Eén in verband met de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de ander in verband met de Wet arbeid vreemdelingen.
Hof 's-Hertogenbosch, 29-12-2022, nr. 21/00762
ECLI:NL:GHSHE:2022:4704, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-12-2022
- Zaaknummer
21/00762
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:4704, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑12‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1380
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:5107, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2023/1697
Uitspraak 29‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking omzetbelasting terecht gegeven: schending administratieplicht. Voor zover de informatiebeschikking ziet op de loonheffingen blijft deze deels in stand. Voor meerdere aangiftetijdvakken heeft de inspecteur geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat de urenverantwoording onjuist is. Voor zover er onduidelijkheid is over het aangiftetijdvak, belanghebbende is op enig moment overgestapt naar een payrollbedrijf, komt dit voor rekening en risico van de inspecteur.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00762
Uitspraak op het hoger beroep van
Maatschap [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2],
gevestigd in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 18 maart 2021, nummer SGR 20/446, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven met betrekking tot de op te leggen naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen voor de jaren 2011 tot en met 2014.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Nadat belanghebbende bijlagen heeft nagestuurd, heeft de inspecteur zijn verweerschrift aangevuld bij brief van 5 november 2021.
1.5.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [A] , [belanghebbende 2] en [B] . Namens de inspecteur zijn verschenen, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak, de zaak met nummer 21/00760 van [belanghebbende 1] en de zaak met nummer 21/00761 van [belanghebbende 2] .
1.8.
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1.
De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de exploitatie van een tuinbedrijf. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] (hierna: de maten) zijn de maten in belanghebbende. Belanghebbende houdt zich voornamelijk bezig met de verbouwing van prei (zomerprei, herfstprei en winterprei) en is de op één na grootste preiteler van het land. De prei wordt afgezet naar grote afnemers, zoals tussenhandelaren van supermarkten. Naast de verbouwing van prei worden ook mais, gras en aardappelen verbouwd.
2.2.
Belanghebbende verbouwt niet alle prei zelf, maar koopt ook prei in van derden. Een deel van de ingekochte prei betreft prei op stam. De te verkopen prei wordt door belanghebbende schoongemaakt en verkocht. De schoonmaak van prei gebeurt semi-machinaal: door medewerkers aan een schoonmaakmachine. Na het schoonmaken wordt de prei in een koelcel geplaatst totdat de prei wordt opgehaald door de koper. De maatschap gebruikt koelcellen ook voor de opslag van vuile prei, omdat vuile prei langer goed blijft dan schoongemaakte prei.
2.3.
Belanghebbende heeft eigen grond en gepachte grond in gebruik. Daarnaast wordt ook eigen grond door derden gebruikt.
2.4.
Bestellingen worden veelal telefonisch gedaan. Van de inhoud van het telefoongesprek wordt een kladaantekening gemaakt. De chauffeur dient bij het ophalen van de prei een orderbon te ondertekenen waarop staat hoeveel prei door de maatschap wordt geleverd. Zowel de kladaantekeningen als de orderbonnen zijn niet bewaard. In de administratie van belanghebbende zijn facturen aangetroffen van leveringen van prei die zijn opgemaakt door belanghebbende zelf, dan wel door de afnemer.
2.5.
Belanghebbende houdt geen voorraadadministratie bij. In de administratie wordt uitsluitend de ingekochte prei bijgehouden. De hoeveelheid prei die belanghebbende zelf verbouwt, de voor verkoop beschikbare prei en hoeveelheid prei die is verkocht, wordt niet bijgehouden.
2.6.
Op 31 juli 2012 heeft bij belanghebbende een fysieke werkplekcontrole plaatsgevonden door controleurs van de inspectie [inspectiebedrijf] (hierna: [inspectiebedrijf] ) op een landbouwperceel van belanghebbende. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat zeven werknemers met de Poolse nationaliteit bij belanghebbende aan het werk waren. Daarnaast is tijdens de controle een medewerker vertrokken, zonder dat zijn identiteit kon worden vastgesteld. De (verdere) bevindingen van, en naar aanleiding van, de controle zijn vermeld in twee boeterapporten van 25 maart 20131.(hierna: de boeterapporten van 25 maart 2013). Ten aanzien van de zeven werknemers met de Poolse identiteit, die wel in de administratie van belanghebbende waren opgenomen, heeft de inspectie [inspectiebedrijf] in een van de boeterapporten van 25 maart 2013 vastgesteld dat zij te weinig betaald kregen.
2.7.
. Op 19 november 2012 heeft een fysieke werkplekcontrole plaatsgevonden door controleurs van de inspectie [inspectiebedrijf] op het bedrijfsadres van belanghebbende. Tijdens die controle is geconstateerd dat dertien arbeidskrachten met de Roemeense nationaliteit (hierna: de Roemeens arbeidskrachten) bij belanghebbende aan het werk waren. Zij waren in één van de ruimten in de loodsen op het terrein werkzaamheden aan het verrichten, die onder andere bestonden uit het wassen, reinigen, sorteren en verpakken van prei. In de loonadministratie van belanghebbende zijn geen administratieve bescheiden aangetroffen met betrekking tot deze medewerkers. De (verdere) bevindingen van, en naar aanleiding van, de controle zijn eveneens vermeld in de boeterapporten van 25 maart 2013. De Roemeense arbeidskrachten zijn verhoord. De verklaringen van ieder van hen, die zijn opgenomen in bijlagen bij de rapporten, houden in de kern in dat zij vanaf begin november 2012 dan wel twee weken of korter werkzaam waren voor belanghebbende c.q. (een van) de maten.
2.8.
Belanghebbende had tot medio februari 2013 zelf personeel in dienst. De verloning daarvan gebeurde via [accountantskantoor] . De werknemers werden contant uitbetaald. Vanaf medio februari is belanghebbende overgestapt op payrolling via [uitzendbureau 1] (hierna: [uitzendbureau 1] ). Vanaf dat moment waren er formeel – in de zin van volgens de administratie van belanghebbende – geen werknemers meer in dienst van belanghebbende. Belanghebbende heeft nog enige tijd nihil-aangiften voor de loonheffingen gedaan, waarna het loonheffingsnummer is ingetrokken.
2.9.
Een derde controle heeft plaatsgevonden op 23 september 2013 op het bedrijfsadres van belanghebbende. De bevindingen van die controle en van de vervolgonderzoeken zijn neergelegd in een boeterapport Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van 24 oktober 2013 (hierna: het boeterapport van 24 oktober 2013). In die controle zijn vijftien arbeidskrachten betrokken, waarvan acht aanwezig waren in een bedrijfsruimte in een loods op het moment van de controle. In het boeterapport (p. 5) staat dat in de loonadministratie van belanghebbende geen bescheiden zijn aangetroffen met betrekking tot deze vijftien arbeidskrachten. In de administratie van [uitzendbureau 1] zijn van dertien dan wel veertien2.van deze arbeidskrachten geen bescheiden aangetroffen (p. 5). Ten aanzien van één medewerker is een personeelsdossier aangetroffen, maar die arbeidskracht is nooit door [uitzendbureau 1] verloond. Door belanghebbende zijn ten aanzien van die medewerker nimmer uren aangeleverd bij [uitzendbureau 1] . Het boeterapport vermeldt verder dat (p. 2) een van de maten tijdens de controle tegen de aanwezige arbeidskrachten en de controleur riep dat deze arbeidskrachten pas vanaf zaterdag aan het werk waren en (p. 4-5) dat tijdens een gesprek met de maten op 24 september 2013 deze maten hebben verklaard dat de voornoemde acht arbeidskrachten pas op 21 september 2013 waren begonnen met werken. Tevens vermeldt het boeterapport (p. 6) dat een vertegenwoordiger van [uitzendbureau 1] op 26 september 2013 heeft medegedeeld dat één van de maten haar had benaderd met het verzoek om de acht arbeidskrachten aan te melden met terugwerkende kracht vanaf zaterdag 21 september 2013. De vijftien arbeidskrachten zijn verhoord. Gegevens met betrekking tot de verklaringen zijn opgenomen in bijlagen bij het rapport. Van de meergenoemde acht arbeidskrachten hebben er drie (in het rapport aangeduid als nr. 1, 2 en 5) verklaard vanaf 21 september 2013 werkzaam te zijn bij belanghebbende. Van de acht arbeidskrachten hebben de anderen verklaard al langer werkzaam te zijn variërend vanaf juni 2013 (nr. 3, 7, 8), januari 2013 (nr. 4), en november 2012 (nr. 6). Uit de verklaringen van de overige zeven arbeidskrachten volgt dat deze werkzaam zijn geweest voor belanghebbende in variërende perioden die zijn gelegen tussen eind oktober 2012 en mei 2013.
2.10.
[uitzendbureau 1] heeft de samenwerking met belanghebbende na de onder 2.9 vermelde controle beëindigd. Vervolgens is belanghebbende overgestapt naar [uitzendbureau 2] , een ander [bedrijf] .
2.11.
Vanaf week 46 in 2013 worden er enige tijd 15 arbeidskrachten of meer per week verloond via het [bedrijf] . In de maanden ervoor waren dat 4 arbeidskrachten of minder per week.3.
2.12.
Op 31 augustus 2015 heeft de inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek te starten. Doel van het boekenonderzoek is het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van de maten en de aangiften omzetbelasting en loonheffing van belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2014.
2.13.
Tijdens het boekenonderzoek is de inspecteur tot de bevinding gekomen dat de administratie van belanghebbende zowel voor de omzetbelasting als de loonheffingen niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 52 AWR. De inspecteur heeft daarom de bestreden informatiebeschikking gegeven bij brief met dagtekening 14 oktober 2016.
2.14.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn (verder) vastgelegd in een concept controlerapport van 9 december 2016 (hierna: het controlerapport).
2.15.
De rechtbank heeft de informatiebeschikking vernietigd voor zover die betrekking heeft op de op te leggen naheffingsaanslagen loonheffingen voor de periodes 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of en zo ja in hoeverre de informatiebeschikking terecht is gegeven.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking. De inspecteur concludeert tot volledige handhaving van de informatiebeschikking.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Standpunten van partijen
4.1.
De inspecteur heeft een informatiebeschikking gegeven, omdat volgens hem niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 AWR.
4.2.
Belanghebbende vindt dat de informatiebeschikking ten onrechte gegeven is, omdat alle door de inspecteur gevraagde informatie en stukken is verstrekt. Ook vindt belanghebbende dat de administratie controleerbaar en inzichtelijk is.
Kader
4.3.
Op grond van artikel 52a, lid 1, AWR is de inspecteur bevoegd om een informatiebeschikking te geven indien – voor zover hier van belang – niet (volledig) wordt voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 AWR.
4.4.
De administratie- en bewaarplicht houdt in dat op een zodanige wijze administratie moet worden gevoerd en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op een zodanige wijze bewaard moeten worden dat daaruit te allen tijde de rechten, de plichten en de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens blijken.4.Ook dient de administratie zodanig te zijn ingericht en gevoerd dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.5.
4.5.
Als de inspecteur van oordeel is dat niet (volledig) is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52, lid 1, AWR, kan hij dit vaststellen bij een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR. Die vaststelling zal gebaseerd moeten zijn op bevindingen die voortvloeien uit een onderzoek naar de administratie van de administratieplichtige. Aangezien uit het systeem van de AWR voortvloeit dat per aangiftetijdvak moet worden beoordeeld of te weinig belasting is geheven, geldt dat de vraag of aan die verplichtingen al of niet is voldaan, per tijdvak moet worden beantwoord. De gevolgtrekking dat de administratieplicht geschonden is, is pas gerechtvaardigd als de aard en omvang van de gebreken van dien aard zijn dat hetgeen in de administratie is vastgelegd niet kan dienen als grondslag voor het vaststellen van de verplichtingen voor de belastingheffing.6.Geen grond bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast indien de geconstateerde gebreken van zo weinig gewicht zijn dat zij omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen of indien sprake is van overmacht.7.
Tekortkomingen in de administratie?
1. Omzetbelasting
4.6.
De informatiebeschikking is gegeven, omdat volgens de inspecteur geen administratie is gevoerd op de wijze als bedoeld in artikel 52 AWR. Belanghebbende lijkt te veronderstellen dat de informatiebeschikking (mede) is gegeven, omdat de inspecteur van mening is dat niet is voldaan aan de informatieplicht8.. Dat is niet zo. In de informatiebeschikking staat dit laatste niet als grondslag vermeld. Ook staat de vraag of in overeenstemming met artikel 52 AWR een administratie is gevoerd, los van de vraag of is voldaan aan een verzoek van de inspecteur om de administratie aan hem ter beschikking te stellen.9.
4.7.
Ten aanzien van de vraag of de informatiebeschikking terecht gegeven is, overweegt het hof als volgt. Belanghebbende heeft geen voorraadadministratie bijgehouden. Alleen de hoeveelheid ingekochte prei is bijgehouden. Dat geldt echter niet voor de hoeveelheid zelf verbouwde prei. Evenmin is bijgehouden wat de hoeveelheid verkoopklare prei10.is. Ook is niet vast te stellen hoeveel prei in de onderhavige jaren door belanghebbende is verkocht. Dit wordt als zodanig niet geadministreerd. Ook is dit niet na te gaan omdat op een deel van de facturen niet staat vermeld op hoeveel prei de desbetreffende verkooptransactie betrekking heeft. Door het ontbreken van de hiervoor genoemde gegevens is het niet mogelijk om de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) instroom (ingekochte en verbouwde prei) en de (totale) verkoop, rekening houdend met schoonmaak en uitval.11.Daarbij komt dat de in 2.4 vermelde kladaantekeningen en orderbonnen niet worden bewaard. De ontbrekende gegevens zijn voor de heffing van belasting van belang, omdat de administratie geen andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt. Naar het oordeel van het hof is van geringe gebreken of overmacht geen sprake. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op de omvang van de onderneming, de aard en omvang van de gebreken van dien aard zijn dat de gevolgtrekking gerechtvaardigd is dat de administratieplicht is geschonden. Daarom is het hof van oordeel dat de informatiebeschikkingen terecht gegeven zijn en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Het betoog van belanghebbende dat de geadministreerde omzet klopt, kan in deze procedure onbesproken blijven. Het punt is dat niet afdoende valt te controleren óf dat het geval is, en daar gaat het in deze procedure om.
2. Loonheffingen
4.8.
De omgezette prei in kilogrammen en het aantal gewerkte uren zijn volgens het controlerapport (p. 8 en 13) in de administratie van de belanghebbende als volgt verantwoord:
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Omzet prei in kilo’s | 2.504.573 | 1.853.055 | 1.456.900 | 2.431.404 |
Verantwoorde uren | 10.260 | 6.006 | 7.556 | 17.654 |
Op mogelijke kanttekeningen bij het gebruik van deze cijfers door het hof in 4.9.1-4.9.5 gaat het hof hierna in 4.10 in.
4.9.1.
Voor 2011 heeft belanghebbende een omzet verantwoord die iets hoger is dan de omzet die in 2014 is verantwoord. Het aantal verantwoorde uren in 2011 is echter fors lager dan het aantal verantwoorde uren in 2014. De inspecteur maakt onder verwijzing naar die discrepantie aannemelijk dat er substantieel meer uren zijn gewerkt door werknemers dan is verantwoord. Belanghebbende stelt daar namelijk slechts tegenover dat familieleden hebben meegewerkt. Het hof is van oordeel dat die stelling onvoldoende onderbouwd is en acht het ongeloofwaardig dat de hulp van familieleden de (enige) verklaring vormt voor deze forse discrepantie tussen het aantal verantwoorde uren. Aangezien aannemelijk is dat werknemers substantieel meer uren hebben gewerkt dan verantwoord, is aannemelijk dat de loonadministratie aanmerkelijke tekortkomingen bevat.
4.9.2.
Voor 2012 heeft belanghebbende een omzet verantwoord die grofweg een derde lager is dan de omzet die in 2014 is verantwoord. Het aantal verantwoorde uren in 2012 is echter relatief gezien fors meer lager dan het aantal verantwoorde uren in 2014. Ook voor dit jaar maakt de inspecteur onder verwijzing naar die discrepantie aannemelijk dat de administratie aanmerkelijke tekortkomingen bevat. Voor een deel van 2012 volgt dit overigens ook uit de door de Roemeense arbeidskrachten afgelegde verklaringen (zie 2.7) en enige verklaringen die zijn afgelegd door arbeidskrachten naar aanleiding van de controle van 23 september 2013 (zie 2.9). Ten aanzien van de door belanghebbende gestelde hulp van familieleden, verwijst het hof naar het onder 4.9.1 gegeven oordeel.
4.9.3.
Met betrekking tot het jaar 2013 merkt het hof allereerst op dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de periode tot en met februari 2013 en de periode erna. In die periode erna was belanghebbende immers formeel geen werkgever meer, wat ertoe heeft geleid dat op enig moment het loonheffingsnummer is ingetrokken (zie 2.8). Voor de periode erna staat daarom ten eerste de vraag centraal of belanghebbende een loonadministratie had moeten bijhouden.
Het hof is van oordeel dat de inspecteur onder verwijzing naar de onder 2.9 vermelde controle en het daarvan opgemaakte boeterapport, waaronder de verklaringen van de vijftien arbeidskrachten, aannemelijk maakt dat in de maanden januari tot en met september 2013 arbeidskrachten werkzaam zijn geweest bij belanghebbende van wie de uren niet zijn verloond. Mede gelet op de aard van de werkzaamheden zijn deze arbeidskrachten aan te merken als werknemers van belanghebbende. Voor de periode tot en met februari 2013 is daarmee aannemelijk dat de loonadministratie aanmerkelijke tekortkomingen bevat. Voor de periode maart tot en met september 2013 is aannemelijk dat belanghebbende een loonadministratie had moeten voeren en dat belanghebbende, verwijtbaar, dit niet (op deugdelijke wijze) heeft gedaan. Ook voor de maand oktober is dat aannemelijk. Voor die maand zijn in het geheel geen uren verantwoord,12.zonder dat daarvoor een plausibele verklaring is gegeven. Voor de maanden november en december 2013 maakt de inspecteur niet aannemelijk dat sprake is van schending van de administratieplicht. Het aantal ingekochte arbeidsuren stijgt in die maanden fors (zie 2.11). De inspecteur heeft ook tijdens de zitting niet kunnen toelichten op basis van welke feiten en omstandigheden geconcludeerd kan worden dat er meer uren zijn gewerkt dan verloond.
Wel heeft de inspecteur ter zitting aangevoerd dat per jaar wordt beoordeeld of de administratie deugt, en dat daarom geen splitsing tussen maanden wordt gemaakt in het kader van een informatiebeschikking. Het hof leidt evenwel uit de jurisprudentie af dat per aangiftetijdvak beoordeeld moet worden of aan de administratieplicht is voldaan.13.Het hof onderkent dat de vraag is wat in verband met dit laatste heeft te gelden indien geen aangiftebiljetten meer zijn uitgereikt, zoals in dit geval (zie 2.8), maar die vraag hoeft hier geen beantwoording. Onduidelijk is namelijk vanaf welk moment geen aangiftebiljetten meer zijn uitgereikt. Deze onduidelijkheid komt voor risico van de inspecteur. Opmerking verdient daarbij dat de rechtbank al een splitsing in maanden had aangebracht.
4.9.4.
Ten aanzien van het jaar 2014 wijst de inspecteur in zijn incidenteel-hogerberoepschrift op de afname van het aantal ingekochte arbeidsuren vanaf week 34, terwijl de verkochte prei dan vergelijkbaar of zelfs hoger is dan in de weken 1 tot en met 29 van het jaar 2014. Op basis daarvan is echter niet duidelijk waarom in die laatstgenoemde weken de urenverantwoording onjuist zou zijn. Dit volgt ook niet uit de overige bewijsmiddelen die de inspecteur in zijn incidenteel-hogerberoepschrift noemt; die bewijsmiddelen (zoals boeterapporten en verklaringen) hebben betrekking op de periode vóór oktober 2013. De inspecteur heeft ook tijdens de zitting niet kunnen toelichten op basis van welke feiten en omstandigheden hij concludeert dat in de weken 1 tot en met 33 meer uren zijn gewerkt dan verloond. Het hof is daarom van oordeel dat de inspecteur met betrekking tot de maanden januari tot en met juli niet slaagt in de op hem rustende bewijslast en dat de informatiebeschikking voor de loonheffingen ten onrechte ook op voornoemde maanden ziet. Met de afname van de arbeidsuren met ingang van week 34 bij een vergelijkbare of zelfs hogere omzet, terwijl daarvoor geen afdoende verklaring is gegeven, maakt de inspecteur naar het oordeel van het hof aannemelijk dat er meer uren zijn gewerkt dan verloond en belanghebbende dus ten onrechte geen deugdelijke loonadministratie heeft gevoerd vanaf augustus 2014.
4.9.5.
De inspecteur maakt dus, met uitzondering van de periode november 2013 tot en met juli 2014, aannemelijk dat de administratie ook voor de loonheffingen tekortkomingen bevat. De loonadministratie bevat geen andere gegevens die een afdoende controle binnen een redelijke termijn mogelijk maakt. Naar het oordeel van het hof is van geringe gebreken of overmacht geen sprake. Daarom is het hof van oordeel dat de informatiebeschikking wat betreft de loonheffingen, met uitzondering van de hiervoor genoemde periode, terecht gegeven is en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
4.10.
Bij de beoordeling in 4.9.1-4.9.5 zijn wat betreft de geadministreerde omzet in kg en geadministreerde aantal uren als startpunt genomen de cijfers zoals vermeld in 4.8. Het hof merkt in verband met mogelijke kanttekeningen bij het gebruik van deze cijfers het volgende op:
1) Belanghebbende heeft aanvankelijk niet betwist dat de cijfers overeenkomen met die van zijn administratie.14.In hoger beroep15.wordt (echter) gesteld dat de omzet in kg in 2011 niet 2.504.573 is maar 2.407.828 en dat vooralsnog alleen voor dat jaar de omzet in kg in beeld is gebracht. Het hof overweegt dat ook als zou worden uitgegaan van de door belanghebbende gestelde omzet in kg voor 2011, dit niet afdoet aan het oordeel in 4.9.1 omdat ook dan de discrepantie significant blijft.
2) Eerder is opgemerkt dat op facturen niet steeds het aantal verkochte kg staat. De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat bij het opstellen van de cijfers is uitgegaan van (i) het aantal kg als dat op een factuur staat en (ii) 10 kg per kistje of doosje als het aantal kg niet op een factuur staat. Zeker nu dit laatste aansluit bij een verklaring van de maten bij een intakegesprek op 19 oktober 2015,16.doet de omstandigheid dat deels sprake is van een schatting van de geadministreerde omzet in kg niet eraan af dat de cijfers wat betreft de geadministreerde omzet in kg voldoende betrouwbaar zijn voor het doel van de beoordeling in 4.9.1-4.9.5. Dit vindt overigens steun in wat belanghebbende aanvoert voor 2011 (zie het vorige punt).
3) Gelet op het oordeel van het hof ter zake van de administratie voor de omzetbelasting, kan de vraag rijzen of het wel zuiver is om desondanks wel de in 4.8 vermelde, uit die administratie afkomstige, cijfers te gebruiken bij de beoordeling in 4.9.1-4.9.5. Het hof is van oordeel dat dit wel het geval is gelet op het doel van die beoordeling. Het hof gaat ervan uit dat de uit de administratie herleide omzet in kg de omzet betreft die ten minste is behaald. Het hof acht die omzetcijfers daarom wel bruikbaar voor de beoordeling van de plausibiliteit van de verantwoorde uren op een wijze zoals gedaan in 4.9.1-4.9.5.
4) Het hof heeft in 4.9.1 en 4.9.2 de verantwoorde uren voor de jaren 2011 en 2012 vergeleken met de verantwoorde uren voor het jaar 2014. Dit kan vragen oproepen gelet op het feit dat het hof voor een deel van het jaar 2014 de urenverantwoording niet betrouwbaar acht (zie 4.9.4). Ook op dit punt geldt echter dat het totaal aantal verantwoorde uren in 2014 in elk geval het minimum daadwerkelijk aantal uren voor dat jaar zal zijn. Dat de urenverantwoording niet voor het volledige jaar 2014 betrouwbaar is geacht, doet daarom niet af aan de in 4.9.1 en 4.9.2 geconstateerde discrepanties.
Conclusie
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat het incidentele hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De informatiebeschikking blijft in stand met uitzondering van de periode november 2013 tot en met juli 2014 voor de loonheffingen.
4.12.
Het hof zal aan belanghebbende geen gelegenheid bieden om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen. Het is niet mogelijk om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat dat geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoeld in artikel 52 AWR.17.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Het hof ziet geen aanleiding om het door belanghebbende betaalde griffierecht bij het hof aan belanghebbende te laten vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank uitsluitend wordt vernietigd op grond van het door de inspecteur ingestelde incidentele hoger beroep.18.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
verklaart het incidentele hoger beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht en de proceskosten;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de informatiebeschikking voor zover deze betrekking heeft op de loonheffingen over de periode november 2013 tot en met juli 2014.
De uitspraak is gedaan door M.R.T. Pauwels, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op 4 januari 2023 aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E.J.M. Bohnen M.R.T. Pauwels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑12‑2022
Het boeterapport van 24 oktober 2013, p. 5 is op dit punt niet helder met betrekking tot arbeidskracht nr. 5.
Bijlage 37 bij het verweerschrift in hoger beroep.
Hoge Raad 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:986.
Hoge Raad 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1740.
Artikel 47 AWR.
Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822.
In kilo’s of in een andere voldoende concrete, consequent gehanteerde, eenheid.
Vgl. Hoge Raad 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7256 en Hoge Raad 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1740.
Bijlage 37 bij het verweerschrift in hoger beroep.
Hoge Raad 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:986, r.o. 3.3.3.
Zie bijvoorbeeld de brief van 4 oktober 2016 (verweerschrift, bijlage 13), p. 4 en het memo van 3 februari 2017 (beroepschrift, productie 7), p. 1 waarin met die cijfers wordt gerekend.
Brief van het administratiekantoor [administratiekantoor] van 19 november 2021, p. 3-4.
Bijlage 34 bij het verweerschrift.
Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, r.o. 3.4.
Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6600.