/een andere feitelijkheid.
17.
Bij de vraag of er sprake is van een verkrachting wordt doorgaans eerst aan de orde gesteld of sprake is van handelingen die (mede) bestaan uit seksueel binnendringen in het lichaam (hierna; ‘seksuele handelingen’). Wordt deze vraag bevestigend beantwoord of is daar een begin van uitvoering aan gegeven (poging) dan komt aan de orde of sprake is van ‘dwang’.
18.
In eerste aanleg heeft rekwirant bij de rechtbank zowel de seksuele handelingen als de dwang ontkend. Blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 15 september 2017 verklaarde rekwirant onder meer: ‘Ik zou een kind nooit zoiets aandoen. Daarnaast was ik daardoor niet in staat door de drank. (…) U houdt de verklaring van het meisje voor. Dat is niet juist. Ik zou dat niet kunnen doen. (…) Ik kan dit niet gedaan hebben. Dat ligt niet in mijn aard. (…) Ik heb niet haar kleding uitgetrokken. (…) Ik heb haar niet aan haar haren getrokken. Ik heb de kracht niet eens. (…) Ik kan me niet voorstellen dat ik zo wreed zou zijn.’
19.
De raadsvrouw heeft blijkens haar verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige zowel bij de raadsheer-commissaris als bij het Hof oog gehad voor deze twee belangrijke bestanddelen van art. 242 Sr. Blijkens haar appelschriftuur ex art. 410 Sv en haar verzoek ex art. 411a aan de raadsheer-commissaris stelt de raadsvrouw dat [slachtoffer] tijdens haar kindvriendelijke studioverhoor kort gezegd heeft verklaard dat rekwirant seksuele handelingen heeft verricht met haar en dat zij dit niet wilde. Volgens de raadsvrouw steunt de bewezenverklaring in belangrijke mate op de verklaringen van [slachtoffer] die zijn afgelegd tijdens dit verhoor. Nu rekwirant ontkent seksuele handelingen te hebben verricht en omdat het verhoor van [slachtoffer] het enige bewijs vormt voor de dwang in de zin van art. 242 Sr wenst de raadsvrouw [slachtoffer] als getuige te horen.
20.
Bij beslissing van 24 januari 2018 heeft de raadsheer-commissaris het verzoek afgewezen. Blijkens de beslissing stelde de raadsheer-commissaris zich op het standpunt dat de onderbouwing van het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van [slachtoffer] als getuige onvoldoende onderbouwd was vanwege de resultaten van het DNA-onderzoek.
21.
Op de regiezitting hebben de raadsvrouw en de advocaat-generaal hun standpunten uiteengezet over het al dan niet horen van [slachtoffer] als getuige. Blijkens haar pleitnota heeft de raadsvrouw aan haar verzoek nog toegevoegd dat de vragen die in haar appelschriftuur en pleitnota zijn vermeld relevant zijn voor de beslissing of er een bewezenverklaring kan volgen van het ten laste gelegde (dwingen tot het ondergaan van de handelingen, door (bedreiging met) geweld/andere feitelijkheid, penetratie). ‘Cliënt wil aangeefster en haar afgelegde verklaringen in het bijzonder op haar geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toetsen, nu cliënt ontkent’, aldus de raadsvrouw in haar pleitnota tijdens de regie-zitting.
22.
Volgens de advocaat-generaal zijn de vragen die de raadsvrouw zou willen stellen aan de getuige niet relevant en zo algemeen van aard dat de vragen al beantwoord zijn door het dossier en te weinig toevoegen om de belangen van het slachtoffer te schaden. Bovendien kwam rekwirant niet met een alternatief scenario, aldus de advocaat-generaal.
Het verwerpen van het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige op de regiezitting d.d. 15 juni 2018
23.
Op de regiezitting d.d. 15 juni 2018 heeft het Hof naar aanleiding van het door de raadsvrouw gemotiveerde verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige en het standpunt van de advocaat-generaal tot afwijzing daarvan aan rekwirant de vraag gesteld of hij seks heeft gehad met [slachtoffer]. Rekwirant heeft deze vraag met ‘nee’ beantwoord. Vervolgens is rekwirant nogmaals de vraag gesteld of hij geen seks heeft gehad met [slachtoffer]. Op die vraag heeft rekwirant geantwoord met: ‘Dat klopt’.
24.
Na beraadslaging wijst het Hof het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige af. Daarbij overweegt het Hof onder meer dat een aantal door de raadsvrouw geformuleerde vragen niet door de gevraagde getuige kunnen worden beantwoord, terwijl die andere vragen, ook in het licht van de door rekwirant in hoger beroep afgelegde verklaring, elke relevantie missen. Het Hof sluit daarmee aan bij het standpunt van de raadsheer-commissaris en de advocaat-generaal.
25.
Gelet op hetgeen door de raadsheer-commissaris is overwogen in de beslissing van 24 januari 2018 en het standpunt van de advocaat-generaal op de regiezitting was het Hof kennelijk van oordeel dat de verdediging niet met een alternatief scenario is gekomen voor het aantreffen van DNA sporen van rekwirant op de kleding van [slachtoffer].
26.
Het Hof concentreert zich ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige derhalve slechts op één belangrijk bestanddeel van verkrachting zoals bedoeld in art. 242 Sr, namelijk de seksuele handelingen die zouden zijn verricht door rekwirant.
27.
De raadsvrouw heeft echter ook verzocht om [slachtoffer] als getuige te horen om te onderzoeken of er sprake was van ‘dwang’ zoals bedoeld in art. 242 Sr. Rekwirant heeft dit immers op de zitting in eerste aanleg eveneens ontkend. Ook over de eventuele dwang had de raadsvrouw een aantal vragen geformuleerd. Met deze vragen wilde de raadsvrouw [slachtoffer] en haar afgelegde verklaringen in het bijzonder op haar geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toetsen, aangezien rekwirant het tenlastegelegde feit ontkende. Volgens de raadsvrouw vormde het studioverhoor van [slachtoffer] immers het enige bewijs voor de dwang in de zin van art. 242 Sr. In haar pleitnota verwijst de raadsvrouw naar getuige [betrokkene 1] die niets heeft verklaard over de dwang, terwijl [slachtoffer] heeft verklaard dat [betrokkene 1] (‘die andere jongen’, aldus [slachtoffer]) erbij was en haar hielp toen rekwirant steeds haar broek naar beneden trok.
28.
In zoverre is het verzoek van de raadsvrouw op de regiezitting d.d. 15 juni 2018 tot het horen van [slachtoffer] als getuige onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd verworpen.
Het verwerpen van het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige bij arrest d.d. 1 november 2018
29.
Uiteindelijk is de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 oktober 2018. Op de zitting doet de raadsvrouw aan het begin van haar pleidooi andermaal het verzoek [slachtoffer] als getuige te horen. De motivering voor dit verzoek is nagenoeg dezelfde als haar eerdere verzoeken. Tevens formuleert de raadsvrouw in haar pleidooi dezelfde vragen als die zijn vermeld in haar pleitnota tijdens de regie-zitting en in haar appelmemorie. Wel vermeldt de raadsvrouw achter iedere vraag of er ‘wel of geen dwang’ was.
30.
Het Hof wijst bij arrest van 1 november 2018 het verzoek af. Het Hof overweegt onder meer dat de door de raadsvrouw aangegeven punten van bevraging voor het overgrote deel door [slachtoffer] zijn beantwoord tijdens een studioverhoor door gecertificeerde rechercheurs. De overige vragen die de raadsvrouw wenst te stellen betreffen vragen die niet door de getuige beantwoord kunnen worden. Voorts stelt het Hof dat de raadsvrouw enkel heeft aangegeven de verklaring van aangeefster op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te willen toetsen, omdat rekwirant het ten laste ontkent. Een nadere onderbouwing ontbreekt, aldus het Hof.
31.
Het verzoek van de raadsvrouw op de zitting d.d. 18 oktober 2018 tot het horen van [slachtoffer] als getuige is eveneens onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd verworpen. Het Hof laat ook in deze overweging zich niet uit over de wens van de raadsvrouw om een aantal vragen te stellen of er sprake was van ‘dwang’ zoals bedoeld in art. 242 Sr. Dit klemt te meer nu het studioverhoor van [slachtoffer] het enige bewijs voor dit bestanddeel van het bewezenverklaarde feit is en rekwirant dit onderdeel van het tenlastegelegde feit betwist.
Juiste maatstaf
32.
De vraag is nog of het Hof bij de verwerping van het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige te horen de juiste maatstaf heeft gehanteerd, te weten het zgn. verdedigingsbelang- of redelijkheidscriterium.
33.
Volgens art. 410, eerste lid, Sv dient een appelschriftuur te worden ingediend bij de griffie van het gerecht dat het vonnis gewezen heeft. De raadsvrouw heeft de appelschriftuur echter ingediend bij de strafgriffie van het Hof Leeuwarden. Het Hof heeft hier verder geen gevolgen aan verbonden door niet het noodzakelijkheidscriterium toe te passen maar het verdedigingsbelangcriterium. Rekwirant is van oordeel dat het Hof desalniettemin de juiste maatstaf heeft gehanteerd. Vóór de wetswijziging van 1 mei 19926. diende de verdachte zijn appelschriftuur in geval van hoger beroep tegen vonnissen op de griffie van het beroepscollege in te dienen. Zulks leek de wetgever weinig praktisch, aangezien het procesdossier in de regel nog verblijft op de griffie van het gerecht dat het bestreden vonnis heeft gewezen.7.
34.
Uit de stukken van het geding blijkt niet of het procesdossier nog bij de rechtbank verbleef of reeds was verstuurd naar het Hof. Wel blijkt dat de zaak bij het Hof al een (ressorts)parketnummer had op het moment van indiening van de appelschriftuur en het verzoek tot horen van getuige [slachtoffer] door de raadsheer-commissaris. Het parketnummer hoger beroep is immers vermeld in de appelschriftuur ex art. 410 Sv Bovendien heeft de raadsvrouw op dezelfde dag dat zij de appelschriftuur per email verstuurde een verzoek gedaan tot het horen van [slachtoffer] als getuige bij de raadsheer-commissaris. Ook hierin is het parketnummer vermeld. Het viel derhalve te verwachten dat in het geval het procesdossier nog bij de rechtbank lag op het moment dat de appelschriftuur en het verzoek aan de raadsheer-commissaris werd ingediend, deze bij het procesdossier zouden worden gevoegd zodra deze bij de strafgriffie van het Hof zou binnengekomen. In ieder geval heeft het Hof tijdig kennis kunnen nemen van de appelschriftuur.
Overall fairness of the trial
35.
Overigens is in de rechtspraak van de Hoge Raad het onderscheid tussen het verdedigingsbelangcriterium en het noodzakelijkheidscriterium gerelativeerd (HR 1 juli 2014, NJ 2014/441 (r.o. 2.75 en 2.76)). Het komt in cassatie niet zozeer aan op de of het Hof de juiste maatstaf heeft genoemd, maar vooral op de vraag of de beslissing van het Hof begrijpelijk is, en wel in het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.8.
36.
Met betrekking tot het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6 EVRM ligt in de rechtspraak van het EHRM ter zake van het ondervragingsrecht de nadruk op de toetsing van de ‘overall fairness of the trial’, mede aan de hand van een aantal door het EHRM geformuleerde, met elkaar samenhangende subvragen. Daarbij is beslissend of het strafproces als geheel beschouwd eerlijk is verlopen. Die uiteindelijke balans kan eerst achteraf worden opgemaakt.
37.
Rekwirant meent dat het tegen hem gevoerde strafproces als geheel niet redelijk is verlopen, nu de verdediging [slachtoffer] niet als getuige heeft kunnen horen.
38.
In het geval de Hoge Raad van oordeel is dat het Hof gelet op voormelde omissie het noodzakelijkheidscriterium als maatstaf had moeten gebruiken, dan vindt rekwirant dat het onderzoek onvolledig is geweest nu getuige [slachtoffer] niet is gehoord over de vermeende dwang, hoewel haar verklaring het enige bewijsmiddel is in deze.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. Met name zijn geschonden art. 6 EVRM en de artt. 350, 251, 358, 359, 365a en 415, aangezien het Hof het bestanddeel ‘dwingen’ van het bewezenverklaarde feit ‘poging verkrachting’ niet met voldoende redenen heeft omkleed. Immers betwist rekwirant de ‘dwang’ in de zin van art. 242 Sr en is er onvoldoende steunbewijs voor dit bestanddeel van het tenlastegelegde.
Toelichting
39.
Op grond van art. 6, derde lid aanhef en onder dl, EVRM heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel — indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd — het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
40.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van — kort gezegd — een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.9.
41.
Het bewezenverklaarde feit ‘poging tot verkrachting’ van de toen 13 jaar oude [slachtoffer] is voor wat betreft het onderdeel ‘dwingen’ in de zin van art. 242 Sr in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer].
42.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep een aantal keren verzocht [slachtoffer] als getuige te horen. Door de raadsvrouw is telkens aangevoerd dat het in eerste aanleg bewezenverklaarde feit ‘verkrachting’ in belangrijke mate steunt op het studioverhoor van [slachtoffer]. Volgens de raadsvrouw vormt de getuigenverklaring van [slachtoffer] bovendien het enige bewijs voor de dwang in de zin van art. 242 Sr. De raadsvrouw wilde [slachtoffer] en haar afgelegde verklaringen in het bijzonder op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toetsen, nu cliënt het tenlastegelegde ontkende. De door de verdediging geformuleerde vragen in haar appelmemorie en pleitnota's hebben onder meer betrekking op de dwang tot het ondergaan van de seksuele handelingen door bedreiging met geweld/andere handelingen.
43.
Op de zitting van 15 juni 2018 stelde de verdediging nog compenserende maatregelen voor ten behoeve van de getuige, zoals het op voorhand toesturen van een nadere specificering van de vragen.
44.
Zowel de raadsheer-commissaris als het Hof heeft het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige afgewezen. Aldus heeft de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik kunnen maken van het horen van [slachtoffer] als getuige.
45.
Op de zitting in hoger beroep heeft rekwirant ontkent met [slachtoffer] seksuele handelingen te hebben verricht. Bij de rechtbank in eerste aanleg heeft rekwirant bovendien verklaard dat hij haar kleding niet heeft uitgetrokken en haar niet aan haar haren heeft getrokken. Rekwirant betwist dus niet alleen de seksuele handelingen maar tevens de door hem uitgeoefende ‘dwang’ zoals bedoeld in art. 242 Sr.
46.
Blijkens haar pleitnota is door de raadsvrouw tijdens haar pleidooi over het onderdeel ‘dwang’ het volgende betoogd:
‘Bewezenverklaring
(…)
Cliënt heeft verklaard dat hij op 18 maart 2017 veel bier had gedronken, hij weet niet alles meer van die avond, maar zegt ook meermalen ik heb niets gedaan, ik zou zoiets nooit doen. Ik kon mijn broek niet eens uitdoen, ik was doodmoe door de drank. Ik heb de kracht niet. Ik heb haar niet uitgekleed, niet aangeraakt bij haar vagina. Het aangetroffen DN-bewijs kan niet kloppen. Ik heb wel nog in min bed een paar dagen na 18 maart 2017 seks gehad met [naam 1] (vrouw uit Duitsland).
(…)
Dwang
Het dwangmiddel (geweld of andere feitelijkheid) moet van voldoende kaliber zijn om van dwingen te kunnen spreken.
De tenlastelegging houdt wat betreft het dwingen in dat cliënt de minderjarige naar boven heeft getrokken, aan de haren heeft getrokken, op bed heeft geduwd, boven- en of onderkleding naar beneden heeft getrokken, (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) heeft verricht.
Het studioverhoor van [slachtoffer] houdt kort gezegd in:
- —
Beneden (toen [betrokkene 1] er nog was) deed cliënt mijn broek naar beneden
- —
Ik ben lopend naar boven gegaan
- —
Cliënt had mij aan mijn hand naar boven getrokken, ik stootte steeds mijn knieën tegen de trap, hij trok aan mijn haren. Dat deed zeer.
- —
In de slaapkamer duwde hij mij op bed en ging liggen.
Voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde dwang is alleen de verklaring van de minderjarige redengevend. Er is geen ondersteunend bewijs.’
Conclusie: er is onvoldoende bewijs dat cliënt heeft gedongaben.
47.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en de overwegingen van het Hof op pagina 6 van het arrest is het onderdeel ‘dwang’ slechts gebaseerd op de verklaringen van getuige [slachtoffer].
48.
Opmerking verdient daarbij dat het Hof als bewijs bezigt de verklaringen van [slachtoffer] waaruit volgt dat rekwirant beneden in de woonkamer steeds haar broek naar beneden trok en dat ‘(d)ie andere jongen’ daar nog bij was. Volgens [slachtoffer] hielp die andere jongen haar door rekwirant steeds weg te halen, aldus bewijsmiddel 2.
49.
Met ‘die andere jongen’ wordt getuige [betrokkene 1] bedoeld. Zijn verklaringen zijn als bewijsmiddel 3 voor het bewijs gebruikt. Dat [betrokkene 1] [slachtoffer] zou hebben geholpen blijkt evenwel niet uit bewijsmiddel 3. In zoverre strookt de verklaring van [betrokkene 1] niet met die van [slachtoffer]. Ook de andere door het Hof gebezigde bewijsmiddelen bevatten geen steun voor de verklaring van [slachtoffer] dat rekwirant haar heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelen.
50.
Kortom: het steunbewijs voor het onderdeel ‘dwang’ welke door de rekwirant wordt betwist ontbreekt.
51.
Het hof heeft verder geen blijk gegeven te hebben onderzocht of het ontbreken van de mogelijkheid tot het horen van [slachtoffer] als getuige in voldoende mate is gecompenseerd.
52.
Aldus is de bewezenverklaring met niet met voldoende redenen omkleed.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. F.P. Slewe, Advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 30 september 2019
mr. F.P. Slewe
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 30‑09‑2019
vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR2017:1015, NJ 2017/440
vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/447.
In de appelschriftuur wordt verzocht om het horen van [slachtoffer]. Bedoeld wordt natuurlijk: [slachtoffer]. Er is sprake van een klaarblijkelijke verschrijving.
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, r.o. 3.6..
Voetnoot 3 onder HR NJ 2017/440.
Wet van 27 november 1991, Stbl. 1991, 663.
TK 1988/1989, 21 241, nr. 3, p. 14.
Annotatie T. Koopmans onder HR 4 juli 2017, NJ 2017/445.
vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/447, r.o. 3.2.1. en 3.2.2..