Hof 's-Hertogenbosch, 18-02-2014, nr. 20-004606-11
ECLI:NL:GHSHE:2014:382
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-02-2014
- Zaaknummer
20-004606-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:382, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑02‑2014; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:951, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2011:BU6753, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Medeplegen van een gewapende overval in de Goirkestraat te Tilburg en voorhanden hebben van een wapen en munitie. Verdachte is in eerste aanleg veroordeeld tot 54 maanden gevangenisstraf, en met gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof heeft het vonnis bevestigd met uitzondering van de bewijsvoering, de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, de kwalificatie van feit 2, en de strafmotivering.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004606-11
Uitspraak : 18 februari 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 1 december 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-800357-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1955],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en munitie van categorie III, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over de inbeslaggenomen voorwerpen en over een schadevergoeding voor de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak bepleit, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 vrijspraak van de ten laste gelegde geweldshandelingen bepleit, met referte ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij. Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Met betrekking tot een op te leggen straf heeft de verdediging verzocht deze in ieder geval te matigen omdat verdachte persoonlijk geen geweldshandelingen heeft gepleegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve:
voor wat betreft de bewijsvoering en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs;
de kwalificatie van het onder 2 bewezen verklaarde; die kwalificatie behoort te luiden als hieronder vermeld;
de strafmotivering.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste het volgende aangevoerd.
A. niet staat vast dat van de zijde van de groep “Nederlanders’, waartoe verdachte zou behoren, de overval op de “Duitsers’ is gepleegd en dat zij het geld hebben weggenomen. Tevens staat niet vast dat zij hebben geschoten op de Duitsers.
Sterker nog: niet staat vast dat de Duitsers daadwerkelijk zijn overvallen en een alternatief scenario valt niet uit te sluiten; de raadsman heeft daarbij gewezen op de mogelijkheden van een ‘inside job’, een derde partij en ‘friendly fire’;
zo al kan worden vastgesteld dat de groep Nederlanders de diefstal met geweld heeft gepleegd, kunnen het schieten en het gebruik van pepperspray niet aan de verdachte worden toegerekend, ook niet via een voorwaardelijk opzet-constructie.
Op basis van het hiervoor gestelde is er mitsdien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen en moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] tegen betaling een kantoorruimte in een representatief pand verschaft. Er zou worden voorgewend dat daar een bedrijf was gevestigd met een normale, en ook solide, bedrijfsvoering. Daartoe werd een
– onbekend gebleven – persoon ingeschakeld die zich voor secretaresse uitgaf, terwijl hij, verdachte, zich voordeed als ondernemer.
Hij onderhield de contacten met de latere slachtoffers, die werd wijsgemaakt dat zij een grote hoeveelheid koper konden inkopen tegen contante betaling van een – gelet op hetgeen werd aangeboden – betrekkelijk laag bedrag, te weten 100.000 euro. Het was de verdachte bekend dat er helemaal geen koper was en dat de latere slachtoffers hun geld zou worden ontfutseld. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd.
De slachtoffers in deze zaak hebben zich met hun geld naar het vorengenoemde ‘kantoor’ begeven, waar zij door de ‘secretaresse’ werden binnengelaten en bij verdachte werden aangediend, die met hen over de transactie sprak en het meegebrachte geld telde. De slachtoffers zouden vervolgens naar het koper worden gebracht. Toen zij bij verdachte weggingen werden zij echter overvallen en het geld werd hen gewapenderhand ontfutseld. Er is met pepperspray gespoten en er is geschoten. Daarbij is een van de slachtoffers ernstig gewond geraakt.
De bewering van de verdachte dat hij deze afloop niet had voorzien acht het hof hoogst ongeloofwaardig. Hij heeft erkend te weten dat de slachtoffers hun geld zou worden ontfutseld. Hij wist ook dat er in werkelijkheid helemaal geen koper was. Het kan dan ook niet anders zijn geweest dan dat hij begreep dat het geld hen reeds bij het verlaten van het ‘kantoor’ zou worden afgenomen; op straat zou dat immers te veel aandacht trekken. Hij wist bovendien dat hij het ‘kantoor’ diende te verlaten om zijn mededaders hun gang te kunnen laten gaan. Het kan ook niet anders zijn geweest dan dat hij begreep dat een en ander – mede gelet op de grootte van het bedrag – op zijn minst met een bedreiging gepaard zou gaan; niemand laat zich immers zonder verzet een dergelijk bedrag afnemen. Hij heeft bij de politie verklaard dat er hoogstens wat klappen hadden moeten vallen bij het afhandig maken van het geld. Het kan echter niet anders dan dat hij zich er van bewust is geweest dat in geval van verzet grote kans zou bestaan op een escalatie van geweld. Het kan zijn dat de verdachte niet wist hoe een en ander precies in zijn werk zou gaan en dat hij dit aan zijn mededader [medeverdachte 1] heeft overgelaten, maar dit doet er niet aan af dat zijn opzet (maar wellicht in voorwaardelijke vorm) op een diefstal met geweld was gericht, zoals in de tenlastelegging omschreven.
Verdachte heeft het feit dusdoende bovendien in bewuste en nauwe samenwerking met zijn mededaders begaan, zodat het medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zoals uit het voren overwogene blijkt leidt het hof uit de bewijsmiddelen, zoals die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, af dat de in de tenlastelegging omschreven diefstal met geweld daadwerkelijk is gepleegd. Het verwerpt de door de raadsman opgeworpen alternatieve scenario’s als hoogt onaannemelijk. Ook na langdurig onderzoek en het horen van een reeks van getuigen is daarvoor immers geen redelijk aanknopingspunt gevonden.
Het hof verwerpt mitsdien het ten aanzien van feit 1 gevoerde primaire en subsidiaire verweer van de raadsman.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat:
- -
het bij het bewezenverklaarde feit gaat om een – professionele en van te voren grondig voorbereide - brutale overval in vereniging, waarbij geweld op andere personen niet is geschuwd: zo is pepperspray gebruikt tegen personen en met een vuurwapen geschoten;
- -
twee slachtoffers daardoor dusdanig in paniek zijn geraakt dat zij van een balkon zijn gesprongen;
- -
voor een van de slachtoffers, -[benadeelde 1]- de gevolgen zeer groot zijn geweest, zoals blijkt uit zijn medische gegevens en slachtofferverklaring; hij heeft bij deze overval een oog verloren omdat hij in zijn gezicht werd geraakt door een kogel;
- -
slachtoffers als gevolg van feiten als de onderhavige - naast de lichamelijke gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, waarvan in deze zaak ook is gebleken;
- -
door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig is geschokt en dat dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen;
- -
verdachte en zijn mededaders, zich van de mogelijke gevolgen van hun handelen bewust, zich daardoor niet hebben laten weerhouden en zich louter hebben laten leiden door eigen financieel gewin;
- -
het onder 2 bewezenverklaarde inhoudt dat de verdachte een wapen met munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 december 2013, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof zal in strafmatigende zin er mee rekening houden dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de verdachte weliswaar rekening kon houden met het feit dat bij de overval op de slachtoffers geweld zou worden gebruikt, maar dat hij verrast is geworden door de ernst en mate van het geweld dat daarbij is gebruikt.
Alles tegen elkaar afwegende acht het hof met de advocaat-generaal een straf als opgelegd door de rechtbank passend en geboden.
Voor wat betreft de bijkomende straf van verbeurdverklaring overweegt het hof dat de in het vonnis van de rechtbank daartoe genoemde voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezenverklaarde is begaan en/of voorbereid.
Het hof heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het onder 2 bewezen verklaarde feit en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde oplevert:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor al het overige, met inbegrip van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. J.M. Reijntjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A van Baast, griffier,
en op 18 februari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.