Hof Den Haag, 15-03-2017, nr. 200.198.629/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:2312
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-03-2017
- Zaaknummer
200.198.629/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2312, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑03‑2017; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Uitspraak 15‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Gezagsvoorzieningen; artikel 1:253o BW; Maatstaf voor wijziging gezagsvoorziening; Geen sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de huidige gezagssituatie rechtvaardigt; Evenmin gebleken dat het hof destijds is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens; oplegging dwangsom voor faciliteren buitenlandse reizen van niet met gezag belaste ouder met minderjarige.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 maart 2017
Zaaknummer : 200.198.629/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-7467
Zaaknummer rechtbank : C/09/496860
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.K. de Menthon Bake te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. D.J.B. Bosscher te Haarlem, thans geen.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[de partner van de vader] ,
wonende te Den Haag,
hierna te noemen: de partner van de vader,
advocaat: voorheen mr. D.J.B. Bosscher te Haarlem, thans geen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 7 september 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juni 2016 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 2 december 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- -
van de zijde van de vader op 3 januari 2017 een V6-formulier van diezelfde datum;
- -
van de zijde van de moeder op 11 januari 2017 een brief van 10 januari 2017, met bijlagen;
De zaak is, gelijktijdig met de zaaknummers 200.198.625/01 (omgangsregeling en compensatie van verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarige) en 200.198.625/02 (voorlopige voorziening), op 25 januari 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door [naam tolk] , tolk in de Engelse
taal;
- de vader;
- [naam] en [naam] namens de raad;
- de partner van de vader.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het primaire verzoek van de moeder om wijziging van het eenhoofdig gezag afgewezen en is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar subsidiaire verzoek tot beëindiging van het gezag van vader. Het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader een dwangsom aan de moeder verbeurt bij (kort samengevat) het niet faciliteren van buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige, het verbinden van beperkende voorwaarden aan buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige en het niet of niet volledig nakomen van de overeengekomen omgangsregeling, is eveneens afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- -
partijen zijn gehuwd geweest van 30 januari 2008 tot 3 december 2010;
- -
zij zijn de ouders van het thans nog minderjarige kind [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige):
- -
de minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader;
- -
de vader heeft de Nederlandse nationaliteit, de moeder is Amerikaans burger en de minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit en hij is Amerikaans burger;
- -
bij beschikking van dit hof van 25 april 2012 is onder meer bepaald dat het gezag over de minderjarige alleen aan de vader toekomt.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het ouderlijk gezag en de dwangsom.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de beslissing met betrekking tot het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige, althans de ouders weer gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, en het verzoek van de moeder de omgangsregeling tussen haar en de minderjarige te versterken met een dwangsom, te vernietigen, en met wijziging en/of aanvulling van het verzoek, alsnog en in zoverre opnieuw rechtdoende, te bepalen, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, dat:
I: met wijziging van de beschikking van 25 april 2012 van dit hof het gezag over de minderjarige primair bij uitsluiting aan de moeder wordt toegewezen, althans subsidiair dat de moeder en de vader voortaan gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
II: de vader een dwangsom aan de moeder verbeurt van € 1.000,-- per kalenderdag, een gedeelte van een kalenderdag daaronder begrepen, dat de vader:
buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige niet faciliteert door het geven van reistoestemming binnen twee dagen na een daartoe strekkend verzoek van de moeder, en het tijdig afgeven van de benodigde reisdocumenten, voor zover deze reizen plaatsvinden binnen het omgangsschema van de moeder met de minderjarige en niet gereisd wordt naar een gebied waarvoor het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies heeft gegeven, en/of
beperkende voorwaarde(n) verbindt aan de buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige, meer specifiek – maar niet uitsluitend – de voorwaarde van een door hem opgestelde en ondertekende ‘consent letter for minors travelling abroad’ met daarin meer gegevens dan de periode waarbinnen het reizen is toegestaan, en/of de voorwaarde van gedetailleerde plannen en verblijfsgegevens, en/of
een door de rechter vastgestelde of door partijen overeengekomen omgangsregeling niet of niet volledig nakomt.
3. De vader voert verweer.
Gezag
Standpunten van de ouders ten aanzien van het eenhoofdig gezag bij de moeder
4. De moeder voert het volgende aan. Zij heeft in eerste aanleg aangevoerd dat het hof bij zijn beschikking van 25 april 2012 van zodanig onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, althans dat de omstandigheden sinds die beschikking zodanig zijn gewijzigd, dat de destijds getroffen gezagsvoorziening – waarbij de vader is belast met het eenhoofdig gezag – dient te worden gewijzigd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat het hof bij hierboven genoemde beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan en dat evenmin sprake is van een wijziging van omstandigheden die in het belang van de minderjarige tot een wijziging van het gezag dient te leiden.
5. De moeder is van mening dat het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag niet heeft geleid tot enige verbetering in de relatie tussen partijen. De situatie is eerder verslechterd. Het eenhoofdig gezag van de vader heeft geen rust en stabiliteit voor de minderjarige gebracht. De minderjarige wordt zich, naarmate hij ouder wordt, meer en meer bewust van de strijd tussen de ouders en hij worstelt meer en meer met zijn positie. De moeder is bereid de noodzakelijk geachte hulpverlening te aanvaarden. Vanwege de taalbarrière van moeder zijn de ouders aangewezen op individuele hulpverlening, in plaats van groepsprogramma’s zoals Kinderen uit de Knel. Volgens de moeder staat vader hulpverlening in de weg en is hij niet bereid om hieraan mee te werken.
De moeder geeft de voorkeur aan een overwegend parallel ouderschap, zodat de contactmomenten en de bemoeienis met het leven van de andere ouder worden geminimaliseerd. Sinds de vader is belast met het eenhoofdig gezag is de strijd tussen de ouders geïntensiveerd en is de kern van de strijd in hoeverre het de moeder is toegestaan invulling te geven aan haar moederschap. De strijd heeft zich verlegd van gezagsgeschillen naar geschillen over de afbakening van het gezagsrecht ten opzichte van het omgangsrecht en de interpretatie van de beschikking van 25 april 2012 van het hof, aldus de moeder. De moeder wil – primair – de kans krijgen om te laten zien dat de wijze waarop zij het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige zal uitoefenen minder aanleiding geeft tot strijd tussen de ouders en dat daarmee de spanningsvolle situatie waarin de minderjarige zich thans bevindt, afneemt.
6. Voorts voert de moeder aan dat het hof destijds van onjuiste gegevens is uitgegaan en/of dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die in het belang van de minderjarige tot een wijziging van het gezag dient te leiden. Immers, door de gezagsbeslissing van het hof heeft er een inmenging plaatsgevonden op het in artikel 8 EVRM beschermde recht van de moeder op haar privé en gezinsleven. Als deze inmenging zou zijn gerechtvaardigd dan wordt niet voldaan aan de noodzakelijkheidsvoorwaarde noch aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De moeder plaatst kanttekeningen bij de totstandkoming van het raadsrapport en de daarin opgenomen adviezen. De raad heeft een rapport uitgebracht zonder enig concreet advies of conclusie. Immers, als beantwoording van de onderzoeksvraag in hoeverre een wijziging in het gezag tegemoet komt aan de belangen van de minderjarige, zegt de raad dat hij nu (februari 2016) geen uitspraak kan doen over de wenselijkheid van een wijziging in het gezag. De moeder vraagt zich af of de raad is beïnvloed door het klachtgedrag van vader. Uit het raadsrapport blijkt het spel van macht en controle dat de vader speelt. Het is dit spel dat hem ongeschikt maakt om een gelijkwaardig ouderschap vorm te geven.
7. Volgens de moeder zitten de minderjarige en zijzelf in de knel en kunnen zij beiden niet ontsnappen aan het machtsspel van de vader. In dat machtsspel lijkt de minderjarige door de vader te worden ingezet om de moeder te treffen. De overgelegde stukken geven een beeld van een vader die meer en meer gefocust is op het volledig vernietigen van de moeder en steeds minder op het welzijn van de minderjarige. De overgelegde stukken schetsen een minderjarige die is getraind om het door de vader gewenste gedrag te laten zie en de door hem gewenste dingen te zeggen. Bij de moeder thuis voelt de minderjarige zich veilig. In het nieuwe samengestelde gezin van de vader voelt hij zich niet zonder meer prettig.
De moeder is naar eigen zeggen een goede moeder, met een meewerkende, ondersteunende houding ten opzichte van de geboden hulpverlening en zij heeft volledig meegewerkt aan de interventie van de raad en zich ingespannen deze te doen slagen.
8. De moeder geeft in haar verzoekschrift een uitgebreid verslag van de houding van de professionele hulpverleners, waaronder politiebeambten en medewerkers van het Openbaar Ministerie. Deze houding zou teveel gericht zijn op het belang van de minderjarige terwijl de minderjarige én de moeder in de klem zitten. Tevens voldoen deze hulpverleners keer op keer aan de wens van de vader. Het doel van de moeder is nooit anders geweest dan het beschermen van de minderjarige en ten aanzien van hem te komen tot een verantwoorde beslissing over omgang en gezag, een beslissing die recht doet aan dat wat in zijn belang is. Door het uitblijven van diepgravend onderzoek blijven de (omvang van de) leugens en manipulaties en de door vader uitgeoefende controle onopgemerkt. Dat is schadelijk voor alle betrokkenen, en vooral voor de minderjarige. Door het gedrag van de vader niet te herkennen voor wat het is of te weigeren om daartegen op te treden, al dan niet uit angst voor klachten, door hem niet te begrenzen, wordt de regie uit handen gegeven. De moeder maakt zich geen enkele illusie meer dat zonder de inzet van professionele hulp kan worden gekomen tot een situatie dat met de vader valt samen te werken, dat de vader in staat is verantwoording te nemen voor zijn gedrag, dat bij de vader sprake is van een gezond opvoedingsklimaat of zicht op verbetering. Er dient volgens de moeder een situatie te komen waarin de vader in zijn gedrag duidelijk wordt begrensd.
9. De moeder is de mening toegedaan dat nu de vader de kans is geboden om via het eenhoofdig gezag een verbetering in de situatie van de minderjarige te brengen, waarin hij niet is geslaagd, nu aan haar die kans zou moeten worden geboden. Zij kan zich ermee verenigen dat de minderjarige onder toezicht wordt gesteld al dan niet in combinatie met een bijzondere curator. Ook is zij bereid met de vader de methode Signs of Safety te volgen en te komen tot een gezamenlijk werken aan verbetering van de situatie van de minderjarige en de ouders en de minderjarige de bescherming te bieden van deskundige hulp.
10. De moeder doet ter onderbouwing van haar stellingen twee bewijsaanboden. Zo biedt zij aan haar twee oudste kinderen onder ede te laten verklaren over de ongecontroleerde boosheid van de vader, zijn controlerend en dwingend gedrag en zijn irrationele rechtvaardigingen van zijn gedrag. Voorts biedt de moeder aan om de vader van haar twee oudste kinderen en haar twee oudste kinderen zelf onder ede te laten verklaren dat zij voor hen altijd een goede co-ouder is geweest.
11. De vader weerspreekt de stellingen van de moeder en hij concludeert dat de strijd tussen partijen niet voortvloeit uit de invulling van het eenhoofdig gezag door de vader, maar voortvloeit uit de omstandigheid dat de moeder de strijd met de vader opzoekt en in stand houdt. De vader geeft ter onderbouwing hiervan een opsomming van de gerechtelijke procedures in de periode van 31 december 2009 (tijdstip waarop partijen gescheiden zijn gaan leven) tot 5 november 2014 (beschikking van het hof).
12. Volgens de vader zijn er geen rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden en is er geen sprake van onjuiste of onvolledige gegevens in de zin van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts is het weer opnieuw aandringen op nieuw onderzoek naar omgang en gezag, de psyche van vader of de agressie van de minderjarige zonder redelijke grond een vorm van huiselijk geweld (belaging ex artikel 285b Sr), aldus de vader. De vader vreest dat het het zoveelste onderzoek wordt waarbij hij zich enerzijds moet verdedigen tegen beschuldigingen zonder grond, en anderzijds niets wordt gedaan met de tekenen van mishandeling en beschadigende opvoedingssituaties bij de moeder. De conclusie van een dergelijk onderzoek, namelijk dat de ouders strijd met elkaar hebben, staat al vast, aldus de vader.
Standpunten van de ouders ten aanzien van gezamenlijk gezag
13. De moeder is van mening dat de situatie ten tijde van het gezamenlijk gezag gunstiger voor de minderjarige was dan deze nu is. De uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag leverde, hoewel partijen toen nog waren verwikkeld in een hevige echtscheidingsstrijd, minder strijd op dan de wijze waarop de vader invulling geeft aan het eenhoofdig ouderlijk gezag. Toen was volgens de moeder rustige en constructieve communicatie tussen de ouders over de minderjarige wel mogelijk. Minder strijd is in het belang van de minderjarige, aldus de moeder. Bovendien is het in zijn belang als de moeder weer volwaardig moeder kan zijn en niet slechts de rol van veredelde oppas mag vervullen.
14. De vader voert ook tegen dit verzoek verweer en stelt dat een wijziging van eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag volgens vaste jurisprudentie alleen aan de orde komt als de communicatie tussen de ouders is verbeterd. Nu hiervan aantoonbaar geen sprake is, moet dit subsidiaire verzoek van de moeder worden afgewezen.
15. De vader heeft ter zitting gepleit voor het toevertrouwen van het gezag aan hem. Hij heeft aangegeven dat hij wel het eenhoofdig gezag heeft toegewezen gekregen, maar dat dit gezag hem nooit daadwerkelijk is toevertrouwd. De vader doelt hiermee op de rechterlijke bepaling dat de ouders in geval van onenigheid omtrent het jaarlijkse omgangsschema beurtelings hierover beslissen en op zijn toestemming voor buitenlandse reizen van de minderjarige. De vader geeft aan dat hij niet het formulier van de Nederlandse overheid hiervoor mag gebruiken en dat hij soms geen idee heeft waar de minderjarige naar toe reist.
Oordeel van het hof ten aanzien van beide gezagsverzoeken
16. Het hof overweegt ten aanzien van beide door de moeder verzochte gezagsvoorzieningen als volgt. Op grond van artikel 1:253o BW kunnen beslissingen, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van titel 14 van boek 1 BW en het bepaalde in artikel 1:253n BW, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De verandering van de situatie moet in elk geval zodanig zijn dat het niet langer in het belang van het kind is de bestaande toestand te handhaven.
17. Bij eerdere beschikking van dit hof (ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6566) is het eenhoofdig gezag aan de vader toegewezen. De overwegingen hiertoe waren onder meer dat, alhoewel beide ouders in staat werden geacht het gezag over de minderjarige alleen uit te oefenen, de vader meer open stond voor de invulling van een gelijkwaardig ouderschap en de bevordering van de banden met de andere ouder, dan de moeder. Ook toen al was er sprake van een voortdurende en zich intensiverende strijd tussen de ouders, hetgeen gezamenlijk gezag onuitvoerbaar maakte. Onder verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in zijn beschikking van heden in zaaknummers 200.198.625/01 en 200.198.625/02 onder r.o. 24 en r.o. 25, herhaalt het hof in deze beschikking dat het hof het betreurt dat de vader en de moeder nog steeds niet in staat zijn gebleken om de (gerechtelijke) strijd tussen hen te staken en zich te concentreren op wat goed is voor hun minderjarige kind. Het hof oordeelt dan ook dat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de huidige gezagssituatie rechtvaardigt. Ook is niet gebleken dat het hof destijds is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
18. Het hof neemt in ogenschouw dat de vader, zoals hij zelf ter zitting heeft aangegeven, kennelijk weinig speelruimte heeft gekregen om zijn gezagsrecht tot uitvoering te brengen aangezien de rechtbank heeft bepaald dat de ouders over het jaarlijkse omgangsschema per toerbeurt dienen te beslissen. Ook zijn toestemming voor buitenlandse reizen van de minderjarige is volgens de vader constant aan discussie onderhevig.
Over beide onderwerpen (omgangsregeling en toestemming buitenlandse reizen) heeft het hof bij hierboven genoemde beschikking van heden beslist. Er is een omgangsregeling vastgesteld die ten doel heeft de strijd tussen de ouders te verminderen door de jaarlijkse beslismomenten te elimineren. Tevens is in het dictum van deze beschikking beslist over de wijze van toestemming verlenen voor buitenlandse reizen van de minderjarige. Het hof gaat ervan uit dat deze beslissingen recht zullen doen aan de vastgestelde gezagsvoorziening. Het zal de ouders sieren indien zij zich hiernaar zullen gedragen en de vader zijn gezag niet zal misbruiken en de moeder het gezag van de vader niet zal ondermijnen.
19. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover deze ziet op het afgewezen verzoek van de moeder haar met het eenhoofdig gezag te belasten dan wel partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten dan ook bekrachtigen.
20. Het hof zal de bewijsaanboden van de moeder passeren, nu haar stellingen – indien bewezen – niet tot een ander oordeel zullen leiden.
Dwangsom
21. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht een drietal beslissingen van het hof te versterken met een dwangsom, aangezien de vader zich bij herhaling niet aan gemaakte afspraken of aan rechterlijke uitspraken betreffende de omgangsregeling en het faciliteren van de buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige houdt. Deze dwangsom dient als prikkel voor de vader om deze verplichtingen niet te negeren, althans niet na te komen.
22. De vader stelt zich op het standpunt dat dit verzoek van de moeder te onbepaald is. Voorts voert de vader aan dat in 2011, 2012, 2013 en 2014 gedetailleerde jaarschema’s zijn vastgesteld waarbij van dag tot dag werd bepaald wie belast was met de zorg. De moeder heeft vervolgens nagelaten om een concreet voorbeeld te geven waaruit blijkt dat de vader zich heeft verzet tegen reizen, anders dan situaties waarin conflict was over het schema en dus de reisperiode. De vader biedt aan zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens.
23. Het hof zal het verzoek van de moeder om de omgangsregeling met een dwangsom te versterken afwijzen. Het hof overweegt hiertoe, aangezien de omgangsregeling, zoals vastgesteld bij eerdergenoemde beschikking van heden, geen ruimte meer biedt aan de ouders voor discussie. De omgangsregeling ziet op een wekelijkse overdracht die onverminderd doorloopt, ongeacht het aantal weken per jaar. Alleen indien de ouders het er samen over eens zijn, kan van deze wekelijkse overdracht worden afgeweken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding te bepalen dat de vader een dwangsom verbeurt voor het niet nakomen van deze omgangsregeling.
24. De moeder verzoekt tevens om – kort samengevat – te bepalen dat de vader een dwangsom verbeurt voor het niet faciliteren van buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige en voor het verbinden van beperkende voorwaarden aan de buitenlandse reizen van de moeder. Het hof oordeelt hierover als volgt. Bij eerdergenoemde beschikking van heden heeft het hof bepaald dat de moeder voor het reizen met de minderjarige naar het buitenland gebruik dient te maken van het formulier ‘toestemming voor reizen met een minderjarige naar het buitenland’, uitgegeven door het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Koninklijke Marechaussee. Nu de vader de gezaghebbende ouder van de minderjarige is, zal hij zijn toestemming dienen te verlenen zodra de moeder dit aan hem vraagt. De benodigde gegevens dienen door de moeder op het genoemde formulier ingevuld te worden, zodat de vader op de hoogte is van het reisschema en het reisdoel van de minderjarige. Om de vader aan te sporen hieraan (tijdig) mee te werken, zal het hof het verzoek van de moeder te dien aanzien als volgt toewijzen en bepalen dat de vader een dwangsom verbeurt van € 500,-- per kalenderdag, een gedeelte van een kalenderdag daaronder begrepen, tot een maximum van € 10.000,--, indien hij:
a. buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige niet faciliteert door het geven van
reistoestemming binnen zeven dagen na een daartoe strekkend verzoek van de moeder, en het tijdig afgeven van de benodigde reisdocumenten, voor zover deze reizen plaatsvinden binnen het omgangsschema van de moeder met de minderjarige en niet gereisd wordt naar een gebied waarvoor het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies heeft gegeven, en/of
b. beperkende voorwaarde(n) verbindt aan de buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige, in die zin dat de vader om meer gegevens verzoekt dan in het door hem te ondertekenen formulier ‘toestemming voor reizen met een minderjarige naar het buitenland’, uitgegeven door het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Koninklijke Marechaussee, dienen te worden ingevuld.
25. Het hof passeert het bewijsaanbod van de vader als onvoldoende gespecificeerd, nu hij slechts in algemene bewoordingen bewijs van zijn stellingen heeft aangeboden.
26. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op het afgewezen verzoek van de moeder haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten dan wel partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten en de door haar verzochte dwangsom op de omgangsregeling;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de door de moeder verzochte dwangsom zoals vermeld in onderdeel a en b van r.o. 2 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader een dwangsom verbeurt van € 500,-- per kalenderdag, een gedeelte van een kalenderdag daaronder begrepen, tot een maximum van € 10.000,--, indien hij:
a. buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige niet faciliteert door het geven van
reistoestemming binnen zeven dagen na een daartoe strekkend verzoek van de moeder, en het tijdig afgeven van de benodigde reisdocumenten, voor zover deze reizen plaatsvinden binnen het omgangsschema van de moeder met de minderjarige en niet gereisd wordt naar een gebied waarvoor het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies heeft gegeven, en/of
b. beperkende voorwaarde(n) verbindt aan de buitenlandse reizen van de moeder met de minderjarige, in die zin dat de vader om meer gegevens verzoekt dan in het door hem te ondertekenen formulier ‘toestemming voor reizen met een minderjarige naar het buitenland’, uitgegeven door het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Koninklijke Marechaussee, dienen te worden ingevuld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, J.A. van Kempen en M.J.C. Koens, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van15 maart 2017.