Zie in dit verband HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626, m.nt. Mevis en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers.
HR, 28-09-2021, nr. 19/02166
ECLI:NL:HR:2021:1279
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-09-2021
- Zaaknummer
19/02166
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1279, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑09‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:684
ECLI:NL:PHR:2021:684, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 06‑07‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1279
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑10‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0291
NJB 2021/2626
NJ 2021/369 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 28‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Deelneming aan criminele organisatie die zich bezig houdt met hennepteelt, art. 11a.1 (oud) Opiumwet. Is kader uit post-Keskin ook van toepassing op rechtmatigheidsgetuigen? Afwijzing van voorafgaand aan tz. in h.b. per e-mail gedaan en ttz. in h.b. herhaald verzoek tot horen van politieagent en 2 officieren van justitie als getuigen (ter onderbouwing van verweer m.b.t. art. 359a Sv), op de grond dat verzoek onvoldoende is onderbouwd. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2017:1015, inhoudende dat tot zittingsrechter gericht verzoek tot horen van getuigen door verdediging moet worden gemotiveerd. Als getuigenverzoek wordt gedaan met het oog op onderbouwing van verweer dat betrekking heeft op rechtmatigheid van voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van art. 359a Sv, wordt van verdediging gevergd dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576 (post-Keskin), inhoudende dat in bepaalde gevallen het belang bij oproepen en horen van getuige moet worden voorondersteld, zodat van verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Getuigenverzoek strekt er toe dat verdediging d.m.v. horen van getuigen de rechtmatigheid van voorbereidend onderzoek aan de orde wil stellen en betreft niet horen van getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door rechter voor bewijs van tlgd. feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. In deze situatie geldt de in HR:2017:1015 neergelegde regel dat verzoek tot oproepen en horen van getuigen door verdediging moet worden gemotiveerd. HR:2021:576 heeft daarin geen verandering gebracht. Hof heeft bij afwijzing getuigenverzoek betrokken dat deze personen n.a.v. verweren van raadsman en in opdracht van hof in aanvullende processen-verbaal vragen over positie en rol van medeverdachte hebben beantwoord, dat uit deze antwoorden geen concrete aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat deze personen niet naar waarheid hebben verklaard, dat o.g.v. die p-v’s niet aannemelijk is geworden dat medeverdachte een infiltrant of informant is geweest en dat er in het licht van aanvullende p-v’s door verdediging onvoldoende concreet is onderbouwd waarover getuigen nog zouden moeten worden ondervraagd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, getuigt ’s hofs oordeel niet van onjuiste rechtsopvatting. In het licht van onderbouwing van verzoek door verdediging, die betrekking heeft op rechtmatigheid van beweerdelijk met medeverdachte gemaakte afspraak over afleggen van verklaringen t.a.v. medeverdachten, is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. Samenhang met 19/01301 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02166
Datum 28 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2019, nummer 21/000002-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6].
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 november 2015 op meerdere locaties in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, welke organisatie werd gevormd door verdachte en medeverdachten waaronder [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, namelijk het meermalen in genoemde periode in een pand aan de
- [d-straat (1-2)] te [plaats] en
- [a-straat 1] te [plaats] en
- [c-straat 2] te [plaats] en
- [e-straat 1] te [plaats] en
- [b-straat 1] te [plaats]
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf
- telkens opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of aanwezig hebben van één of meerdere kilogram(men) hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.3.1
Het hof heeft bij tussenarrest van 24 januari 2018 opdracht gegeven tot het doen van nader onderzoek naar - kort gezegd - de rol van de medeverdachte [betrokkene 5] in de strafzaak tegen de verdachte. Het tussenarrest houdt daarover onder meer het volgende in:
“Door de raadsman zijn ter terechtzitting op 20 december 2017 diverse verweren gevoerd. Onder meer is het standpunt ingenomen dat in het strafdossier verschillende aanwijzingen kunnen worden gevonden dat medeverdachte [betrokkene 5] een andere positie heeft gehad in het opsporingsonderzoek […] dan uitsluitend die van verdachte en/of getuige. De raadsman heeft gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat [betrokkene 5] in het opsporingsonderzoek informant is geweest van de politie en dat dit verklaart dat hij (nog) niet is vervolgd voor zijn betrokkenheid bij strafbare feiten in dit dossier. Verslaglegging hiervan ontbreekt in het dossier hetgeen primair zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voorts zou dit, aldus de raadsman, de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] aantasten en overigens ook de betrouwbaarheid van andere opgemaakte processen-verbaal en daarom ook van invloed (kunnen) zijn op overige door het hof in deze zaak te nemen beslissingen.
Aanvullend onderzoek
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken, dat het onderzoek niet volledig is geweest, aangezien het hof het noodzakelijk acht dat er aanvullend onderzoek wordt verricht naar de positie en rol van de in het dossier als verdachte aangemerkte [betrokkene 5].
Hiertoe dient een aanvullend proces-verbaal te worden opgemaakt waarin verslag wordt gedaan van nader onderzoek bij zowel de politie als het openbaar ministerie - in het bijzonder ook bij de CIE-officier van justitie - of er afspraken zijn gemaakt - en zo ja, welke - met [betrokkene 5] in het kader van deze strafzaak en/of er bijzondere redenen zijn waarom [betrokkene 5] (nog) niet is vervolgd voor zijn betrokkenheid bij strafbare feiten in het onderhavige opsporingsonderzoek.”
In het tussenarrest zijn door het hof vervolgens de in het aanvullend proces-verbaal te beantwoorden vragen geformuleerd.
2.3.2
[verbalisant 1] (brigadier bij de politie), [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (beiden officier van justitie) hebben naar aanleiding van de door het hof gestelde vragen aanvullende processenverbaal opgemaakt. Vervolgens heeft de verdediging het openbaar ministerie per e-mailbericht van 19 december 2018 verzocht [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen op te roepen. De raadsman van de verdachte heeft dit verzoek herhaald op de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt hierover het volgende in:
“De voorzitter stelt de door de verdediging per e-mail d.d. 19 december 2018 gedane onderzoekswensen aan de orde, waarin de verdediging het openbaar ministerie verzoekt om [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 6] als getuigen voor de zitting van heden op te roepen.
De raadsman voert aan:
Ik verzoek uw hof om [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] alsnog als getuigen op te roepen opdat zij op een nadere terechtzitting gehoord kunnen worden over de door hen, naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018, opgemaakte processen-verbaal. [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben de door het hof gestelde vragen, deels niet en deels onjuist beantwoord. Immers zijn bepaalde door hen gegeven antwoorden evident onjuist en/of zeer onzorgvuldig geformuleerd, gelet op hetgeen eerder geverbaliseerd is. Het kan dan ook niet anders dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onderling overleg hebben gehad over de door hen op te stellen processen-verbaal.
Ik had gehoopt dat ik deze getuigenverzoeken niet ter zitting had hoeven doen. Ik had daarom de advocaat-generaal tijdig verzocht om voornoemde personen als getuigen op te roepen. De advocaat-generaal heeft dat niet gedaan. Bij de beoordeling van de verzoeken heeft de advocaat-generaal een onjuist criterium gehanteerd, namelijk het noodzakelijkheidscriterium. In het onderhavige geval was het criterium van het verdedigingsbelang echter het juiste criterium. Immers zijn de door [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgemaakte processen-verbaal pas naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018 opgesteld en betreft het dus nieuwe processtukken die niet eerder aan het procesdossier zijn toegevoegd.
De raadsman licht de door de verdediging gedane getuigenverzoeken verder toe, overeenkomstig een aanvullende pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit procesverbaal is gehecht.
De raadsman legt voorts, ter onderbouwing van de getuigenverzoeken, een door de verdediging opgestelde tijdlijn aan het hof over, welke tijdlijn aan dit proces-verbaal is gehecht.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van een kopie van de door de verdediging overgelegde stukken.
De voorzitter hervat het onderzoek.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door de verdediging gedane getuigenverzoeken. Hij voert aan:
Het is bijna niet te doen om nu inhoudelijk op alle door de verdediging naar voren gebrachte argumenten te reageren. De verdediging kan dit ook niet verlangen van het openbaar ministerie. Men zou zich kunnen afvragen waarom de verdediging de getuigenverzoeken niet eerder heeft gedaan. Immers waren de door [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgemaakte processen-verbaal al in juni 2018 naar het hof verzonden. Pas in december 2018 heeft de verdediging het openbaar ministerie verzocht om de betreffende personen als getuigen op te roepen. Deze verzoeken had de verdediging ook bij het hof kunnen doen. Dit is echter niet gebeurd. Het had veel sneller gekund. Door deze getuigenverzoeken wordt de behandeling van de zaak niet versneld.
Ik ben van oordeel dat bij de beoordeling van de getuigenverzoeken het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is. Immers zijn de verzoeken niet binnen 14 dagen na het opmaken van de door [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] processen-verbaal gedaan. Ik verzet mij dan ook tegen het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. De noodzaak tot het horen van deze getuigen is mij overigens ook niet gebleken. Er is geen enkele aanwijzing dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onwaarheden hebben verklaard of dat [betrokkene 5] een zodanige positie heeft gehad dat hij op enigerlei wijze belang heeft gehad bij beïnvloeding van de strafzaak door het afleggen van een valse verklaring. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd betreft een grote mate van invulling. Er wordt veel gesuggereerd. Het nader horen van de getuigen zal naar mijn mening niet tot veel meer nieuwe informatie leiden. Ik acht het met het oog op de volledigheid van het onderzoek dan ook niet noodzakelijk dat [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 6] nader gehoord worden. De door het hof gestelde vragen zijn reeds beantwoord.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad over de door de verdediging gedane getuigenverzoeken.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mee:
Het hof heeft zich beraden over het verzoek van de verdediging om [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen te horen. Het hof zal vandaag geen beslissing nemen over deze verzoeken. Gelet op de hoeveelheid informatie die zich in het procesdossier bevindt wil het hof zich in alle rust kunnen beraden op de verzoeken. Het hof zal de zaak ter terechtzitting van heden daarom verder inhoudelijk behandelen. Tijdens de beraadslaging over deze zaken zal het hof ook acht slaan op de door de verdediging gedane getuigenverzoeken, hetgeen zal resulteren in een tussenarrest of een eindarrest.”
2.3.3
Uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019 gehechte pleitnota blijkt dat de verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim omdat de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de door het hof opgestelde vragen deels niet, deels onvolledig en deels onjuist hebben beantwoord. De pleitnota bevat de volgende conclusie:
“De verdediging persisteert bij het door de verdediging op 20 december gevoerde nietontvankelijkheidsverweer ex Art. 359a Sv. De conclusie van het verweer ex. 359a Sv wordt dan ook gehandhaafd:
‘Er kan, alles overziend, geen andere conclusie zijn dan dat er door de politie en het OM getracht is, en getracht wordt, uw gerechtshof te misleiden. [betrokkene 5] is een verboden, gestuurde, infiltrerende criminele burgerinformant met een vrijgeleide op zak.
Door het doelbewust opstellen van onjuiste processen-verbaal, het geen inzicht verschaffen over de bijzondere positie van [betrokkene 5], is het belang van [verdachte] bij een eerlijk proces geschonden.
Het hieraan te verbinden rechtsgevolg dient primair niet-ontvankelijkheid van het OM te zijn, subsidiair bewijsuitsluiting en meer subsidiair strafvermindering.’”
2.3.4
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen bij eindarrest afgewezen. Het arrest houdt hierover het volgende in:
“De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om [verbalisant 1] (brigadier), [verbalisant 5] (officier van justitie) en [verbalisant 6] (Cl-officier van justitie) als getuigen op te roepen teneinde hen op een nadere terechtzitting te horen over de door hen, naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018, opgemaakte processen-verbaal. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de door het hof gestelde vragen, deels niet en deels onjuist hebben beantwoord. Volgens de verdediging hebben [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] dit doelbewust gedaan zodat geen inzicht verkregen zou kunnen worden in de - door de raadsman zo genoemde - “bijzondere positie” die medeverdachte [betrokkene 5] in de onderhavige strafzaak zou hebben gehad. [betrokkene 5] zou volgens de verdediging in deze strafzaak een “verboden, gestuurde, infiltrerende criminele burger informant met een vrijgeleide op zak” (het hof begrijpt: infiltrant of informant) zijn geweest.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken nu er geen enkele aanwijzing is dat de getuigen onwaarheden hebben verklaard en [betrokkene 5] een zodanige positie heeft gehad dat hij op enigerlei wijze belang heeft gehad bij beïnvloeding van de strafzaak door het afleggen van een valse verklaring.
(...)
Beoordeling van de getuigenverzoeken
Het hof is van oordeel dat de raadsman het verzoek tot het horen van de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof begrijpt de verzoeken zo dat deze ertoe strekken dat de verdediging wil aantonen door het horen van de verzochte getuigen dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] in de door hen opgemaakte aanvullende processen-verbaal leugenachtigheden hebben verkondigd met als kennelijk doel te verhullen dat [betrokkene 5] een informant of infiltrant zou zijn.
Het hof heeft naar aanleiding van de verweren van de raadsman op de zitting van 20 december 2017 aanvullend onderzoek laten verrichten naar de positie en de rol van verdachte [betrokkene 5] in het opsporingsonderzoek tegen verdachte en daarbij de vraag gesteld of met hem afspraken zijn gemaakt over zijn vervolging. Hiertoe hebben de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] vragen van het hof hierover schriftelijk beantwoord. Uit deze schriftelijke antwoorden ‑ neergelegd in aanvullende processen-verbaal - zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen, waaruit blijkt dat de getuigen niet de waarheid hebben verklaard. Het hof acht die verklaringen betrouwbaar en vindt dat niet aannemelijk is geworden dat [betrokkene 5] een infiltrant of informant is geweest.
In het licht van de reeds door [verbalisant 1] en [verbalisant 5] gegeven antwoorden is door de verdediging onvoldoende concreet onderbouwd wat er nog aan de getuigen zou moeten worden gevraagd. Door deze afwijzing wordt verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Nu er ook overigens geen noodzaak is om [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] te horen zal het hof de verzoeken afwijzen.”
2.3.5
Verder heeft het hof in zijn arrest het volgende overwogen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim omdat de door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de medeverdachte [betrokkene 5] en het door [verbalisant 1] opgemaakte aanvullend proces-verbaal d.d. 11 mei 2018, leugenachtigheden zouden bevatten. De politie en het openbaar ministerie zouden getracht hebben het gerechtshof te misleiden. Door deze leugenachtigheden is het beginsel dat de rechter en de verdediging uit moeten kunnen gaan van de juistheid van een ambtsedig proces-verbaal geschonden. Volgens de verdediging ligt het geschonden belang in de omstandigheid dat er tussen [betrokkene 5], [verbalisant 1] en het openbaar ministerie afspraken zijn gemaakt over het afleggen van een voor verdachte belastende verklaring door [betrokkene 5] in ruil voor vrijwaring van vervolging.
(...)
Het hof overweegt ter zake als volgt:
In de pleitnotitie suggereert de raadsman van alles, waaruit zou blijken dat verbalisant [verbalisant 1] en/of officier van justitie [verbalisant 5] opzettelijk onwaarheden in hun processen-verbaal hebben gezet. Hetgeen de raadsman daarover aanvoert, betreft echter niet meer dan speculaties en conclusies die geen steun vinden in de feiten en waarvoor in het dossier geen concrete aanwijzingen zijn. Zoals hierboven al is overwogen is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden, mede gelet op de inhoud van de aanvullende processen-verbaal van [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6], dat [betrokkene 5] optrad als informant of infiltrant.
Dat in de processen-verbaal van verhoor van [betrokkene 5], opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] enkele onjuistheden voorkomen, zoals de rechtbank ook overwoog, over de plaats en het tijdstip van de verhoren, kan daaraan niet afdoen. Het gaat daarbij om onjuistheden die van ondergeschikt belang zijn en het hof is het met de rechtbank eens dat die vaststelling niet de conclusie rechtvaardigt dat door of namens het openbaar ministerie op zodanige wijze is gehandeld dat daarmee doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.”
2.4.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel stelt de Hoge Raad het volgende voorop. In zijn arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Deze motiveringsplicht houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Als het verzoek tot het horen van getuigen wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van een verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, wordt van de verdediging gevergd dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord.
2.4.2
In zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 heeft de Hoge Raad aandacht besteed aan de uitspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens in de zaak Keskin tegen Nederland (EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16) en de betekenis van die uitspraak voor de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de Nederlandse strafrechter en voor het gebruik van verklaringen van getuigen voor het bewijs in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Deze uitspraak heeft aanleiding gegeven de eisen met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen bij te stellen waar het gaat om getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd. Die bijstelling houdt - kort gezegd en voor zover hier van belang - in dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen.
2.4.3
In de onderhavige zaak heeft de raadsman van de verdachte verzocht om drie personen als getuige op te roepen en te horen over - kort gezegd - de rol van [betrokkene 5] in de strafzaak tegen de verdachte en de verslaglegging daarover in processen-verbaal die in opdracht van het hof zijn opgesteld. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat deze personen in de opgestelde aanvullende processen-verbaal doelbewust de door het hof gestelde vragen niet of onjuist hebben beantwoord om te voorkomen dat zou worden ontdekt dat [betrokkene 5] een verboden, gestuurde (burger)infiltrant of (burger)informant zou zijn geweest. De raadsman heeft in dat verband een beroep gedaan op artikel 359a Sv. Het verzoek strekt er dus toe dat de verdediging door middel van het horen van die getuigen de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek aan de orde wil stellen, en betreft niet het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. In deze situatie geldt de in het hiervoor genoemde arrest van 4 juli 2017 neergelegde regel dat het verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Het arrest van 20 april 2021 heeft daarin geen verandering gebracht.
2.5
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen afgewezen op de grond dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft daarbij betrokken dat deze personen, naar aanleiding van verweren van de raadsman op de terechtzitting van 20 december 2017 en in opdracht van het hof, in aanvullende processenverbaal vragen over de positie en de rol van [betrokkene 5] hebben beantwoord, dat uit deze antwoorden geen concrete aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat deze personen niet naar waarheid hebben verklaard, dat op grond van die processen-verbaal niet aannemelijk is geworden dat [betrokkene 5] een infiltrant of informant is geweest, en dat er in het licht van de aanvullende processen-verbaal door de verdediging onvoldoende concreet is onderbouwd waarover [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] nog zouden moeten worden ondervraagd. Gelet op wat onder 2.4 is overwogen, getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. In het licht van de onder 2.3.2 weergegeven onderbouwing van het verzoek door de verdediging, die kort gezegd betrekking heeft op de rechtmatigheid van een beweerdelijk met [betrokkene 5] gemaakte afspraak over het afleggen van verklaringen ten aanzien van medeverdachten, is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden.
4. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 32 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2021.
Conclusie 06‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Middelen betreffen onder meer de afwijzing van het verzoek tot het horen van rechtmatigheidsgetuigen. De advocaat-generaal is van oordeel dat het cassatieberoep in zoverre niet slaagt. Samenhang met 19/01301.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02166
Zitting 6 juli 2021
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 6 maart 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
De zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte met zaaknummer 19/01301. Ook in deze zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen
4. Het eerste middel behelst een tweetal klachten. In de eerste plaats bevat het middel de klacht dat het hof de verzoeken om de verbalisant [verbalisant 1] , de officier van justitie [verbalisant 5] en de CI-officier van justitie [verbalisant 6] als getuigen te horen op onjuiste gronden heeft afgewezen, althans dat die afwijzende beslissingen onvoldoende met redenen zijn omkleed. In de tweede plaats bevat het middel de klacht dat het hof de verwerping van het door de verdediging gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens strijd met beginselen van een goede procesorde op onjuiste gronden heeft verworpen, althans onvoldoende met redenen heeft omkleed.
5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019 volgt dat de raadsman van de verdachte op 19 december 2018 een e-mail heeft gestuurd, waarin hij het openbaar ministerie heeft verzocht om [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen op te roepen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte dit verzoek herhaald. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 januari 2019 blijkt dat de raadsman hiertoe onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“Ik verzoek uw hof om [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] alsnog als getuigen op te roepen opdat zij op een nadere terechtzitting gehoord kunnen worden over de door hen, naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018, opgemaakte processen-verbaal. [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben de door het hof gestelde vragen, deels niet en deels onjuist beantwoord. Immers zijn bepaalde door hen gegeven antwoorden evident onjuist en/of zeer onzorgvuldig geformuleerd, gelet op hetgeen eerder geverbaliseerd is. Het kan dan ook niet anders dat [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onderling overleg hebben gehad over de door hen op te stellen processen-verbaal. Ik had gehoopt dat ik deze getuigenverzoeken niet ter zitting had hoeven doen. Ik had daarom de advocaat-generaal tijdig verzocht om voornoemde personen als getuigen op te roepen. De advocaat-generaal heeft dat niet gedaan. Bij de beoordeling van de verzoeken heeft de advocaat-generaal een onjuist criterium gehanteerd, namelijk het noodzakelijkheidscriterium. In het onderhavige geval was het criterium van het verdedigingsbelang echter het juiste criterium. Immers zijn de door [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgemaakte processen-verbaal pas naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018 opgesteld en betreft het dus nieuwe processtukken die niet eerder aan het procesdossier zijn toegevoegd.”
6. Voorts is in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019 in dit verband het volgende vermeld:
“De raadsman licht de door de verdediging gedane getuigenverzoeken verder toe, overeenkomstig een aanvullende pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
De raadsman legt voorts, ter onderbouwing van de getuigenverzoeken, een door de verdediging opgestelde tijdlijn aan het hof over, welke tijdlijn aan dit proces-verbaal is gehecht.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van een kopie van de door de verdediging overgelegde stukken.
De voorzitter hervat het onderzoek.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door de verdediging gedane getuigenverzoeken. Hij voert aan:
Het is bijna niet te doen om nu inhoudelijk op alle door de verdediging naar voren gebrachte argumenten te reageren. De verdediging kan dit ook niet verlangen van het openbaar ministerie. Men zou zich kunnen afvragen waarom de verdediging de getuigenverzoeken niet eerder heeft gedaan. Immers waren de door [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgemaakte processen-verbaal al in juni 2018 naar het hof verzonden. Pas in december 2018 heeft de verdediging het openbaar ministerie verzocht om de betreffende personen als getuigen op te roepen. Deze verzoeken had de verdediging ook bij het hof kunnen doen. Dit is echter niet gebeurd. Het had veel sneller gekund. Door deze getuigenverzoeken wordt de behandeling van de zaak niet versneld.
Ik ben van oordeel dat bij de beoordeling van de getuigenverzoeken het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is. Immers zijn de verzoeken niet binnen 14 dagen na het opmaken van de door [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] processen-verbaal gedaan. Ik verzet mij dan ook tegen het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. De noodzaak tot het horen van deze getuigen is mij overigens ook niet gebleken. Er is geen enkele aanwijzing dat [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onwaarheden hebben verklaard of dat [betrokkene 5] een zodanige positie heeft gehad dat hij op enigerlei wijze belang heeft gehad bij beïnvloeding van de strafzaak door het afleggen van een valse verklaring. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd betreft een grote mate van invulling. Er wordt veel gesuggereerd. Het nader horen van de getuigen zal naar mijn mening niet tot veel meer nieuwe informatie leiden. Ik acht het met het oog op de volledigheid van het onderzoek dan ook niet noodzakelijk dat [verbalisant 5] , [verbalisant 1] en [verbalisant 6] nader gehoord worden. De door het hof gestelde vragen zijn reeds beantwoord.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad over de door de verdediging gedane getuigenverzoeken.De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mee:
Het hof heeft zich beraden over het verzoek van de verdediging om [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen te horen. Het hof zal vandaag geen beslissing nemen over deze verzoeken. Gelet op de hoeveelheid informatie die zich in het procesdossier bevindt wil het hof zich in alle rust kunnen beraden op de verzoeken. Het hof zal de zaak ter terechtzitting van heden daarom verder inhoudelijk behandelen. Tijdens de beraadslaging over deze zaken zal het hof ook acht slaan op de door de verdediging gedane getuigenverzoeken, hetgeen zal resulteren in een tussenarrest of een eindarrest.”
7. Het hof heeft in zijn eindarrest van 6 maart 2019 ten aanzien van de door de verdediging gedane getuigenverzoeken, het volgende overwogen:
“Verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om [verbalisant 1] (brigadier), [verbalisant 5] (officier van justitie) en [verbalisant 6] (Cl-officier van justitie) als getuigen op te roepen teneinde hen op een nadere terechtzitting te horen over de door hen, naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018, opgemaakte processen-verbaal. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de door het hof gestelde vragen, deels niet en deels onjuist hebben beantwoord. Volgens de verdediging hebben [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] dit doelbewust gedaan zodat geen inzicht verkregen zou kunnen worden in de - door de raadsman zo genoemde - “bijzondere positie” die medeverdachte [betrokkene 5] in de onderhavige strafzaak zou hebben gehad. [betrokkene 5] zou volgens de verdediging in deze strafzaak een verboden, gestuurde, infiltrerende criminele burger informant met een vrijgeleide op zak” (het hof begrijpt: infiltrant of informant) zijn geweest.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken nu er geen enkele aanwijzing is dat de getuigen onwaarheden hebben verklaard en [betrokkene 5] een zodanige positie heeft gehad dat hij op enigerlei wijze belang heeft gehad bij beïnvloeding van de strafzaak door het afleggen van een valse verklaring.
Aan te leggen maatstaf voor de beoordeling van de gedane getuigenverzoeken
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van de voornoemde getuigenverzoeken het criterium van het verdedigingsbelang toegepast moet worden omdat de door [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgemaakte processen-verbaal pas naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018 zijn opgesteld en het aldus gaat om nieuwe processtukken die niet eerder aan het procesdossier zijn toegevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van de voornoemde getuigenverzoeken het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is omdat de verzoeken niet binnen 14 dagen na het opmaken van de door [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] processen-verbaal zijn gedaan.
Het hof overweegt ter zake het volgende:
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen het noodzakelijkheidscriterium toepasselijk is indien het verzoek niet bij appelschriftuur is gedaan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt echter dat het onderscheid tussen het noodzakelijkheidscriterium en het criterium van het verdedigingsbelang gerelativeerd moet worden, ingeval de verdediging niet tijdig kon beschikken over de voor het opstellen van de appelschriftuur relevante processtukken. De rechter dient die omstandigheid in de afweging te betrekken.
Het hof is dan ook van oordeel dat bij de beoordeling van verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen formeel het noodzakelijkheidscriterium toepasselijk is nu de getuigenverzoeken niet bij appelschriftuur zijn gedaan. Maar het hof zal bij de beoordeling van de verzoeken op zodanige wijze toepassing geven aan het noodzakelijkheidscriterium dat de concrete toepassing van dit criterium niet wezenlijk verschilt van een beoordeling op basis van het ruimere criterium van het verdedigingsbelang nu in dit geval de eis van een eerlijke procesvoering dit met zich brengt.
Beoordeling van de getuigenverzoeken
Het hof is van oordeel dat de raadsman het verzoek tot het horen van de getuigen [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof begrijpt de verzoeken zo dat deze ertoe strekken dat de verdediging wil aantonen door het horen van de verzochte getuigen dat [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] in de door hen opgemaakte aanvullende processen-verbaal leugenachtigheden hebben verkondigd met als kennelijk doel te verhullen dat [betrokkene 5] een informant of infiltrant zou zijn.
Het hof heeft naar aanleiding van de verweren van de raadsman op de zitting van 20 december 2017 aanvullend onderzoek laten verrichten naar de positie en de rol van verdachte [betrokkene 5] in het opsporingsonderzoek tegen verdachte en daarbij de vraag gesteld of met hem afspraken zijn gemaakt over zijn vervolging. Hiertoe hebben de getuigen [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] vragen van het hof hierover schriftelijk beantwoord. Uit deze schriftelijke antwoorden - neergelegd in aanvullende processen-verbaal - zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen, waaruit blijkt dat de getuigen niet de waarheid hebben verklaard. Het hof acht die verklaringen betrouwbaar en vindt dat niet aannemelijk is geworden dat [betrokkene 5] een infiltrant of informant is geweest.
In het licht van de reeds door [verbalisant 1] en [verbalisant 5] gegeven antwoorden is door de verdediging onvoldoende concreet onderbouwd wat er nog aan de getuigen zou moeten worden gevraagd. Door deze afwijzing wordt verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Nu er ook overigens geen noodzaak is om [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] te horen zal het hof de verzoeken afwijzen.”
8. De steller van het middel voert in de eerste plaats aan dat het hof ten onrechte het noodzakelijkheidscriterium als toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd in plaats van het criterium van het verdedigingsbelang. Deze klacht kan reeds daarom nergens toe leiden, omdat het hof bij de beoordeling van de verzoeken op een dusdanige wijze toepassing heeft gegeven aan het noodzakelijkheidscriterium dat de concrete toepassing van dit criterium niet wezenlijk verschilt van een beoordeling op basis van het criterium van het verdedigingsbelang.1.Het hof heeft in essentie aldus het verdedigingsbelang als maatstaf gehanteerd, terwijl in de schriftuur niet wordt toegelicht waarin het verschil zou zijn gelegen met de door de verdediging voorgestane beoordelingsmaatstaf.
9. De steller van het middel voert voorts aan dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , in het licht van de onderbouwing van de verzoeken, onbegrijpelijk is.
10. In zijn tussenarrest van 24 januari 2018 heeft het hof geoordeeld dat tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het hof achtte het noodzakelijk dat er aanvullend onderzoek zou worden verricht naar de positie en de rol van de in het dossier als verdachte aangemerkte [betrokkene 5] . Hiertoe diende een aanvullend proces-verbaal te worden opgemaakt waarin verslag zou worden gedaan van nader onderzoek bij zowel de politie als het openbaar ministerie - in het bijzonder ook bij de CI-officier van justitie - of er afspraken zijn gemaakt - en zo ja, welke - met [betrokkene 5] in het kader van deze strafzaak en/of er bijzondere redenen zijn waarom [betrokkene 5] (nog) niet was vervolgd voor zijn betrokkenheid bij strafbare feiten in het onderhavige opsporingsonderzoek. Het hof heeft daartoe in zijn tussenarrest acht vragen geformuleerd.
11. [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben door middel van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van respectievelijk 11 mei 2018, 8 juni 2018 en 12 juni 2018 antwoord gegeven op de door het hof gestelde vragen. Vervolgens heeft de raadsman van de verdachte per e-mail van 19 december 2018 het openbaar ministerie verzocht om [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen op te roepen. Dit verzoek is ter terechtzitting van 25 januari 2019 door de raadsman herhaald.
12. In de rechtspraak van het EHRM over het ondervragingsrecht wordt onderscheid gemaakt tussen prosecution witnesses en defence witnesses.2.De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het ten laste gelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Een dergelijk verzoek mag niet worden afgewezen op de enkele grond dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd.3.
13. Het verzoek om [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen te horen betreft een verzoek om het horen van zogenoemde ‘rechtmatigheidsgetuigen’. Het is de vraag hoe een verzoek tot het horen van een rechtmatigheidsgetuige in het licht van de hiervoor besproken lijn in de rechtspraak moet worden geduid. De Wilde bespreekt in dit verband het voorbeeld van een undercoveragent: wenst de verdediging een undercoveragent te ondervragen over het gedrag van de verdachte waarover hij heeft verklaard, dan zal hij als een belastende getuige moeten worden aangemerkt. Wil de verdediging hem ondervragen over de procedurele kant van de operatie om aan te tonen dat deze onrechtmatig heeft plaatsgevonden, dan zal hij volgens De Wilde als een ontlastende getuige moeten worden beschouwd.4.Verklaringen van rechtmatigheidsgetuigen zijn doorgaans niet beslissend voor het oordeel van de rechter dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar dragen bij aan een oordeel over de rechtmatigheid van de bewijsverkrijging. In bewijsrechtelijke zin is een rechtmatigheidsgetuige inhoudelijk dan ook niet aan te merken als een getuige à charge en kan deze daarmee niet op één lijn worden gesteld.5.
14. De Hoge Raad is in zijn arrest van HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 nader ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter in de situatie dat een dergelijk verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het ten laste gelegde feit zou kunnen worden gebruikt of reeds is gebruikt.6.De formuleringen in het arrest van 20 april 2021 duiden er niet op dat een rechtmatigheidsgetuige in het kader van de beoordeling van getuigenverzoeken moet worden gelijkgeschakeld met een belastende getuige. Hetzelfde geldt voor de rechtspraak van het EHRM. Van “witnesses against the accused” oftewel “prosecution witnesses” is volgens het EHRM immers sprake indien het gaat om ”persons whose deposition may serve to a material degree as the basis for a conviction and which thus constitutes evidence for the prosecution”.7.In die zin kan een rechtmatigheidsgetuige niet op één lijn worden gesteld met een getuige die een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking.8.
15. Het voorafgaande betekent dat de omstandigheid dat het hof de verzoeken heeft afgewezen met als overweging dat het de verzoeken onvoldoende onderbouwd acht er nog niet toe leidt dat de seinen op rood springen. Aan de onderbouwing van een verzoek om een rechtmatigheidsgetuige te horen mogen eisen worden gesteld.9.Ter terechtzitting van 25 januari 2019 heeft de verdediging de getuigenverzoeken geplaatst in de sleutel van het door de verdediging gevoerde “niet-ontvankelijkheidsverweer ex art. 359a Sv”. Van de verdediging mag in een dergelijk geval worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in art. 359a Sv genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in deze bepaling omschreven rechtsgevolg het verzuim dient te leiden en waarom daartoe getuigen dienen te worden gehoord. Daarbij kan worden aangetekend dat in de regel het verdedigingsbelang zal ontbreken indien het onrechtmatig optreden waarover de opgegeven getuigen zouden kunnen verklaren, niet kan leiden tot het door de verdediging beoogde rechtsgevolg. Het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking.10.
16. Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval – en met inachtneming van het toepasselijke criterium – moeten beoordelen. Indien hij het verzoek afwijst, moet hij de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust in het proces-verbaal van de zitting of in de uitspraak opnemen. Deze rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM.11.De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om de getuige te horen. In dat verband komt voorts betekenis toe aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.12.In cassatie kan de begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval slechts in beperkte mate worden getoetst.13.
17. Het hof heeft de verzoeken tot het horen van [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] aldus kunnen begrijpen, dat deze ertoe strekken dat de verdediging door het horen van deze getuigen wil aantonen dat zij in de door hen opgemaakte aanvullende processen-verbaal leugenachtigheden hebben verkondigd met als kennelijk doel te verhullen dat [betrokkene 5] een informant of infiltrant zou zijn. Er zou zijn getracht het hof te misleiden. Het horen van de getuigen zou moeten leiden tot de onderbouwing van een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, waarbij de verdediging dit beroep in de sleutel van art. 359a Sv heeft gezet.
18. De afwijzing van de getuigenverzoeken acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij moet worden bedacht dat de getuige [verbalisant 1] reeds eerder ten overstaan van de rechter-commissaris, in het bijzijn van de raadsman van de verdachte, is gehoord. Verder roep ik in herinnering dat de Hoge Raad de lat voor het aanvaarden van een beroep op niet-ontvankelijkheid in dit verband buitengewoon hoog legt.14.Tegen die achtergrond mag van de verdediging worden verlangd dat in de onderbouwing van het getuigenverzoek concreet tot uitdrukking komt dat het horen van de rechtmatigheidsgetuige kan bijdragen aan het standpunt dat het onderzoek onrechtmatig heeft plaatsgevonden én dat zulks tot het verstrekkende rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou kunnen leiden. De onderbouwing van de verzoeken bevatten in dit opzicht onvoldoende aanknopingspunten. Tegen deze achtergrond, heeft het hof kunnen oordelen dat de getuigenverzoeken onvoldoende zijn onderbouwd. Die grond kan de afwijzing van de getuigenverzoeken zelfstandig dragen.
19. De afwijzing van de getuigenverzoeken is in het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
20. In zoverre faalt het middel.
21. Het middel behelst voorts de klacht dat het hof het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft verworpen op onjuiste gronden, althans dat het hof de verwerping onvoldoende met redenen heeft omkleed.
22. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en in reactie daarop het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim omdat de door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de medeverdachte [betrokkene 5] en het door [verbalisant 1] opgemaakte aanvullend proces-verbaal d.d. 11 mei 2018, leugenachtigheden zouden bevatten. De politie en het openbaar ministerie zouden getracht hebben het gerechtshof te misleiden. Door deze leugenachtigheden is het beginsel dat de rechter en de verdediging uit moeten kunnen gaan van de juistheid van een ambtsedig proces-verbaal geschonden. Volgens de verdediging ligt het geschonden belang in de omstandigheid dat er tussen [betrokkene 5] , [verbalisant 1] en het openbaar ministerie afspraken zijn gemaakt over het afleggen van een voor verdachte belastende verklaring door [betrokkene 5] in ruil voor vrijwaring van vervolging. Hetgeen de raadsman ter nadere adstructie van het verweer heeft aangevoerd, is vermeld in de door hem overgelegde pleitnotitie welke in kopie aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud in zoverre als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat er geen enkele aanwijzing bestaat dat getuige [betrokkene 5] een zodanige positie heeft gehad dat hij op enigerlei wijze belang heeft gehad bij het afleggen van een valse verklaring. Uit het dossier is voorts niet gebleken of aannemelijk geworden dat er bijzondere afspraken tussen de politie en/of het openbaar ministerie met [betrokkene 5] zijn gemaakt. De aanvullende processen-verbaal van [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] bevestigen deze conclusie. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht doet niets af aan het voorgaande, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt ter zake als volgt:In de pleitnotitie suggereert de raadsman van alles, waaruit zou blijken dat verbalisant [verbalisant 1] en/of officier van justitie [verbalisant 5] opzettelijk onwaarheden in hun processen-verbaal hebben gezet. Hetgeen de raadsman daarover aanvoert, betreft echter niet meer dan speculaties en conclusies die geen steun vinden in de feiten en waarvoor in het dossier geen concrete aanwijzingen zijn. Zoals hierboven al is overwogen is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden, mede gelet op de inhoud van de aanvullende processen-verbaal van [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , dat [betrokkene 5] optrad als informant of infiltrant.
Dat in de processen-verbaal van verhoor van [betrokkene 5] , opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] enkele onjuistheden voorkomen, zoals de rechtbank ook overwoog, over de plaats en het tijdstip van de verhoren, kan daaraan niet afdoen. Het gaat daarbij om onjuistheden die van ondergeschikt belang zijn en het hof is het met de rechtbank eens dat die vaststelling niet de conclusie rechtvaardigt dat door of namens het openbaar ministerie op zodanige wijze is gehandeld dat daarmee doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.
(…).”
23. Bij de beoordeling van deze deelklacht moet het volgende worden vooropgesteld. Indien een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM, vindt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaats. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat “the proceedings as a whole were not fair”.15.
24. Indien het verweer wordt gevoerd dat zich een vormverzuim heeft voorgedaan en dat dit moet leiden tot één van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen, moet de rechter beoordelen of de aan dat verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Bij dat onderzoek naar de feitelijke grondslag kan de rechter zich beperken tot die vaststellingen die in verband met de beslissing over het in het verweer genoemde rechtsgevolg noodzakelijk zijn.
25. Het hof is uitgebreid ingegaan op het door de verdediging ter terechtzitting gevoerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. In de toelichting op het middel komt uitsluitend het eerste onderdeel van het verweer en de verwerping daarvan aan bod, te weten ten aanzien van de beweerde positie van [betrokkene 5] en de processen-verbaal van de verbalisant [verbalisant 1] ter zake. Het hof heeft in dat verband overwogen dat hetgeen de raadsman aanvoert ten aanzien van de bijzondere positie van [betrokkene 5] speculaties en conclusies betreft die geen steun vinden in de feiten en waarvoor in het dossier geen concrete aanwijzingen zijn. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 5] optrad als informant of infiltrant. Het hof heeft daarmee tot uitdrukking gebracht dat de feiten en omstandigheden die aan het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk zijn geworden. Voor zover sprake is geweest van enkele onjuistheden in processen-verbaal, zijn deze van ondergeschikt belang en doen deze niet af aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
26. De toelichting op het middel maakt niet inzichtelijk waarom het oordeel van het hof onbegrijpelijk zou zijn. Daarin wordt in essentie volstaan met citaten uit de pleitnota van de raadsman in hoger beroep. Mede in aanmerking genomen de beperkte toetsing in cassatie en het ontbreken van aanknopingspunten in de schriftuur in verband met die toetsing, meen ik dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering.
27. De klacht treft geen doel.
28. Het middel faalt.
29. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [c-straat 2] te [plaats] onvoldoende met redenen heeft omkleed.
30. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 november 2015 op meerdere locaties in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, welke organisatie werd gevormd door verdachte en medeverdachten waaronder [betrokkene 3] en [betrokkene 2] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, namelijk het meermalen in genoemde periode in een pand aan de- [d-straat (1-2)] te [plaats] en
- [a-straat 1] te [plaats] en
- [c-straat 2] te [plaats] en
- [e-straat 1] te [plaats] en
- [b-straat 1] te [plaats]
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf
- telkens opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of aanwezig hebben van één of meerdere kilogram(men) hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”
31. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder 1 ten laste gelegde. Volgens de raadsman kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht noch dat verdachte deel heeft genomen aan een dergelijke organisatie. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat er sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband gericht op het telen van hennep. Ook is niet gebleken van een beroepsmatige teelt van hennep waarbij verdachte betrokken zou zijn geweest. Volgens de verdediging deed iedereen maar ad hoc wat en kon eigenlijk niemand er wat van.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair tenlastegelegde feit.Het hof overweegt ter zake het volgende:Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Van deelname aan een dergelijke organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van bedoeld oogmerk.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich gedurende een ruime periode heeft beziggehouden met het op verschillende plaatsen oprichten en exploiteren van hennepkwekerijen en de handel in hennep. Verdachte heeft aan deze organisatie, die gedurende de periode van 1 januari 2013 tot 24 november 2015 heeft bestaan, opzettelijk deelgenomen door specifiek aan hem toe te schrijven activiteiten te verrichten, zoals het opdracht geven tot het bouwen van hennepkwekerijen en het regelen van de financiën, het (laten) opbouwen van de verschillende kweekruimten, het regelen van stekken, het aangeven wanneer er geknipt of geplant moest worden, het meenemen van de oogst, zijnde activiteiten die de doelstelling van deze criminele organisatie hebben ondersteund. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen te twijfelen. De stelling van de verdediging dat de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] onbetrouwbaar zouden zijn omdat zij medeverdachten in de onderhavige strafzaak zijn en daarom een mogelijk motief hebben om verdachte de schuld in de schoenen te schuiven en daarmee hun eigen rol te minimaliseren, acht het hof niet aannemelijk geworden. De stelling van de verdediging dat de verklaringen van [betrokkene 5] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat deze, volgens de raadsman, op dubieuze wijze tot stand zijn gekomen is niet aannemelijk geworden, zoals hiervoor reeds door het hof is overwogen. Het hof is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.”
32. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden ten aanzien van het pand aan [c-straat] te [plaats] onder meer het volgende in:
“17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aantreffen (ontmantelde) hennepkwekerij d.d. 16 januari 2016 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015009372-2) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Pagina 1572 Op 14 januari 2015 omstreeks 10.00 uur was ik, [verbalisant 4] , belast met de taak assistentie bij gerechtelijke ontruiming. Het adres waar de ontruiming plaatsvond betrof [c-straat 1] te [plaats] . De ontruiming was gericht tegen [betrokkene 5] , geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] . Op voornoemd tijdstip werd er tegen de wil van de bewoner het pand binnengetreden. Ik, [verbalisant 4] , zag dat er in de woning restanten lagen van een vermoedelijke hennepkwekerij. In de inpandige garage zag ik dat er een grote hoeveelheid potten met potgrond en koolstoffilters lagen. In de woonkamer zag ik dat er twee armaturen lagen waar per armatuur vier lampen aan bevestigd waren. Op de eerste verdieping zag ik dat in vermoedelijk drie ruimtes een kwekerij heeft gezeten. Men was al in ver gevorderd stadium om de ruimtes naar oorspronkelijke staat te herstellen. Ik zag namelijk dat er diverse gaten in de muren zaten en dat er restanten zand/potgrond op de vloeren lagen. Ik, [verbalisant 3] , zag dat er in de inpandige garage voornoemde attributen lagen ten behoeve van hennepkweek. Ik merk op dat er in de woning geen sprake meer was van een opstelling, maar dat er in diverse ruimtes losse gebruikte goederen lagen ten behoeve van hennepkweek. 18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 29 december 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-235) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van medeverdachte [betrokkene 5] :
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord gehoorde
O = opmerking verbalisant(en)Pagina 660[c-straat]O: Je hebt eerder verklaard dat je betrokken bent geweest bij een hennepkwekerij aan [c-straat] te [plaats] . Je hebt samenvattend verklaard dat je daar een woning had gehuurd om er met je vrouw te gaan wonen. Je hebt verklaard dat [verdachte] en [betrokkene 3] toen aan je hebben voorgesteld om daar een hennepkwekerij te beginnen, waarmee je hebt ingestemd. V: Klopt dat? A: Ja, dat klopt. V: Wie regelde de stekken? A: [verdachte] volgens mij. V: Want? A: [verdachte] kwam aan met de stekken. Het was op een avond. Ik ben daar (het hof begrijpt: [c-straat 1] te [plaats] ) zelf naartoe gegaan.
Pagina 661[verdachte] kwam daar aan met de auto. Hij zat alleen in de auto. Hij had een paar dozen bij zich en daar zaten van die blokjes in waar de plantjes in stonden. Volgens mij was het twee en een halve doos.
V: Wie waren daar nog meer bij?A: [betrokkene 3] en [betrokkene 2] waren daar ook bij. Die kwamen later.V: En toen?A: Toen zijn ze de grond in gegaan. Dat deden [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en ik.V: Hoe wisten jullie wat jullie moesten doen?A: [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wisten al wat ze moesten doen. Ze vertelden mij namelijk wat ik moest doen.
O: Je bent een zakenman en je wilt waarschijnlijk weten met wie je in zee gaat. Als je instapt bij een hennepkwekerij wil je weten of men kennis heeft van zaken.V: Wist je dat en hoe wist je dat?
A: [verdachte] had me verteld dat hij als kwajongen planten had laten groeien. Hij stelde dat hij die kennis had.
V: En [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ?
A: [betrokkene 2] heb ik pas leren kennen toen [c-straat] was gebouwd. [betrokkene 3] kende ik kort daarvoor. Ik had wel de indruk dat hij dat wel eens eerder had gedaan door de manier waarop hij daarover sprak.
V: Hoe verliep de eerste keer dat er werd geoogst aan [c-straat] ?A: Terwijl ik in de woonkamer zat en ze boven aan het knippen waren hoorde ik ineens een bonk op de deur. Ik dacht meteen dat er politie voor de deur stond. Toen ik uit het raam keek zag ik inderdaad een man en een vrouw in politie-uniform aan de deur staan. Die liepen daarna weg. We hebben toen een minuut of vijf gewacht. Daarna zijn we met zijn drieën naar buiten gegaan. [verdachte] en [betrokkene 3] hebben ons toen opgewacht bij de apotheek daar vlakbij. We hebben toen twee dagen later de rest van de planten opgehaald.V: Hoe wisten [verdachte] en [betrokkene 3] wat er aan de hand was?A: Omdat [betrokkene 2] ze had bericht.V: Hoe wist jij dat er geknipt moest worden?A: Dat zei [verdachte] tegen mij. Daarna regelde [betrokkene 3] dat er geknipt werd.V: Wat regelde [betrokkene 3] dan?A: Meestal één vrouw en soms twee vrouwen. Soms was [betrokkene 2] erbij en soms niet.V: Waar ging de oogst de eerste keer naartoe?A: [verdachte] nam het mee maar ik weet niet waarheen.V: Hoe weet je dat [verdachte] de oogst mee nam?
A: Het zat in zijn plastic zak. Die werd dichtgestreken. Dan ging het bij [verdachte] in zijn auto en dan ging het weg. Pagina 662V: En hoe verliep de tweede keer? A: Het was een probleem om stekken te krijgen. Ik weet niet meer of ik dat van [verdachte] of [betrokkene 2] had gehoord. Ik kreeg toen een berichtje van [verdachte] dat het er wel was. V: Hoe liet hij jou dat weten? A: Iets van ‘vanavond 21 uur’ en niet meer dan dat. Ik sprak hem natuurlijk ook fysiek en wist dat het er aan zat te komen. V: En toen? A: Hetzelfde als de eerste keer. Ook [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren erbij en daarna kwam [verdachte] de stekken brengen. Die hebben we er toen met zijn drieën ingezet. V: Welke drie? A: [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en ik. [verdachte] kwam alleen de stekken brengen. V: En daarna? A: Hetzelfde verhaal. Soms kwam [verdachte] kijken en soms [betrokkene 3] . [verdachte] bepaalde dat er geoogst kon worden. V: Hoe verliep dat oogsten? A: De vrouwen hebben geknipt. Nadat [betrokkene 3] in de kweekruimte had gekeken kwam hij bij mij beneden. Hij zei: ‘ [verdachte] komt over 10 minuten!’ [betrokkene 3] heeft mij toen de zakken aangegeven. Ik bedoel daarmee de dichtgestreken zakken. Op het moment dat [verdachte] voor het huis op de oprit stond gaf ik [verdachte] de zakken aan. [verdachte] deed de zakken in de achterbak van zijn Volvo.
Pagina 663
V: En derde keer?A: Alles ging toen exact hetzelfde.V: En de andere keren?A: Volgens mij was dit het wel.
19. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 20 november 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-185) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] :
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord gehoorde
O = opmerking verbalisant(en)Pagina 848[c-straat]V: Wat kun je verklaren over de hennepkwekerij, of de resten ervan, die op [c-straat] zijn aangetroffen? A: Ik heb daar inderdaad een keer geknipt. V: Heb je daar alleen geknipt of heb je er ook meer gedaan? A: Ik heb daar ook gesaust. Ik heb er parket gelegd. Ik heb er samen met [betrokkene 5] de spullen naar boven gebracht om te kweken. Ik ben inderdaad door [betrokkene 5] gevraagd om de boel af te breken. V: Wat heeft [betrokkene 3] gedaan in die kwekerij? A: [betrokkene 5] gaf de planten water. [betrokkene 3] keek de planten na of alles wel goed was.”
33. Voor zover het middel berust op de stelling dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de bewezen verklaarde gedragingen zich uitstrekken tot een pand aan [c-straat 2] te [plaats] , merk ik het volgende op. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat zich op het adres [c-straat 1] te [plaats] een hennepkwekerij heeft bevonden en dat de verdachte daarbij betrokkenheid heeft gehad. Over het adres [c-straat 2] te [plaats] bevatten de bewijsmiddelen niets. Aangenomen moet dan ook worden dat de bewezenverklaring een kennelijke verschrijving bevat, in die zin dat waar [c-straat 2] staat vermeld daarvoor in de plaats moet worden gelezen [c-straat 1] . De Hoge Raad kan de bewezenverklaring in de genoemde zin verbeterd lezen.
34. De steller van het middel klaagt in de toelichting op het middel onder meer dat het hof in zijn bewijsmiddelenoverzicht ten onrechte overweegt dat het proces-verbaal door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in de wettelijke vorm is opgemaakt (bewijsmiddel 17). Dit proces-verbaal is volgens de steller van het middel immers niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en niet door een opsporingsambtenaar ondertekend. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019 blijkt dat de raadsman op dit punt overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota verweer heeft gevoerd. De steller van het middel klaagt voorts dat het hof is afgeweken van het desbetreffende uitdrukkelijk onderbouwde standpunt zonder in het bijzonder de redenen op te geven die tot die afwijking hebben geleid.
35. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019 blijkt dat de raadsman, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“[…]Dit proces verbaal dient uitgesloten te worden als bewijs. Het is een jaar en twee dagen na ontmantelen van de kwekerij opgemaakt en waarschijnlijk bewust niet ondertekend omdat het in strijd met de verbaliseringsplicht is om na een jaar het PV op te maken. Het is immers niet ten spoedigste opgemaakt en niet ondertekend. Geconcludeerd moet worden dat dit PV slechts een nadere bewerking is van het eerdere mutatierapportje van een jaar daarvoor op Blz. 1571. De hoge raad heeft geoordeeld dat het PV dan ook niet als ander geschrift voor het bewijs gebruikt mag worden. ECLI:NL:PHR:2007:AZ2481. Indien er blijkbaar bewust een PV niet getekend wordt met de intentie om het dan maar als ander geschrift te laten dienen voor het bewijs en als grondslag voor de ontneming mag dit niet beloond worden door de rechter. Uitsluiting van proces verbaal voor bewijs.Naast dit pv dat dus niet mee mag wegen voor het bewijs is er geen ondersteunend bewijs buiten de verklaringen voor het überhaupt hebben bestaan van een kwekerij op [c-straat] in [plaats] .Bewijsoverweging 15. verhoor [betrokkene 5] ,
Voor de kwekerij aan [c-straat 1] in [plaats] bracht [verdachte] telkens de stekken mee. Toen er politie voor de deur stond heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] en [verdachte] bericht. [verdachte] heeft de eerste oogst meegenomen in zijn auto. De tweede keer is hetzelfde gegaan als de eerste keer. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren erbij en [verdachte] bracht de stekken. Ook die oogst heeft [verdachte] meegenomen.
Voor de kwekerij aan [c-straat 1] in [plaats] bracht [verdachte] telkens de stekken mee. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren erbij en [verdachte] bracht de stekken.
[betrokkene 3] verklaarde op zitting in eerste aanleg anders namelijk dat [betrokkene 5] de stekken regelde. In werkelijkheid worden de stekken door [betrokkene 3] geleverd. Blz. 601 wordt [betrokkene 3] in de periode dat [c-straat] in bedrijf is, in mei 2014 aangehouden bij een stekkenkwekerij in [plaats] . In hetzelfde dorp, bij dezelfde [A] waar hij op bladzij 761 over heeft verklaard de wietopbrengst van zijn kwekerij in [plaats] te hebben verkocht. [betrokkene 3] regelt de stekken in [plaats] en verkoopt daar de wiet weer als er geoogst is. [betrokkene 5] verklaart ook over de oogsten van [c-straat] : Blz. 637 “[betrokkene 3] zei dat het altijd tegen viel.” [verdachte] heeft geen stekken geregeld en geen oogsten verkocht.Toen er politie voor de deur stond heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] en [verdachte] bericht.[betrokkene 3] verklaart blz. 769 anders namelijk dat hij is gebeld door zijn destijds minderjarige dochter die hij op [c-straat] liet knippen. Waarom zou [betrokkene 3] hierover liegen als hij daarmee onnodig zijn eigen dochter belast? [verdachte] is niet gebeld. [betrokkene 3] is gebeld.[betrokkene 5] : [verdachte] heeft de eerste en de tweede oogst meegenomen in zijn auto.
[betrokkene 5] blz. 637: [betrokkene 3] nam het knippen en verkopen op zich
[betrokkene 3] daarover Blz. 769: [betrokkene 5] heeft een dag later de planten opgehaald. Dat hoorde ik van [betrokkene 5] . [betrokkene 3] bij de RH-C: “Het klopt dat ik van [betrokkene 5] heb vernomen dat hij een dag later de planten heeft opgehaald. Hij woonde daar met zijn zieke vrouw. Er hebben wietplanten gestaan. Die waren van [betrokkene 5] .” […] Conclusie: Er is geen ander bewijs tegen [verdachte] naast de verklaring van [betrokkene 5] nu zelfs het proces verbaal van aantreffen restanten kwekerij niet gebruik mag worden als bewijs. Ook niet als anders geschrift zegt de Hoge Raad.
De OVJ zegt Requisitoir Blz. 22 van 13 dec 2016 “ [betrokkene 5] had aan [c-straat] wel een kwekerij, maar zijn bijdrage acht ik onvoldoende om te kunnen bewijzen dat hij deelnemer was aan een samenwerkingsverband.” Dat klopt ook. Het was een huis, tuin en keuken kwekerijtje van [betrokkene 5] waar mogelijk wat hand en spandiensten zijn verricht door anderen zoals bij elke kwekerij in Nederland. Maar als volgens de OvJ niet bewezen kan worden dat [betrokkene 5] de kwekerij in zijn eigen huis in een samenwerking geëxploiteerd heeft dan kan dat zeker ook niet bewezen worden voor [verdachte] .
De investering in [c-straat] is door [betrokkene 3] gedaan verklaart [betrokkene 5] Blz. 637Er is vanaf het begin bij verhoren bij de politie tot aan einde verhoren RH-C consistent verklaard door [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] dat [betrokkene 5] daar woonde en dat de kwekerij van [betrokkene 5] was. Ook de rechter in eerste aanleg (ontnemingsvonnis blz. 4) noemt [betrokkene 5] , de bewoner van dit adres. [betrokkene 5] verklaart ook tot bij de R-C dat de kwekerij gewoon van hemzelf was. Er is geen bewijs tegen [verdachte] en [betrokkene 5] neemt ook gewoon de verantwoording voor de kwekerij. Hij was van [betrokkene 5] . [verdachte] moet vrijgesproken worden van [c-straat] .”
36. Het volgende kan worden vooropgesteld. Art. 153 Sv houdt onder meer in dat een proces-verbaal door een opsporingsambtenaar persoonlijk en op ambtseed of ambtsbelofte dient te worden opgemaakt en dient te worden gedagtekend en ondertekend. Een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal dat niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, of niet is ondertekend, is niet in de wettelijk voorgeschreven vorm opgemaakt en kan slechts als geschrift in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º, Sv tot het bewijs meewerken.16.
37. Het door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is, zoals door de steller van het middel aangevoerd, inderdaad niet ondertekend en is daarmee niet in de wettelijk voorgeschreven vorm opgemaakt. Anders dan door de verdediging ter terechtzitting op 25 januari 2019 is aangevoerd, brengt dit echter niet mee dat het proces-verbaal dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het proces-verbaal kan immers worden aangemerkt als een ander geschrift in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º, Sv en daarmee voor het bewijs meewerken. Hiervoor is vereist dat een dergelijk geschrift in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen wordt gebruikt. Het hof heeft de bewezenverklaring eveneens doen steunen op de verklaringen van de medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 2] , waaruit het hof heeft kunnen afleiden dat zich een hennepkwekerij bevond op het adres [c-straat 1] te [plaats] en dat de verdachte daarbij betrokkenheid heeft gehad. Het niet-ondertekende proces-verbaal kan aldus in verband met de inhoud van deze bewijsmiddelen tot het bewijs meewerken.
38. De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het proces-verbaal dient te worden uitgesloten als bewijsmiddel, omdat het proces-verbaal – waarschijnlijk bewust – niet is ondertekend en een jaar en twee dagen na het ontdekken van de hennepkwekerij is opgemaakt. De steller van het middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359a, tweede lid, Sv heeft verzuimd te reageren op dit verweer.
39. Het hof heeft het verweer niet gehonoreerd door het desbetreffende proces-verbaal toch als bewijsmiddel op te nemen. Dat oordeel is niet nader gemotiveerd. Daartoe was het hof ook niet gehouden. De raadsman heeft in dit verband slechts aangevoerd dat het proces-verbaal “waarschijnlijk bewust” niet is ondertekend. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de verdediging daarmee heeft verzuimd duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren aan te geven dat sprake is van een verzuim en waarom dit verzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
40. Ook overigens is de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit ten aanzien van de hennepkwekerij aan [c-straat 1] te [plaats] en de betrokkenheid daarbij in het kader van zijn deelname aan de criminele organisatie naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat de verbalisant [verbalisant 4] na binnentreding in het pand aan [c-straat 1] te [plaats] zag dat er in de woning restanten lagen van een vermoedelijke hennepkwekerij. Hij zag dat in de inpandige garage grote hoeveelheid potten met potgrond en koolstoffilters lagen, dat in de woonkamer twee armaturen lagen waaraan per armatuur vier lampen waren bevestigd en dat op de eerste verdieping drie ruimtes waren waar vermoedelijk een kwekerij had gezeten. De medeverdachte [betrokkene 2] heeft eveneens verklaard over een hennepkwekerij aan [c-straat] (bewijsmiddel 19). De medeverdachte [betrokkene 5] heeft onder meer verklaard dat de verdachte de stekken meenam, dat hij bepaalde dat er kon worden geoogst en dat hij de oogst meenam (bewijsmiddel 18). De bewezenverklaring is aldus ook in zoverre toereikend gemotiveerd.
41. Het middel faalt.
42. Het derde middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van de [d-straat (1-2)] te [plaats] onvoldoende met redenen heeft omkleed.
43. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van de bewezenverklaring van de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet in een pand aan de [d-straat (1-2)] te [plaats] , houden onder meer het volgende in:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij aan de [d-straat] te [plaats] d.d. 18 december 2013 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2013106695) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Pagina 1518
Op woensdag 18 december 2013 constateerde ik het volgende:Naar aanleiding van een melding die de noodhulpeenheid van team Noord had gekregen, zijn collega’s ter plaatse gegaan op het adres [d-straat 1] te [plaats] . Op dat adres zou mogelijk een inbraak hebben plaatsgevonden in een bedrijfspand, want een melder had de roldeur open zien staan. De noodhulpeenheid is ter plaatse gekomen en zag dat er achter de roldeur van het bedrijfspand afval lag wat zou wijzen op een hennepkwekerij.
Pagina 1519De collega’s zagen onder andere een afgetimmerde ruimte, afvoerslangen en elektriciteitskabels. Hierop zijn de collega’s verder het pand ingegaan en troffen in een afgetimmerde ruimte de resten van een hennepkwekerij. Hierop hebben de collega’s ons gebeld met het verzoek het onderzoek over te nemen.
Ik ben ter plaatse gegaan naar het bedrijfspand samen met collega [verbalisant 8] . Het bleek dat het bedrijfspand ligt aan de [d-straat (1-2)] te [plaats] . De loods bevindt zich in een pand waar 22 van deze bedrijfsunits zijn gevestigd. De loods heeft naast de ruimte op de begane grond ook nog ruimte op de eerste verdieping. Door de opening van de roldeur zag ik afval liggen in een ruimte (ruimte 1). Tussen het afval heb ik 217 zwarte plantenbakjes, 45 stekkers, 1 afzuiginstallatie en 1 koolstoffilter aangetroffen. In de muur zat een deur. Deze deur leidde naar een ruimte (ruimte 2) waar een aantal spullen lagen. Hier zag ik onder andere een fles groeimiddel die ik vaker heb aangetroffen in hennepkwekerijen. Verder heb ik een aantal sporendragers aangetroffen en veilig gesteld voor onderzoek. Zo heb ik lege blikjes Heineken, een leeg blikje Amstel, een lege colafles en twee lege flessen van het merk Crystal Clear Veilig gesteld.
Ruimte 2 leidt naar ruimte 3 . ln ruimte 3 heeft vermoedelijk de hennepkwekerij gevestigd gezeten: Ik zag op de grond aarde liggen. Ook lag er een vuilniszak met daarin hennepresten. Ik herkende de resten als resten van een hennepplant. Ook zag ik bij binnenkomst rechts een balk hangen waarbij één kant aan een ketting hing en de andere zijde op de grond lag. Aan deze balk zat een verlichtingsarmatuur bevestigd die ik vaker heb gezien in een hennepkwekerij.
In ruimte 3 zijn verschillende sigarettenpeuken door mij veiliggesteld. Deze peuken lagen op de grond. Sommige peuken waren uitgetrapt, maar sommige waren nog rond van vorm.
In ruimte 4, de ruimte vanaf de voordeur en waarin de trap naar de eerste verdieping staat, zagen wij aan de zijkant allemaal dozen staan. In een van de dozen heb ik een leeg bierflesje aangetroffen. Dit flesje heb ik veilig gesteld voor onderzoek. In ruimte 4 bevindt zich ook een meterkast. Uit onderzoek door een fraudemedewerker van Enexis is gebleken dat de elektriciteitsmeter is vernield.
Pagina 1527
In ruimte 2 en 3 waren knipschaartjes aangetroffen. Op deze knipschaartjes bevonden zich hennepresten. 2. Het schriftelijk bescheid, te weten een huurovereenkomst tussen [B] B.V. en [betrokkene 7] m.i.v. 1 januari 2013 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:Pagina 1541HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW ONDERGETEKENDEN
[B] B.V.(…)hierna te noemen ‘verhuurder’,
EN
[betrokkene 7](…)hiernate noemen ‘huurder’ZIJN OVEREENGEKOMENHet gehuurde, bestemming1.1 Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder de bedrijfsruimte, het appartementsrecht omvattende het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond en eerste verdieping van het gebouw, met twee bijbehorende parkeerplaatsen op de begane grond, gelegen aan de [d-straat 1] te [postcode] [plaats] .1.2 Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte/opslag. Montagebedrijf in systeemplafonds en scheidingswanden.Duur, verlenging en opzegging3 .1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 1 jaar, ingaande op 1 januari 2013 en lopende tot en met 31 december 2013.
3.2
3 .2 Na het verstrijken van de in 3 .1 genoemde periode wordt deze overeenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van 2 jaar, derhalve tot en met 31 december 2015.3 . Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 26 november 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-178) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] :
V = vraag (verbalisant(en)
A = antwoord gehoordeO = opmerking verbalisant(en)
Pagina 730O: Wij gaan nu een aantal kwekerijen behandelen waar er verdenkingen in jouw richting zijn dat jij ermee te maken hebt. V: Op het adres [d-straat (1-2)] te [plaats] werden er restanten van een hennepkwekerij aangetroffen en ook resten van hennepplanten. Daar is DNA van jou en [betrokkene 2] aangetroffen. Hoe zit dat nu? A: Ik heb daar weleens plafonds gemaakt met [betrokkene 2] . Dat is begin 2013 geweest.V: In wiens opdracht was jij daar? A: Voor [betrokkene 7] . Die ken ik van vroeger. Ik heb daar 200 euro voor gekregen. [betrokkene 2] heb ik 50 euro gegeven. Het geld heb ik contant gekregen. V: De rolverdeling: [betrokkene 5] en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) zijn de opdrachtgevers. [betrokkene 2] heeft jou geholpen en planten geknipt. [betrokkene 4] deed de verzorging. Klopt dat? Pagina 731A: Ja.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 4 december 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-208) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] :
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord gehoorde O = opmerking (verbalisant(en)Pagina 761O: Je hebt eerder verklaard over de hennepkwekerij die in [plaats] is aangetroffen. Je hebt toen uiteindelijk verklaard dat je betrokken bent geweest bij de aanleg van die kwekerij en dat je dat samen met [betrokkene 2] hebt gedaan voor [betrokkene 7] . V: Klopt dat? A: Ja. O: Volgens ons was er ook nog iemand anders betrokken bij de kwekerij in [plaats] . V: Ga je daar uit jezelf over verklaren? Pagina 762A: Ja, [verdachte] . V: Wat kun je over [verdachte] vertellen in [plaats] ? A: [betrokkene 7] kwam in die tijd veel bij mij. Dat was in 2013. Ik wist wel dat [betrokkene 7] ook een pandje zocht om te kweken. We zijn toen een week later naar dat pandje gegaan. Het was [d-straat] in [plaats] , volgens mij huisnummer [001] of [002] . [betrokkene 7] vroeg of ik hem wilde helpen met bouwen. Omdat het een kale ruimte was moest er een wand in. Ik had nog wat spullen over van de bouw. Dat waren groene platen en die konden we mooi gebruiken om die wanden te maken. Ik heb toen samen met [betrokkene 7] die groene platen naar [d-straat] gebracht om de wanden erin te zetten. Een dag erop ging ik naar de [d-straat] en nam ik [betrokkene 2] mee om die wand te zetten voor het kweekhok. [betrokkene 7] was er al toen wij aankwamen. Ik zag dat [verdachte] er toen ook al was. We hebben toen samen daar gebouwd. V: Wat heb jij gedaan op het adres [d-straat] in [plaats] ? A: Ik heb geholpen met het zetten van de wanden. Dat deed ik met [betrokkene 7] , [betrokkene 2] en [verdachte] . Ik heb daarna nog een afzuigertje opgehangen, twee stuks. V: Wat had [verdachte] gedaan? A: Met die wanden plaatsen heeft [verdachte] die wanden gestuukt. 6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 26 november 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-185) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] : V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord gehoorde
O = opmerking verbalisant(en)
Pagina 847V: Wat kun je verklaren over [plaats] ? A: Ik ben daar inderdaad geweest in de hennepkwekerij. Die kwekerij die daar gezeten heeft is eigendom van [betrokkene 7] . Ik ben door [betrokkene 7] gevraagd om daar te knippen. Ik heb dat een keer gedaan, wat ik me kan herinneren. Ik heb toen daar alles geknipt. [betrokkene 7] hielp met knippen.
V: Hoeveel planten stonden er?A: Twee- of driehonderd.V: Hoe vaak ben je in die kwekerij geweest?
A: In ieder geval twee keer. Eén keer twee à drie dagen om de kwekerij op te bouwen en één keer om te knippen. Het opbouwen was met [betrokkene 7] en [betrokkene 3] .7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 3 december 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-242) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] :
V = vraag verbalisant(en)A = antwoord gehoordeO = opmerking verbalisant(en)
Pagina 881V: Is [verdachte] betrokken bij de kwekerij in [plaats] ?(verdachte is stil, gaat voorovergebogen zitten en zucht)V: Is het lastig voor je om hierover te verklaren? A: Ja, als ik straks buiten ben krijg ik hier gezeik mee. V: Is [verdachte] betrokken bij de kwekerij in [plaats] ? A: Ja. V: Wat is de rol van [verdachte] in [plaats] ? A: Hij is één of twee keer mee geweest toen de kwekerij werd gebouwd. We waren daar met zijn vieren. V: Wat heeft [verdachte] gedaan in [plaats] ?
A: Volgens mij heeft hij een muur dichtgesmeerd van het hok dat gebouwd werd.”
44. De steller van het middel voert in de toelichting op het middel in het bijzonder aan dat uit de bewijsvoering hoogstens volgt dat de verdachte betrokken zou zijn geweest bij het dichtsmeren van een muur in het pand [d-straat (1-2)] te [plaats] toen daar nog geen hennepkwekerij was ingericht en dat verdachte voor het overige in het geheel niet betrokken is geweest bij de aldaar in december 2013 aangetroffen hennepkwekerij.
45. Ik stel voorop dat de bewezenverklaring niet behelst dat de verdachte zich als (mede)pleger heeft schuldig gemaakt aan hennepteelt. Bewezen verklaard is zijn deelname aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, in welk verband ook de hennepkwekerij in een pand aan de [d-straat (1-2)] te [plaats] in de bewezenverklaring wordt genoemd. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden kon het hof afleiden dat sprake was van een samenwerkingsverband en dat dit samenwerkingsverband zich gedurende een ruime periode heeft beziggehouden met het op verschillende plaatsen oprichten en exploiteren van hennepkwekerijen en de handel in hennep. Over dit oordeel wordt in cassatie niet geklaagd. De verdachte heeft volgens het hof aan deze organisatie opzettelijk deelgenomen door specifiek aan hem toe te schrijven activiteiten te verrichten, zoals het opdracht geven tot het bouwen van hennepkwekerijen en het regelen van de financiën, het (laten) opbouwen van de verschillende kweekruimten, het regelen van stekken, het aangeven wanneer er geknipt of geplant moest worden en het meenemen van de oogst. Daarbij gaat het om activiteiten die de doelstelling van deze criminele organisatie hebben ondersteund.
46. De door het hof opgenomen bewijsmiddelen in de aanvulling op zijn verkort arrest van 6 maart 2019, waarnaar door de steller van het middel wordt verwezen, moeten worden bezien in het licht van dit samenwerkingsverband. Uit deze bewijsmiddelen volgt ten aanzien van het pand aan de [d-straat (1-2)] te [plaats] onder meer dat aldaar een hennepkwekerij was gevestigd. De medeverdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte betrokken was bij de kwekerij in [plaats] en dat hij samen met anderen heeft “gebouwd” (bewijsmiddel 4). Ook heeft [betrokkene 3] desgevraagd bevestigd dat de verdachte een van de twee opdrachtgevers daartoe was (bewijsmiddel 3 ). De medeverdachte [betrokkene 2] heeft eveneens verklaard dat de verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij in [plaats] en een muur heeft “dichtgesmeerd” van het hok dat werd gebouwd (bewijsmiddel 7).
47. Voor zover het middel berust op de veronderstelling dat het hof slechts heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij het dichtsmeren van een muur in het pand [d-straat (1-2)] te [plaats] toen daar nog geen hennepkwekerij was ingericht, faalt het omdat het in zoverre berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest.
48. Het hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet in een pand aan de [d-straat (1-2)] te [plaats] . Daarbij neem ik mede in aanmerking dat uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte een van de twee opdrachtgevers voor de bouw van de hennepkwekerij is geweest en hij ook daadwerkelijk samen met anderen “heeft gebouwd”. In zoverre is de bewezenverklaring naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
49. Het derde middel faalt.
50. Het vierde middel behelst de klacht dat dat het hof de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van de [e-straat 1] te [plaats] onvoldoende met redenen heeft omkleed.
51. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van de bewezenverklaring van de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet in een pand aan de [e-straat 1] te [plaats] , houden onder meer het volgende in:
“20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij aan de [e-straat 1] te [plaats] d.d. 2 oktober 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-1) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Pagina 198Aanleiding onderzoek
Op vrijdag 26 juni 2015 omstreeks 12:40 uur stelde ik een onderzoek in op het adres [e-straat 1] , [postcode] [plaats] , vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet.Binnentreden perceel
In voornoemd perceel werd op vrijdag 26 juni 2015, omstreeks 12:40 uur, ter opsporing en inbeslagneming binnengetreden.Pagina 199
Aangetroffen situatie
Na het binnentreden zag ik in de ruimte om de begane grond alleen wat verpakkingsmaterialen.
Ik zag op de eerste etage twee zwarte kweektenten staan. Ik zag vanuit de kweektenten dat er afzuigslangen waren aangesloten aan een pijp op het dak. Ik zag dat in één van de kweektenten (hierna te noemen ruimte A) 91 hennepplanten stonden onder assimilatielampen. Ik zag dat aan ruimte A een ruimte was gekoppeld (hierna te noemen ruimte B). Ik zag in ruimte B op de grond delen van hennepplanten, een tafeltje met acht schaartjes met groene aanslag, enkele vuilniszakken met hennepbladeren, drie flessen met plantenvoeding en een krukje liggen. Ik zag in de tweede kweektent (hierna te noemen ruimte C) drie stellingen staan met schappen. Ik zag op vier schappen 360 hennepstekken staan onder TL-verlichting. Ik zag in ruimte C twee vuilniszakken staan met 612 hennepstekken.
Pagina 200Vaststelling hennep
Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepstekken waren. Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepstekken betroffen.Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.StroomvoorzieningDe stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door [betrokkene 8] , fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Liander, in aanwezigheid van mij. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 16 december 2015 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-223) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [betrokkene 4] :
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord gehoorde
O = opmerking verbalisant(en)Pagina 930
O: Uit het onderzoek zijn feiten en omstandigheden naar voren gekomen waaruit de verdenking is ontstaan van hennepteelt op de [e-straat 1] te [plaats] .
V: Wat kun je daarover verklaren?
A: Daar heb ik alleen water gegeven.O: Je bent nu opnieuw aangehouden om daarover te worden gehoord. We willen weten hoe het nu zit en dat je ook gaat uitleggen hoe je erbij bent gekomen.
A: [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) ken ik al een tijdje. Hij heeft mij op een gegeven moment gevraagd om hem te helpen.V: Hoe heet [verdachte] verder?
A: Ik ken hem alleen als [verdachte] . Ik hoorde tijdens mijn vorige aanhouding dat het over [verdachte] gaat. Hij woont ergens achter bij […] in [plaats] .
V: Wat heeft hij aan jou gevraagd?
Pagina 931A: Of ik de plantjes water wilde geven.
V: Hoe wist je om wat voor plantjes het ging?
A: Hij vroeg gewoon aan me: ‘Kun je wietplantjes voor me water geven?’
V: Hoe kom je bij de [e-straat 1] te [plaats] ?
A: Ik heb gewoon de sleutel gekregen van degene die dat gehuurd heeft.
V: En wie is dat?
A: Die [verdachte] . Hij heeft me de sleutel gegeven en hij gaf me het adres.
V: En toen?
A: Toen ben ik water gaan geven aan die plantjes.
Pagina 932
V: Hoe zag het eruit toen jij de eerste keer op de [e-straat 1] te [plaats] kwam?
A: Toen zat die kwekerij er al. Er stond een tent boven. Het was een zwarte tent. Als je de rits open deed dan moest je daarna nog een rits opendoen. Daar stonden dan die plantjes.
V: Wat is de rol van [betrokkene 3] in die kwekerij?
A: Hij is de bouwer en legt alles aan.V: Heeft hij dat alleen gedaan?
A: Nee, met [betrokkene 2] .
V: Hoe weet je dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] die kwekerij hebben aangelegd?
A: Dat zei die [betrokkene 3] .
V: Wie is die [betrokkene 3] ?
A: [betrokkene 3] .
V: Heb je [betrokkene 3] weleens gezien in de hennepkwekerij aan de [e-straat ] ?
A: Ja.
V: Wat deed hij daar toen?
A: De stroomkabel moest er nog op. Hij heeft de elektriciteit aangesloten.
Pagina 933 V: Wat was er afgesproken over de opbrengst van de stekken?
A: Dat weet ik niet. Ik hoefde alleen maar water te geven.
V: Wat was er met jou dan afgesproken?
A: Ik zou geld krijgen.
Pagina 934 V: Met wie maakte je daar afspraken over?
A: Ook [verdachte] .
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 6 januari 2016 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-242) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] :
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord gehoorde
O = opmerking verbalisant(en)
Pagina 884 [e-straat 1] te [plaats]
O: Je hebt verklaard dat je niet betrokken bent bij de hennepstekkenkwekerij die werd aangetroffen op de [e-straat 1] te [plaats] op 26 juni 2015. Je hebt eerder in een verklaring aangegeven dat je er wel wat hebt gedaan.
V: Wat kun je daarover verklaren?
A: Ik ben er een paar keer geweest. Volgens mij was dat met [betrokkene 9] en volgens mij ook nog een keer met [betrokkene 3] . Ik ben daar ook een keer geweest om wat spullen aan te geven. Ik heb ook een keer geprobeerd om daar te stekken.
V: Heb je nog meer gedaan dan helpen met de bouw en één keer met de stekken?
A: Nee.
V: Wat heeft [betrokkene 5] met die kwekerij te maken?
A: Wat ik van horen zeggen heb is dat [betrokkene 5] de huurder was.
23. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 8 januari 2016 (als bijlage van het (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015288431-248) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] :
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord gehoorde
O = opmerking verbalisant(en)
Pagina 784 [e-straat 1] [plaats] O: Je hebt al meerdere keren verklaard over de hennepkwekerij die is aangetroffen op 26 juni 2015 op de [e-straat 1] te [plaats] . Je hebt daarbij samengevat verklaard dat [verdachte] het pand heeft bezichtigd en dat hij tegen jou heeft gezegd dat het pand goed was om daar te kweken. Vervolgens werd de huur door [betrokkene 5] afgesloten en heb jij samen met [betrokkene 9] en [betrokkene 4] de kwekerij gebouwd. Jij hebt daar ook de elektra aangesloten.
V: Klopt dit?
A: Ja.
A: Ik heb toen een schakelbordje en een afzuigertje opgehangen en toen was ik er wel klaar.
Pagina 785
O: [betrokkene 5] verklaart dat jij hem hebt voorgesteld om de huur van een pand op naam van [C] te laten zetten en dat jij hem toen het pand aan de [e-straat ] hebt aangedragen en dat jij [betrokkene 5] hebt aangestuurd over hoeveel huur moest worden betaald.
V: Wat kun je daarover verklaren?
A: Vanaf het begin in januari 2015 was er al contact tussen [verdachte] en [betrokkene 5] . [verdachte] zei tegen mij dat we dat pand aan de [e-straat ] moesten nemen in [plaats] . Ik heb dat toen doorgegeven aan [betrokkene 5] en ik heb doorgegeven hoeveel huur hij moest betalen. Dat kreeg ik weer door van [verdachte] .
O: Er is een factuur aangetroffen in je woning van ‘ [D] ’ te [plaats] .
V: Ken je dat?
A: Ja, dat is een growshop waar ik altijd mijn spullen haalde.
V: Hoe lang kom je daar al?
A: Een jaar of twee.
O: De aangetroffen factuur heeft een factuurdatum van 28 april 2015 voor de aanschaf van verschillende goederen.V: Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat heb ik gehaald en dat is naar de [e-straat ] gegaan.”
52. De steller van het middel klaagt in het bijzonder over de verwerping van het door de verdediging ter terechtzitting van 25 januari 2019 gevoerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot uitsluiting van de resultaten van het onderzoek door verbalisant [verbalisant 1] van het bewijs. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019 blijkt dat de raadsman van de verdachte in dit verband overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota het volgende heeft aangevoerd:
“BETREDEN BESLOTEN PLAATS [e-straat ] EN VERRICHTEN ONDERZOEKSHANDELINGEN
In het p-v van bevindingen van [verbalisant 1] vermeldt hij op 18 juni 2015 dat hij besloten plaats heeft betreden zonder bevel van de OvJ. Het betreft hier het erf en het dak van het perceel aan de [e-straat 1] te [plaats] . Verbalisant [verbalisant 1] betreedt het perceel en plaatst een ladder om op het platte dak van het perceel te komen. Vervolgens maakt hij gebruik van een warmtecamera teneinde een pijp op het dak te gaan onderzoeken. Hij voelt aan de pijp en constateert dat de lucht uit deze pijp 'naar hennep rook'. Daarvoor moest verbalisant [verbalisant 1] eerst de besloten plaats betreden.Volgens de Memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing (Tweede Kamer 1996-1997 nummer 25403, nummer 3 ), volgt dat onder een besloten plaats niet zijnde een woning dient te worden verstaan 'een niet voor iedereen toegankelijke plaats zoals een erf of een loods'. Hierbij dient nog vermeld te worden dat de handelingen van [verbalisant 1] verder gaan dan 'zoekend rondkijken'. Hij betreedt immers de plaats d.m.v. een trap, gaat naar het dak en gaat daar staan ruiken en voelen aan een pijp. Dit zijn onderzoekshandelingen. Dit optreden dient te worden aangemerkt als een onrechtmatige doorzoeking. Het gevolg daarvan is geweest het aantreffen van een kwekerij en op grond van dit handelen, dient ten minste bewijsuitsluiting te volgen van de resultaten van het onderzoek op de [e-straat 1] . In het vonnis in eerste aanleg wordt gesteld dat gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en artikel 3 van de Politiewet, niet valt in te zien waarom [verbalisant 1] het perceel [e-straat 1] in [plaats] niet mocht betreden.
Artikel 9 Opiumwet en art. 3 politiewet is niet voldoende. Er is geen redelijk vermoeden op het moment van betreden en onderzoeken. Er is op dat moment één tip. Dat geeft niet de bevoegdheid tot doorzoeking, Het geeft niet de bevoegdheid tot een gericht onderzoek zoals wel verricht door [verbalisant 1] . Dat onderzoek dient zoals gezegd te worden aangemerkt als een onrechtmatige doorzoeking. Het redelijk vermoeden ontstaat pas na beklimmen en onderzoek van en aan het pand. Nu het hele onderzoek […] een vrucht is van dit vormverzuim moet dit leiden tot niet ontvankelijk verklaren van het OM. Bewijsuitsluiting.”
53. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van dit door de verdediging gevoerde verweer het volgende in:
“De raadsman heeft aangevoerd - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat een opsporingsambtenaar op 18 juni 2015 het perceel [e-straat 1] te [plaats] heeft betreden doordat hij met behulp van een ladder het dak is opgeklommen en daar onderzoek heeft gedaan door aan de mond van een ventilatiepijp te ruiken. Volgens de raadsman had de opsporingsambtenaar niet de bevoegdheid tot het doen van dergelijk gericht onderzoek aangezien er op dat moment nog geen sprake was van enig redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Het onderzoek aan de ventilatiepijp dient derhalve aangemerkt te worden als een onrechtmatige doorzoeking en als onherstelbaar vormverzuim. Aangezien het gehele onderzoek ‘ […] ’ een vrucht is van dit vormverzuim moet dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat, gelet op de uit het dossier naar voren komende redenen om daar een onderzoek in te stellen en gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en artikel 3 van de Politiewet, niet valt in te zien waarom de opsporingsambtenaar het perceel [e-straat 1] in [plaats] niet mocht betreden of op het dak van de daar gelegen bedrijfshal geen waarnemingen mocht doen bij de mond van een ventilatiepijp. Er bestaat dus ook ten aanzien van dit punt geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel voor bewijsuitsluiting.”
54. Art. 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet houdt in:
1. De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:(…)
b. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
Art. 3 van de Politiewet houdt in:
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
55. De steller van het middel betoogt dat op het moment van het betreden van het perceel [e-straat 1] te [plaats] er geen enkele aanwijzing was voor betrokkenheid van een van de verdachten bij het pand.
56. Het volgende kan worden vooropgesteld. Het oordeel of sprake is van een verdenking van een overtreding van de Opiumwet en of deze verdenking toereikend is voor de toepassing van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet, is in belangrijke mate afhankelijk van een aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het oordeel van de feitenrechter kan in cassatie daarom slechts in beperkte mate worden getoetst.17.Het gaat bij art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet niet om een ‘redelijk vermoeden van schuld’ van een persoon, maar of ‘redelijkerwijs vermoed kan worden’ dat op de desbetreffende plaats een overtreding van de Opiumwet is begaan.18.
57. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat het perceel [e-straat 1] in [plaats] kon worden aangemerkt als een plaats waar redelijkerwijs vermoed kon worden dat een overtreding van de Opiumwet plaatsvond.
58. Voor zover het middel steunt op de veronderstelling dat daarnaast als voorwaarde geldt dat aanwijzingen moeten bestaan “dat een van de betrokkenen in verband staat met het pand” faalt het omdat het daarmee een eis stelt die het recht niet kent.
59. Ook overigens kan het middel nergens toe leiden. Ik volsta in dit verband met de constatering dat de verdediging heeft verzuimd duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren aan te geven waarom het verzuim dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting. De schriftuur bevat daarvoor evenmin een aanknopingspunt. In dit verband verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim levert dus niet een nadeel op als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv.19.
60. Het middel faalt.
61. Het vijfde middel behelst de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is geschonden.
62. Namens de uit hoofde van de onderhavige zaak gedetineerde verdachte is op 11 maart 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 22 mei 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden. Dit dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
63. Het middel is terecht voorgesteld.
64. Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte cassatie is ingesteld op 11 maart 2019. Ook in dat opzicht is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM overschreden.20.
Slotsom
65. Het eerste, tweede, derde en vierde middel falen. In elk geval het tweede, derde en vierde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het vijfde middel slaagt.
66. Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
67. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑07‑2021
Zie EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin tegen Nederland), par. 40.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes, rov. 2.9.2 en rov. 2.9.5.
Zie ook Y. Buruma, ‘De rechtmatigheidsgetuige’, DD 2000, afl. 9, p. 859-874.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes, rov. 2.9.2.
Zie o.a. EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin tegen Nederland), par 40.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers.
HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. Jörg.
Zie o.a. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans.
Zie onder meer HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers; HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2246 en HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1880, NJ 2020/28.
Zie HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans.
HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. Jörg.
Zie HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. Jörg.
Vgl. HR 16 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2481, NJ 2007/67 en HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9954, NJ 2008/265.
Vgl. HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3201.
Vgl. o.a. HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673, NJ 2012/145, m.nt. Borgers; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7438, NJ 2013/175, m.nt. Bleichrodt; HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen; HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:36, NJ 2014/105, m.nt. Borgers en HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:746, NJ 2021/213.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.
Beroepschrift 16‑10‑2020
Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
Inzake
[requirant], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], thans wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan het adres [adres], requirant tot cassatie van het hem betreffende arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingslocatie Zwolle gewezen op 6 maart 2019 onder parketnummer 21/000002-17
Inleiding
In de strafzaak naar aanleiding van het onderzoek [onderzoek] zijn negen personen als verdachte aangemerkt, te weten [requirant], verder te noemen requirant van cassatie, [betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 2], [betrokkene 4], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9].
Voor de rechtbank werden alleen de zaken requirant van cassatie, [betrokkene 3] en [betrokkene 2] berecht. Ten aanzien van de overige verdachten is nog steeds geen vervolgingsbeslissing bekend. Dit is met name bijzonder onbegrijpelijk ten aanzien van de verdachte [betrokkene 5], die evident betrokken is bij twee kwekerijen, te weten [a-straat] [01] te [a-plaats] en [b-straat] [02] te [a-plaats]. Volgens het vonnis van de rechtbank is [betrokkene 5] ook betrokken bij de [c-straat] [03] te [c-plaats] en bij de [d-straat] [04] te [d-plaats] dus bij vier van de vijf ten laste gelegde kwekerijen.
De verdachte [betrokkene 5] is op 2 juli 2015 om 11:15 uur aangehouden en diezelfde dag na verhoor heengezonden. Nadien hebben meerdere telefonische verhoren plaatsgevonden die door de verbalisant [verbalisant 1] zijn aangeduid als ‘gesprekken’. Alleen het eerste verhoor van 2 juli 2015 en het laatste verhoor van 29 december 2015 hebben op het politiebureau te Apeldoorn plaats gevonden.
De verdachten requirant van cassatie, [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn op 24 november 2015 aangehouden op last van de officier van justitie op verdenking van overtreding van art. 3 Opiumwet. Zij zijn vervolgens in verzekering en in bewaring gesteld. Requirant van cassatie heeft aansluitend 6,5 maand in voorlopige hechtenis doorgebracht. Requirant van cassatie is vervolgens geschorst onder de voorwaarde van elektronisch toezicht, welk E.T. nog eens 197 dagen heeft geduurd. Requirant van cassatie is bij vonnis van 23-12-2016 door rechtbank Gelderland locatie Zutphen veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan 4 voorwaardelijk en vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde witwasfeit.
Tegen het vonnis is tijdig hoger beroep ingesteld. Bij tussenarrest d.d. 24-01-2018 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingslocatie Zwolle, heeft het hof naar aanleiding van het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer aanvullend onderzoek bevolen en daartoe in het arrest 8 vragen geformuleerd. Deze vragen dienden beantwoord te worden door de officier van justitie in eerste aanleg, door de CIE officier van justitie alsmede door de verbalisant [verbalisant 1] in de vorm van een nader op te maken proces-verbaal.
Na binnenkomst van de verschillende processen-verbaal is de behandeling van de strafzaak in hoger beroep voortgezet op 20 februari 2019. Bij arrest van 6 maart 2019 heeft het hof het niet-ontvankelijkheidsverweer verworpen en requirant van cassatie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Tegen het arrest en de ter terechtzitting gegeven tussenbeslissingen is tijdig cassatieberoep ingesteld. Het cassatieberoep is uitdrukkelijk niet gericht tegen de vrijspraak voor de straf-verzwarende kwalificatie van het leidinggeven aan een criminele organisatie, waarvan het hof uitdrukkelijk requirant van cassatie heeft vrijgesproken.
Middel I
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd, in het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359, 359 lid 2 en 415 Sv alsmede artikel 6 EVRM omdat het gerechtshof in het arrest van 6 maart 2019 het verzoek tot het horen van getuigen heeft afgewezen op onjuiste gronden, althans onvoldoende met redenen heeft omkleed en het beroep op niet-ontvankelijkheid op onjuiste gronden heeft verworpen, althans de verwerping onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Toelichting
A — afwijzing getuigen
Blijkens het p-v van de zitting d.d. 25-01-2019 heeft de raadsman van requirant van cassatie het hof verzocht om de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] alsnog als getuigen op te roepen opdat zij op een nadere terechtzitting gehoord konden worden. De getuigen dienden gehoord te worden naar aanleiding van de nieuw opgemaakte processen-verbaal naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24-01-2018. Het standpunt van de verdediging was dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de door het hof gestelde vragen deels niet en deels onjuist hebben beantwoord omdat bepaalde door hen gegeven antwoorden evident onjuist en/of zeer onzorgvuldig geformuleerd zijn gelet op hetgeen eerder geverbaliseerd is. De verdediging heeft aangegeven van oordeel te zijn dat de getuigen onderling overleg hebben gehad over de door hen op te stellen processen-verbaal. De getuigen dienden ook daarover ondervraagd te worden.
De verdediging heeft uitvoerig gemotiveerd op welke punten de getuigen ondervraagd dienden te worden. Zie aanvullende pleitnotitie IIa met bijlage d.d. 25-01-2019:
‘(…)Inleiding
De zaak is behandeld per arrest d.d. 20 december 2017 en 10 januari 2018 (pro-forma) waarna op 24 januari 2018 een tussenarrest is geweest waarin het hof heeft aangegeven dat aanvullend onderzoek zal moeten plaatsvinden naar aanleiding van de door de raadsman gevoerde verweren. Het hof heeft in het arrest 8 vragen geformuleerd (met sub-vragen) waarop door het OM en de politie antwoord zou moeten worden gegeven. Naar aanleiding van deze 8 vragen zijn er 3 processen verbaal opgemaakt:
- —
Een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1], opgemaakt op 11 mei 2018
- —
Een proces-verbaal opgemaakt op 8 juni 2018 door OVJ mr. [verbalisant 5]
- —
Een proces-verbaal opgemaakt op 12 juni 2018 door de C.I. OVJ mr. [verbalisant 6]
Naar kennisneming van de door de betrokkenen opgestelde processen-verbaal heeft de verdediging geconstateerd dat de vragen deels niet en deels onjuist zijn beantwoord door de betrokkenen heeft de verdediging tijdig op 19 december 2018 het ressortspakket verzocht om de betreffende verbalisant en de twee OvJ's als getuige op te roepen voor deze zitting. De PG heeft per brief d.d. 17 januari 2019 aangegeven geen noodzaak te zien tot het oproepen van deze getuigen. De verdediging merkt op dat het in deze gaat om nieuwe processen-verbaal die niet eerder aan het dossier waren toegevoegd, en welke zijn opgemaakt naar aanleiding van het tussenarrest van het Hof. Naar de mening van de verdediging is het verdedigingsbelang het juiste criterium moet zijn voor de beoordeling van de verzoeken. De verdediging verzoekt uw Hof dan ook nogmaals om de opstellers van de 3 processen-verbaal te weten mr. [verbalisant 5], brigadier [verbalisant 1] en mr. [verbalisant 6] als getuige op te roepen voor nadere zitting.
Bespreking opgestelde P-V's
Er zijn door het Hof 8 vragen gesteld aan [verbalisant 1]. Daarvan heeft hij er twee niet beantwoord. Vraag 1 en 8. Van de 6 vragen die hij wel beantwoord kan de verdediging aantonen dat er in drie wel beantwoorde vragen niet naar waarheid tegenover het Hof verklaard wordt door [verbalisant 1]. Vraag 2, 3 en 5. (Je moet het maar durven 50% aantoonbaar…)
De verdediging laat zien dat de OVJ in zijn antwoord aan het Hof aantoont dat ook een extra PV van [verbalisant 1] niet naar waarheid zijn opgemaakt.
Aangetoond zal worden dat de rechtbank in Zutphen is misleid door de Ovj omtrent de vervolging van [betrokkene 5] door de OVJ.
Ook blijkt dat er overleg tussen de OVJ [verbalisant 5] en de Officier CIE moet zijn geweest en dat er dus afstemming is geweest over de vandaag afgelegde verklaringen aan het Hof. Wat u hierbij vooral in ogenschouw zou moeten nemen, naar mening van de verdediging, is de vraag waarom er ‘valse’ PV's zijn opgemaakt, waarom er door [verbalisant 1] niet naar waarheid verklaard wordt en waarom er overleg gepleegd wordt over de af te leggen verklaringen tegenover u. Er is toch immers niets aan de hand met [betrokkene 5]?
Ik wil het pleidooi niet overdoen maar er kan geen andere reden zijn dan om de werkelijke rol van [betrokkene 5] te verhullen. Ik kan me ook niet voorstellen dat de PG hier nog achter blijft staan.
Ovj [verbalisant 5] ‘vrijspraak [betrokkene 5]’
Omdat dit een nieuwe ontwikkeling is wil ik daar nu graag iets uitgebreider op ingaan. De tenlastelegging van de OVJ zitting eerste aanleg noemt [betrokkene 5] als deelnemer. Ook in de vordering wijziging tenlastelegging in eerste aanleg, opgemaakt een week voor zitting sluit de OVJ [betrokkene 5] niet uit van de ten laste legging.
Uit het antwoord van de OVJ [verbalisant 5] op uw vragen blijkt nu het waarom van deze zeer merkwaardige gang van zaken. De Ovj heeft in zijn beleving vrijspraak gevorderd en verkregen voor [betrokkene 5] als lid van de organisatie. Dit terwijl [betrokkene 5] dus helemaal niet terecht heeft gestaan. Het parketnummer van [betrokkene 5] bestond ten tijde van zitting al niet eens meer. De beslissing was dus voor zitting eerste aanleg al genomen [betrokkene 5] niet te vervolgen.
De OVJ zegt voor zijn beslissing [betrokkene 5] niet te vervolgen als deelnemer organisatie bevestiging te hebben gevonden in de vonnissen van [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [requirant]. Dan heeft de officier kennelijk niet de bewezenverklaring van [requirant] gelezen want daarin wordt [betrokkene 5] beschreven als leidinggevende in de eerste kwekerij in [c-plaats] en ontvangt [betrokkene 5] de oogst van de laatste kwekerij in [d-plaats].
Bekennende verdachte [betrokkene 5] heeft meer bewezen betrokkenheid dan de kwekerij in de woning van [betrokkene 5] aan [a-straat] zoals de OVJ in antwoord op uw vragen schrijft. De bevestiging voor de juistheid van de beslissing van de OVJ om [betrokkene 5] niet te vervolgen voor deelname is juist niet te vinden in de vonnissen zoals hij in antwoord stelt. Integendeel. [betrokkene 5] is door de rechtbank (bijlage 1 en 2) al schuldig bevonden aan strafbare handelingen in de bewezenverklaring van [requirant] en is volgens de ovj reeds vrijgesproken zonder ooit terecht te hebben gestaan. Als [betrokkene 5] wel terecht had gestaan was hij juist wel veroordeeld geweest als deelnemer organisatie. Juist daarom stond hij er niet en komt hij er nooit te staan. Veroordeling [betrokkene 5] was en is niet de bedoeling van de OVJ. De OVJ is op de stoel van de rechter gaan zitten en is daarop blijven zitten. Hij weet het volgens zijn antwoord aan u beter dan de rechter in het uitgewerkte vonnis blijkbaar. |
De ovj heeft blijkbaar bewust ten onrechte [betrokkene 5] als deelnemer in de dagvaardingen laten staan om pas op zitting te vorderen dat [betrokkene 5] ‘weggestreept’ wordt zoals hij dat noemt.
Zoals de verdediging nu na 2.5 jaar eindelijk bevestigd heeft gekregen wordt [betrokkene 5] dus inderdaad helemaal niet vervolgd. Dat is al twee jaar gezegd dat het zo zou aflopen voor [betrokkene 5]. De PG heeft hier zelfs op zitting nog aangegeven dat er nog geen zittingsdatum bekend was maar ook geen sepot.
Het is duidelijk. De ovj heeft getracht net zo lang vol te houden dat hij [betrokkene 5] zou vervolgen tot [requirant] onherroepelijk veroordeeld zou zijn. Kennelijk heeft hij zich door het door u gelaste onderzoek geroepen gevoeld het seponeren te vervroegen. Als hij [betrokkene 5] wel had laten voorkomen was [betrokkene 5] over zijn deal begonnen.
De OVJ is door ons sinds begin 2016 meerdere malen gevraagd naar de vervolging van [betrokkene 5] en heeft altijd beweert [betrokkene 5] toch echt te gaan vervolgen. Ik beperk me nu tot wat hij daar in eerste aanleg aan de rechters stellig meedeelt. (Zie pv zitting 13-12-2016:bijlage 3) ‘[betrokkene 5] moet nog steeds rekening houden met een vervolging. Hij heeft een andere rol dan de andere betrokkenen, MAAR HIJ ZAL WEL WORDEN VERVOLGD.’ Blijkbaar denkt de OVJ het zich te kunnen permitteren ook de rechtbank hier over te misleiden. |
Verder zou nog de ouderdom van de kwekerij [a-straat] in 2014 de aanleiding zijn [betrokkene 5] niet meer te vervolgen. De andere verdachten werden wel door hem vervolgd voor een plantage uit 2013. Zo kun je ook deals sluiten. Eenvoudigweg de zaak op de vergeetplank leggen.
Het opportuniteitsbeginsel wordt ook nog genoemd door de OVJ. Op het moment dat je tegenover de rechters in eerste aanleg stellig verkondigt wel te gaan vervolgen verspeel je het recht je daarna te beroepen op dat beginsel. Er is niet minder bewijs gekomen tegen [betrokkene 5] sinds zijn stellige uitspraak tegen de rechters in eerste aanleg. Integendeel zelfs. Zie nogmaals bewezenverklaring [requirant].
Vraag 1
Is [betrokkene 5] opgetreden als informant?
[verbalisant 1]: ter beantwoording CIE officier.
CIE officier: Wil de vraag niet beantwoorden.
Ovj: Of [betrokkene 5] is opgetreden als informant is mij als zaaksofficier van justitie niet bekend.
Is [betrokkene 5] opgetreden als infiltrant?
[verbalisant 1]: ter beantwoording CIE officier.
CIE officier: Of [betrokkene 5] is ingezet als burgerinfiltrant zou moeten blijken uit het BOB dossier.
Ovj: [betrokkene 5] is niet opgetreden als infiltrant.
Zijn er toezeggingen gedaan aan [betrokkene 5]?
[verbalisant 1]: ter beantwoording CIE officier.
Ovj: geen afspraken gemaakt over bijvoorbeeld zijn strafrechtelijke vervolging.
CIE officier: niet met betrekking tot al dan niet vervolgen. Informanten krijgen alleen geld.
Het is het verwachte kringetje als antwoord geworden. Politie verwijst naar CIE. CIE verwijst terug naar Politie of OM of antwoord niet. Geconstateerd kan wel worden dat geen van drieën uitsluit dat [betrokkene 5] informant is. |
De verklaringen van de CIE officier en de zaaksofficier over toezeggingen stemmen één op één overeen. Er is contact en overleg geweest tussen de zaaksofficier en de CIE officier over hoe op uw vraag te reageren. |
Dat blijkt uit het volgende:
Op 8 Juni 2018 maakt de OVJ ter beantwoording van uw vragen een proces verbaal op. In dit PV staat de volgende zin: ‘Graag verwijs ik naar het daarover OPGEMAAKTE proces-verbaal [verbalisant 6], CI-officier van justitie.’
(bladzij 1 midden)
Dat PV [verbalisant 6] wordt pas opgemaakt op 12 juni 2018 dus 4 dagen later. Hoe kan hij dan dat PV al gelezen hebben en daarnaar verwijzen? Het kan dus niet anders dan dat er inhoudelijk contact is geweest over de, nog af te leggen verklaring door de CI-officier, tussen de zaaksofficier en de CI-officier.
Vraag 2
Hoe vaak is [betrokkene 5] in het onderzoek [onderzoek] gehoord en in welke hoedanigheid. Zijn er naast de verhoren als verdachte nog andere gesprekken geweest met [betrokkene 5]? Zo ja, wanneer, waarover en in welke hoedanigheid, wie voerde die gesprekken en wat was de inhoud van deze gesprekken?
[betrokkene 5] is telkens als verdachte gehoord en dus met mededeling van de cautie.Van alle verklaringen is een proces-verbaal opgemaakt die zijn opgenomen in het dossier.[betrokkene 5] heeft mij nog ge contact om aan te geven dat hij [B] B.V. wilde beëindigen omdat die nog op zijn naam stond en dat hij de bankrekeningen van [B] wilde sluiten omdat hij benaderd was met rekeningen voor [B] waar hij niets vanaf wist. [betrokkene 5] is daarin verwezen naar de Kamer van Koophandel en de eisende partij en ik als politie heb daarin niets betekend.
In tegenstelling tot wat [verbalisant 1] hier verklaart zijn NIET alle verklaringen van [betrokkene 5] toegevoegd aan het dossier.
[verbalisant 1] bij de RC: ‘Daarnaast heeft hij verklaard over het brengen van materialen naar een andere kwekerij die niet in dit onderzoek is meegenomen.’ Bijlage 4
[verbalisant 1] verklaart hier zie vraag 6 eerste contact met [betrokkene 5] 26 juni 2015.
[verbalisant 1] verklaart bij RC Zie bijlage 5 laatste contact met [betrokkene 5] 29 december 2015
Tussen 26 juni 2015 en 29 december 2015 legt [betrokkene 5] in elk geval één verklaring bij [verbalisant 1] af over deze andere kwekerij. Dus relevant voor het dossier, maar NIET toegevoegd aan het dossier. Uw vraag is niet naar waarheid beantwoord. |
Dat er wel gesprekken zijn gevoerd buiten de verhoren waar de OVJ van op de hoogte werd gehouden zijn [verbalisant 1]'s eigen woorden bij verhoor Rc. Zie bijlage 6. Een verhoor is een verhoor en geen gesprek.
Precies de bankrekening, het opheffen van de B.V. en de rekeningen voor telefonie die in het pleidooi (bijlage 7) worden aangevoerd als extra aanwijzing van gesprekken buiten het dossier om worden nu door [verbalisant 1] opgevoerd in zijn antwoord aan u. Blijkbaar heeft hij het pleidooi kunnen lezen en daar zijn antwoord aan u op geformuleerd.
Hoe onbelangrijk [verbalisant 1] het in zijn antwoord ook doet overkomen, ook uit dit nu pas door [verbalisant 1] beschreven contact blijkt wederom het bijzondere contact tussen [betrokkene 5] en [verbalisant 1] zoals steeds betoogd door de verdediging. |
Het gevolg van dit contact staat ook al beschreven in het pleidooi (bijlage 8): [betrokkene 5] heeft de B.V. en de bankrekening toch maar niet opgeheven om het onderzoek niet te frustreren. Dit is wederom gestuurd door [verbalisant 1] in dit contact en dat contact is bewust buiten het dossier gehouden.
[verbalisant 1] noemt dit in zijn antwoord aan u nu ; ‘[betrokkene 5] heeft mij gecontact.’ In het ‘verhoor’ van [betrokkene 5] blz 654 zegt hij [betrokkene 5]: ‘Je hebt verklaard’ Het klopt weer niet met elkaar. Er is een verklaring van [betrokkene 5] waarin hij hierover verklaart maar die ook weer niet is toegevoegd.
Vraag 3
Waarom is [betrokkene 5], op één verhoor na, telkens maar door één verbalisant, zijnde verbalisant [verbalisant 1], verhoord, terwijl de andere verdachten telkens door twee verbalisanten werden verhoord? Op het moment dat het eerste contact met [betrokkene 5] werd gelegd was het nog een beperkt onderzoek met beperkte capaciteit. Dat was anders op het moment dat de andere verdachten werden gehoord en er in teamverband werd gewerkt
Het is wederom niet de waarheid wat [verbalisant 1] hier aan u antwoordt. [verbalisant 1] beweert hier in zijn antwoord dat er GEEN TEAMVERBAND was op 26 juni 2015 en dat hij daarom alleen [betrokkene 5] heeft verhoord. Dat teamverband was er al WEL op 26 juni 2015 datum eerste contact met [betrokkene 5]. zie bijlage 9 Het team bestaat al op 19 juni 2015. Het eerste verhoor [betrokkene 5] is 2 juli 2015. Ook op 26 November 2015 worden zowel [requirant], [betrokkene 3], [betrokkene 2] als [betrokkene 5] gehoord. Alleen [betrokkene 5] nog steeds niet door een koppel de rest wel. |
Alle verhoren van [betrokkene 5] vanaf 2 juli 2015 tot 29 december zijn door [verbalisant 1] één op één afgenomen en het teamverband is er al die tijd wel geweest. Eenvoudigweg wederom niet naar waarheid beantwoord aan u door [verbalisant 1]. |
Blijkbaar is het deel van uw vraag waar in u [verbalisant 1] vraagt of de Ovj bekend was met deze gang van zaken en of daarover overleg is geweest met de ovj uit de vraag weggevallen.
Dan moeten we uitgaan van wat [verbalisant 1] eerder verklaard heeft bij de RC in bijzijn van OVJ [verbalisant 5]:
‘Of ik destijds contact heb gehad met de officier van justitie over de verhoren van [betrokkene 5]?
Ja, dat was in de mededelende sfeer.’
‘De officier van justitie is op de hoogte gesteld van de gesprekken die met [betrokkene 5] zijn gevoerd.’
En van wat er in dossier over vermeld is Zie bijlage 10
Besproken met OM : OVJ Mr. [verbalisant 5]
Heenzending op last van : OVJ. [verbalisant 5]
Blijkbaar was deze gang van zaken dus bekend bij, en is er overlegd met zaaksofficier [verbalisant 5]. Dat zegt [verbalisant 1] althans.
Vraag 4
Zijn de telefonische verhoren van [betrokkene 5] ten behoeve van het opmaken van een proces-verbaal opgenomen en in dat geval nog beschikbaar? Zijn er aantekeningen van deze telefonische verhoren gemaakt en zijn die aantekeningen in dat geval nog beschikbaar? Hebben deze telefonische verhoren plaatsgevonden met behulp van een vaste telefoonaansluiting of met een mobiele telefoon. Van wie is telkens het initiatief tot het telefonische contact met [betrokkene 5] uit gegaan? Zijn de niet telefonische verhoren audiovisueel opgenomen en zo ja, zijn deze opnames nog beschikbaar en kunnen die op een gegevensdrager worden verstrekt?
Geen van de verhoren zijn opgenomen en aantekeningen zijn niet beschikbaar aangezien de telefonische verhoren direct tot een proces-verbaal zijn verwerkt. Het is mij niet meer bekend of de gesprekken met een mobiele en/ of vaste telefoon zijn gevoerd.
[verbalisant 1] erkent hier zelf nu ook weer, net als bij de Rc, dat [betrokkene 5] slechts tweemaal fysiek verhoord is. omdat hij het heeft over telefonische verhoren. Daarmee erkent hij ook die andere verhoren onjuist geverbaliseerd te hebben.
Hij beantwoord uw vraag van wie het initiatief uitging niet.
Vraag 5
Waarom is er voorafgaand aan het verhoor door de politie contact gelegd met een verdachte ([betrokkene 5]) via de mail? Wat was de inhoud van dit mailbericht van 26 juni 2015 (pag. 632 proces-verbaal politie). Is dit mailbericht beschikbaar en kan een afschrift van deze mail worden gevoegd bij het op te maken aanvullend proces-verbaal? Zijn er voorafgaand aan de verhoren van [betrokkene 5], na de dag van de ontmanteling van de hennepplantage [a-straat], contacten geweest door de politie met [betrokkene 5]? Zo ja, waarom, wat was de status van die gesprekken en was dit (tevoren) bekend bij de zaaksofficier van justitie?
De hennepkwekerij op [b-straat] te [a-plaats] werd op 26 juni 2017 aangetroffen door de politie. Via de verhuurder was het mij op dat moment al bekend dat [B] B. V. als huurder van [b-straat] stond geregistreerd met als tekeningsbevoegde [betrokkene 5]. [betrokkene 5] stond als geëmigreerd geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie. Om met [betrokkene 5] een afspraak te maken voor verhoor werd getracht telefonisch met hem in contact te treden op het nummer wat [betrokkene 5] had opgegeven aan de verhuurder. Dat nummer bleek uit 9 cijfers te bestaan. Daarna werd getracht met [betrokkene 5] in contact te treden via de mail, gevoegd als bijlage. In de mail werd verzocht om contact om een afspraak te kunnen maken voor verhoor in verband met de aangetroffen kwekerij. [betrokkene 5] reageerde op de mail ener werd een afspraak gemaaktvoor 2 juli 2015 om als verdachte te worden gehoord. Het contact voor het verhoor had uitsluitend betrekking op de ontbieding.
[betrokkene 5] geeft wel een goed 10-cijferig telefoonnummer op.(Zie bijlage 11) De makelaar belt [betrokkene 5] op en [betrokkene 5] neemt gewoon op. Een fout opgegeven nummer kan dus niet de reden zijn [betrokkene 5] per mail te benaderen. Het mailverkeer is een opzetje tussen [betrokkene 5] en [verbalisant 1] om eerdere contacten te verhullen. [betrokkene 5] heeft allang het 06 nummer van [verbalisant 1] en vice versa. |
Er zijn twee mails door [verbalisant 1] aangeleverd bij zijn antwoorden.
De eerste mail is van Fri, 26Jun 2015 14:12
De tweede van vrijdag26 juni 2015 16:57
Wat verklaart [verbalisant 1] in zijn pv bevindingen (bijlage 12) over de mail wisseling?
De eerste mail is van Vrijdag22 mei 2015 16:12
De tweede mail is van Vrijdag22 mei 2015 16:56
Kijkend naar de twee door [verbalisant 1] in antwoord bijgevoegde mails zien we dat [verbalisant 1] [betrokkene 5] vraagt: ‘Wanneer bent u in de gelegenheid?’ [betrokkene 5]: in antwoord ‘ja dat zal ik zeker’ Er missen blijkbaar tussenliggende mails die niet door [verbalisant 1] aangeleverd zijn waar mogelijk wel anders dan alleen over de ontbieding wordt gecommuniceerd zoals [verbalisant 1] u antwoordt. Bovendien mist het zinnetje ‘100 uur in de week’ in de aangeleverde mail waarover [verbalisant 1] wel verbaliseert in zijn PV. (bijlage 12) Mogelijk is die ‘100 uur per week’ ook een antwoord op een vraag in een tussenliggende voorgaande mail.
Daarnaast zegt [verbalisant 1] in dat PV dat [betrokkene 5] aan [verbalisant 1] zijn telefoonnummer opgeeft en dat [verbalisant 1] dan [betrokkene 5] belt. (Bijlage 12) De Ovj zegt in zijn antwoord aan u op vraag 5 dat hij een mail heeft waarin [verbalisant 1] zegt dat [betrokkene 5] [verbalisant 1] belt in plaats van andersom. De officier zegt daarmee zelf dat ook dit pv van [verbalisant 1] wederom niet naar waarheid is opgemaakt. Mogelijk belt [betrokkene 5] [verbalisant 1] op zijn mobiele nummer? |
Er klopt werkelijk niets in dit Pv van [verbalisant 1], niets aan de meegeleverde mails en niets aan [verbalisant 1]'s antwoord aan u op deze vraag.
OVJ [verbalisant 5] in antwoord op vraag 5
Hij weet niet of de politie contact heeft gezocht met [betrokkene 5] na ontdekking [a-straat]. En even later zegt hij nog de inhoud van de contacten tussen [betrokkene 5] en de politie niet te kennen. |
Dit is dan omdat onderzoek [onderzoek] pas begint in Juni 2015 en de ovj is pas vanaf dan betrokken.
Volgens de politie, verbalisant [verbalisant 4], is onderzoek [onderzoek] 8 februari begonnen. Zie bijlage 13.
Volgens de politie ,dezelfde verbalisant [verbalisant 4], loopt er een parallel opsporingsonderzoek tijdens GVO. Zie bijlage 13B
Naast het in het pleidooi al besproken mysterieus verdwenen parketnummer 05/881115-15 inz. [betrokkene 5] is al in februari 2015 een ander parketnummer aangemaakt op [betrokkene 5] namelijk 05-860188-15. Dat parketnummer is nergens te bekennen in het dossier [onderzoek].
Mogelijk dat er (in dat parallel opsporingsonderzoek tijdens GVO) onder dit parketnummer 05-860188-15 is verklaard door [betrokkene 5] en dat de niet toegevoegde verklaringen en de gevoerde gesprekken met [betrokkene 5] onder dit parketnummer zijn gevoegd zodat de stukken niet in onderzoek [onderzoek] hoeven te worden toegevoegd of verantwoord. Het is gissen voor de verdediging maar waar zijn anders de niet toegevoegde verklaringen en gesprekken met [betrokkene 5] gebleven? |
Vraag 5B
Had [betrokkene 5] op 2 juli 2015 tijdens het verhoor (p. 632) de beschikking over zijn mobiele telefoon? Hoe kon hij, indien dit niet het geval was, zo precies de tekst van een WhatsApp bericht citeren tijdens dit verhoor (pag. 632 en 633 proces verbaal politie)?
[betrokkene 5] was op 2 juli 2015 aangehouden eningeslotenals arrestant. [betrokkene 5] had derhalve geen vrijelijk toegang tot zijn telefoon. Gezien de inhoud van de verklaring acht ik het goed mogelijk dat [betrokkene 5] tijdens het verhoor onder toezicht de beschikking is gegeven over zijn telefoon om hieruit te kunnen citeren. Na het verhoor heeft [betrokkene 5] mij de whatsapp gesprekken ook getoond en verzocht ik [betrokkene 5] om de gesprekken aan mij toe te sturen. Dat is ook gebeurd, waarvan ik een ambtelijk verslag heb gemaakt waarbij de whatsapp conversaties werden gevoegd.
[verbalisant 1] zegt in antwoord: [betrokkene 5] wasingesloten als arrestant en had daarom tijdens het ‘Whatsappverhoor’ geen vrijelijk toegang tot zijn telefoon.
[betrokkene 5] is niet in een cel ingesloten geweest en er is niets in beslag genomen |
Bijlage 14: [betrokkene 5] meldt zich vrijwillig op het bureau
11:15 uur
Bijlage 14: Voorgeleiding
11:23 uur
Bijlage 15: Afname vingerafdrukken en foto's
11:32 uur
Bijlage 16: aanvang verhoor 1
11:45 uur
Bijlage 17: einde eerste verhoor
12:45 uur
Bijlage 18: aanvang verhoor 2 waarin [betrokkene 5] het whatsapp gesprek citeert.
13:00 uur
In tegenstelling tot wat [verbalisant 1] u antwoord had [betrokkene 5] WEL vrijelijk toegang tot zijn telefoon.
Zo niet, dan had [verbalisant 1] de whatsapp conversatie al eerder in bezit dan hij verbaliseert en wat hij aan u antwoord.
Bijlage 19: [verbalisant 1] zegt de telefoon in beslag genomen te hebben.
Bijlage 20: Er is niets in beslag genomen dus ook de telefoon niet.
[verbalisant 1] in antwoord zegt nu dat hij het mogelijk acht dat hij de telefoon tijdens het verhoor onder toezicht ter beschikking heeft gesteld aan [betrokkene 5]. Bij de RC herinnert hij zich niet of hij de telefoon wel of niet in beslag heeft genomen. Dan heeft hij ook geen herinnering van het onder toezicht beschikking geven over die telefoon. Dan moet er worden uitgegaan van wat er wel is vastgelegd. Namelijk dat er niets in beslag is genomen dus ook de telefoon niet.
Deze verklaring van mogelijk ter beschikking stellen wordt tegengesproken door blz 128.waar staat dat er niets in beslag is genomen. Door het pv bevindingen van [verbalisant 1] zelf blz 246 waarin hij verklaart de telefoon pas na het verhoor ter beschikking te hebben gegeven. En doordat het ter beschikking stellen niet vermeld is in het Pv van verhoor van [betrokkene 5] zelf. wat hier dan in opgenomen zou (moeten) zijn. Dat Pv bevindingen hierover is niet alleen niet naar waarheid opgemaakt maar juist bewust opgemaakt om de waarheid te verhullen. |
Vraag 6
Kende verbalisant [verbalisant 1], [betrokkene 5] al voorafgaand aan de verdenking in het onderzoek [onderzoek], bijvoorbeeld uit een eerder opsporingsonderzoek of privé? Indien daar sprake van was, wat was dan de precieze reden en aard van die/dat contact(en) tussen verbalisant [verbalisant 1] en [betrokkene 5]?
Ik bad voor de ontbieding voor het verhoor op 26 juni 2015 nog niet eerder op enige wijze contact gehad met [betrokkene 5].
Wat was dan de aanleiding start onderzoek 8 februari als er geen contact [betrokkene 5] is geweest tussen ontdekking [a-straat] en ontdekking [b-straat]?
Vraag 7
Is er een bijzondere reden geweest om het proces-verbaal van aantreffen van een hennepkwekerij op [a-straat] pas meer dan één jaar later op te maken> Zo ja, wat was die reden?
Op [a-straat] werd ter ondersteuning van de deurwaarder binnen getreden en werden binnen restanten aangetroffen van de kwekerij. De kwekerij was niet meer in werking en de installatie was afgebroken. Wel werd vastgesteld in welke ruimte de kwekerij moest hebben gezeten. Ook stelde een fraudemonteur van de netbeheerder diefstal van stroom vast. Omdat er geen vooronderzoek was gedaan en er geen relevante sporendragers werden veilig gesteld werd de kans op succesvolle vervolging dusdanig groot geschat dat er niet verder op werd geïnvesteerd. Nadat [betrokkene 5], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] verklaarde over de hennepkwekerij werd deze alsnog meegenomen en werd het proces- verbaal van aantreffen opgesteld.
Deze vraag had ook gesteld moeten worden aan de verbalisanten zelf en niet alleen aan [verbalisant 1]. De verbalisant Kroon geeft namelijk aan dat hij na telefonisch overleg met [verbalisant 1] verder geen onderzoek meer heeft gedaan. Zie bijlage 21 (De gemaakte foto's zijn een jaar later ook niet meer opvraagbaar. Kwekerij weggemoffeld.) |
[betrokkene 5] verklaart juli 2015 over deze kwekerij en [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in november 2015. Het PV aantreffen wordt pas opgesteld 16 januari 2016 als [requirant], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] al twee maanden in hechtenis zijn voor onder meer deze kwekerij. Waarom dan alsnog meer dan 6 maanden wachten om PV van aantreffen op te maken?
Er is bewust gewacht is met opmaken tot er een jaar en twee dagen verstreken waren, er op rekenend dat er over het jaartal heen gelezen zou worden, zodat het PV werd begrepen als opgemaakt twee dagen na aantreffen restanten kwekerij. |
Dat die denkwijze kans maakt bewijst de rechtbank Zutphen door dit niet ondertekende PV in de bewezenverklaring van [requirant] te kwalificeren als ‘in de wettelijke vorm opgemaakt en ONDERTEKEND. Zie bijlage 22 Zie verder de Pleitnota hier over dit PV.
8.
Heeft de politie aan de verdachte [betrokkene 2] aangeboden om CIE informant /infiltrant te worden? Zo ja, op welk moment is dat gebeurd en wat was daarvan de reden?
[verbalisant 1], de OVJ en de CIE officier geven geen antwoord. [betrokkene 2] heeft het twee keer verklaard en hij staat hier dus vraagt u het hem.
Conclusie
De verdediging concludeert dat de door uw Hof opgestelde vragen deels niet, deels onvolledig en deels onjuist zijn beantwoord. De verdediging persisteert bij het door de verdediging op 20 december gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer ex Art. 359a Sv. De conclusie van het verweer ex. 359a Sv wordt dan ook gehandhaafd:
‘Er kan, alles overziend, geen andere conclusie zijn dan dat er door de politie en het OM getracht is, en getracht wordt, uw gerechtshof te misleiden.[betrokkene 5] is een verboden, gestuurde, infiltrerende criminele burger informant met een vrijgeleide op zak.
Door het doelbewust opstellen van onjuiste processen-verbaal, het geen inzicht verschaffen over de bijzondere positie van [betrokkene 5], is het belang van [requirant] bij een eerlijk proces geschonden. Het hieraan te verbinden rechtsgevolg dient primair niet-ontvankelijkheid van het OM te zijn, subsidiair bewijsuitsluiting en meer subsidiair strafvermindering.
De verdediging handhaaft ook de bij het pleidooi van 20 december 2017 gevoerde bewijsverweren welke als hier herhaald, ingevoegd en voorgedragen beschouwd. Een exemplaar van de pleitnotitie wordt aangehecht aan deze pleitnotitie aan uw Hof overgelegd. (…)’
NB.: de bijlagen bij deze aanvullende pleitnotitie bevinden zich bij de cassatiestukken.
De verdediging heeft aangegeven dat het criterium voor de beoordeling van deze getuigenverzoeken het verdedigingsbelang zou moeten zijn aangezien het gaat om nieuw opgemaakte processen-verbaal, derhalve nieuwe processtukken die niet eerder aan het dossier waren toegevoegd. De A-G heeft hierop gereageerd met het standpunt dat hij niet inhoudelijk op alle door de verdediging naar voren gebrachte argumenten kon reageren. De A-G was van mening dat de getuigenverzoeken dienden te worden beoordeeld op grond van het noodzakelijkheidscriterium aangezien deze verzoeken niet binnen veertien dagen na het opmaken van de processen-verbaal was gebaard. Ook was de A-G van oordeel dat
‘(…) het nader horen van de getuigen naar zijn mening niet tot veel meer nieuwe informatie zou leiden(…)’
(p-v zitting 25-01-2019, blz. 2 en 3).
Het hof heeft zich na beraad op het standpunt gesteld dat het hof eerst een beslissing zou nemen over de getuigenverzoeken na de inhoudelijke behandeling en derhalve bij tussen-arrest of bij eindarrest. Het hof was van oordeel dat zij ter zitting geen beslissing kon worden genomen over de verzoeken gelet op de hoeveelheid informatie die zich in het procesdossier bevond. Bij eindarrest heeft het hof de getuigenverzoeken afgewezen op grond van het noodzaakcriterium aangezien het hof van oordeel was dat deze getuigen niet bij appèlschriftuur waren opgegeven en derhalve het noodzaakcriterium van toepassing was. Vervolgens heeft het hof de getuigenverzoeken afgewezen omdat deze verzoeken onvoldoende zouden zijn onderbouwd en de noodzaak voor het horen van de getuigen niet aanwezig was en ook overigens — in de visie van het hof — de verdediging door het afwijzen van deze getuigenverzoeken niet zou worden geschaad.
Deze afwijzing is, in het licht van de onderbouwing van de verzoeken onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed. Ook is door het hof ten onrechte het noodzaakcriterium als beoordelingskader gehanteerd in plaats van het verdedigingsbelang. De verdediging had immers aangegeven de getuigen te willen horen naar aanleiding van de door hen opgemaakte processen-verbaal naar aanleiding van de door het hof in het tussenarrest opgestelde vragen. Deze processen-verbaal betroffen nieuwe processtukken waarover de verdediging uiteraard ten tijde van het opstellen van de appèlschriftuur nog niet had kunnen beschikken aangezien deze processen-verbaal niet waren opgemaakt.
De verdediging moet toch tenminste in de gelegenheid zijn om, naar aanleiding van nieuwe processtukken, nieuwe onderzoekswensen te kunnen formuleren en het enige juiste te hanteren beoordelingscriterium zou in dat geval het verdedigingsbelang moeten zijn. De verdediging heeft bovendien aangegeven dat de processen-verbaal evidente onjuistheden en onduidelijkheden bevatten in het licht van andere, eerder opgemaakte processen-verbaal die zich in het dossier bevonden.
Daarbij komt, dat de OvJ [verbalisant 5], nadat hij eerder had aangegeven de medeverdachte [betrokkene 5] te zullen vervolgen, blijkens het door hem opgestelde proces-verbaal inmiddels de zaak tegen de verdachte [betrokkene 5] had geseponeerd. Vanzelfsprekend wenste de verdediging hem — [verbalisant 5] — en natuurlijk ook verbalisant [verbalisant 1] op dit punt te ondervragen aangezien de verdediging één en andermaal in eerste aanleg en ook in hoger beroep had aangegeven dat aan [betrokkene 5] in het vooruitzicht was gesteld dat zijn zaak te zijner tijd geseponeerd zou worden.
Dit onderwerp en andere onderwerpen zouden bij de ondervraging van de getuigen aan de orde zijn gekomen.
Gelet op het bovenstaande en de door de verdediging ter zitting gegeven uitgebreide argumentatie, die slechts beperkt in het p-v van de zitting is weergegeven (zie reactie A-G: ‘te uitgebreid om op te reageren’ en hof: ‘te ingewikkeld om op te beslissen ter zitting’), is bij de beslissing tot afwijzing van de getuigenverzoeken door het hof in het eindarrest een onjuist beoordelingskader gehanteerd en is de beslissing onbegrijpelijk, althans onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd.
B — niet-ontvankelijkheidsverweer
De verdediging heeft ter zitting van 25-01-2019 een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd ex art. 359a Sv. Blijkens de pleitnota is in dat verband het navolgende naar voren gebracht:
‘(…) Niet-ontvankelijkheidsverweer 359a Sv
De verdediging is van mening dat het OM in deze zaak heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde doordat het OM doelbewust en met grove veronachtzaming de belangen van [requirant] heeft geschonden waardoor hem het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is ontnomen.
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim doordat de verbalisant [verbalisant 1] op ambtseed processen-verbaal van verhoor van [betrokkene 5] heeft opgemaakt die niet overeenkomstig de waarheid zijn, waardoor het beginsel dat de rechter en de verdediging moeten kunnen uitgaan van de juistheid van een ambtsedig p-v, is geschonden. Het geschonden belang is gelegen in het feit dat er kennelijk tussen [betrokkene 5] en verbalisant [verbalisant 1] en het OM afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de bijzondere positie van [betrokkene 5] indien hij bereid zou zijn verklaringen af te leggen ten aanzien van de medeverdachten.
De bijzondere rol van [betrokkene 5]
[betrokkene 5] is in 2007 veroordeeld voor een hennepplantage. (dossier blz. 627) De rechtbank in Zutphen acht bewezen in de aanvulling verkort vonnis dat [betrokkene 5] opdrachtgever was van de plantage in [c-plaats] in 2013.
Over de plantage op [a-straat] verklaart hij bij de politie en bij de R-C dat hij daar een wietplantage heeft gehad voor de medische kosten van zijn vrouw.
Op 2 juli 2015 wordt hij gehoord over de aangetroffen stekkenkwekerij op [b-straat] in [a-plaats] welk pand hij heeft gehuurd en waar hij volgens de verklaring van [betrokkene 3] nog in het pand is geweest toen de stekkenkwekerij al in bedrijf was.
In het pand in [d-plaats] dat [betrokkene 5] op dat moment van verhoren 2 juli 2015 ook al heeft gehuurd is een kwekerij op dat moment in opbouw. De rechtbank in Zutphen acht bewezen in de aanvulling verkort vonnis dat de oogst van deze latere kwekerij in [d-plaats] onder meer naar [betrokkene 5] is gegaan.
De enige plantage van de vijf ten laste gelegde plantages waar [betrokkene 5] niet in voorkomt, is de plantage van [betrokkene 3] aan [e-straat 05]. Twee zijn al bewezen geacht in de aanvulling verkort vonnis van [requirant] ([c-plaats] en [d-plaats]) ofwel [betrokkene 5] heeft zelf zijn aandeel bekend. ([a-straat] en [b-straat] ).
Uit bovenstaande blijkt dat [betrokkene 5] een criminele burger is op het moment van datum eerste verhoor van [betrokkene 5] op 2 juli 2015.
Omdat de kwekerij in [d-plaats] tot november 2015 doordraait en hij ook volgens de aanvulling verkort vonnis opbrengsten uit deze kwekerij geniet, blijft hij een criminele burger ook na datum eerste verhoor op 2 juli 2015 in elk geval tot 18 november 2015 datum oprollen kwekerij [d-plaats].
In elk geval in de periode van 2 juli 2015 tot en met 24 nov 2015 levert [betrokkene 5] door [verbalisant 1] gevraagde belastende informatie aan [verbalisant 1] aan.
- 1.
Blz. 279–280 [betrokkene 5] mailt [verbalisant 1] belastende Mailwisseling met [betrokkene 3]. AUB Lezen Blz. 280 het bericht: [betrokkene 5] aan [verbalisant 1] ‘De eerste contacten over dat pand. Ik wacht nu op zijn reactie voor de BV.’
- 2.
Blz. 246 [betrokkene 5] stuurt 2 juli 2015 een Whatsapp gesprek met medeverdachte [betrokkene 3] door aan [verbalisant 1]
- 3.
Blz. 641 [verbalisant 1] vraagt hem hier of er eerdere app gesprekken zijn tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 3] op een ander nummer. [betrokkene 5] zegt er achter aan te gaan en die gesprekken te mailen als hij deze vindt. Blz. 647: [verbalisant 1] vraagt [betrokkene 5] of het gelukt is dat gesprek te achterhalen en noemt het doel daarvan. Het doel is om te kijken of er iets belastends in staat over de kwekerij [a-straat]. [betrokkene 5] levert vervolgens blz. 248–260 het belastende gesprek aan [verbalisant 1] aan.
- 4.
Blz. 636 [betrokkene 5] gaat tijdens een ontmoeting met [betrokkene 4] en [betrokkene 3] in zijn hotel bewust op een plek zitten waar camerabeelden van gemaakt worden. Blz. 645 [verbalisant 1] vraagt [betrokkene 5] of het gelukt is camerabeelden van [betrokkene 5] [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te achterhalen.
- 5.
Op 2 september 2015 Blz. 652 neemt [betrokkene 5] uit zichzelf contact op met [verbalisant 1] om belastend te verklaren over ontmoetingen en gesprekken met medeverdachten zoals vastgelegd in het dossier. Ook hier informeert [betrokkene 5] [verbalisant 1].
Wanneer de informant actief informatie / inlichtingen gaat inzamelen in opdracht van de politie — in de persoon van [verbalisant 1] — kan er niet meer gesproken worden over een informant maar is er sprake van een gestuurde informant. Dit is feitelijk niets anders dan burgerinfiltratie. Omdat [betrokkene 5] reeds nauwe banden heeft met de vermeende criminele organisatie, actief is in hetzelfde criminele veld, betrokken is bij het beramen en plegen van strafbare feiten binnen dezelfde vermeende criminele groepering waarin hij infiltreert, is er sprake van een, in elk geval door [verbalisant 1], gestuurde infiltrerende criminele burger informant die zoals de OvJ heeft volgehouden tot op de zitting in eerste aanleg deelnemer was en nog steeds tevens verdachte zoals ieder ander is.
Er is door [verbalisant 1] een toezegging gedaan van niet vervolgen aan [betrokkene 5] al dan niet met medeweten van, of wel of niet in overleg met de OvJ. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat [betrokkene 5] ook op een toezegging van [verbalisant 1] mag vertrouwen. ECLI:NL:HR:2015:513 [betrokkene 5] moest daarvoor wel genoeg informatie aanleveren om [requirant] veroordeeld te krijgen. Dat de OvJ wel op de hoogte is van, en goedkeuring heeft gegeven aan deze toezegging, blijkt volgens de verdediging uit het feit dat [verbalisant 1] bij de R-C heeft toegegeven dat er naast de verhoren van [betrokkene 5] ook gesprekken zijn gevoerd met [betrokkene 5] en dat de OvJ daarvan op de hoogte is gehouden.
Een arrestant wordt tussen de verhoren door normaliter ingesloten. [betrokkene 5] is niet ingesloten tussen de verhoren door op 2 juli 2015. Hij heeft geen minuut in de cel doorgebracht.
[betrokkene 2] begint uit zichzelf plotseling te verklaren bij de R-C Zutphen dat hem is gevraagd informant te worden, dat hem geld is geboden, dat als hij toe zou happen niemand zou weten wat hij tot dan toe verklaard had en nog zou verklaren. Zijn verklaringen zouden dan blijkbaar niet in het dossier worden opgenomen. Hij verklaart ook dat [verbalisant 1] hem verteld heeft dat [betrokkene 5] al op dit aanbod is ingegaan. Dat verklaringen van [betrokkene 2] dan (mogelijk deels) niet in het dossier terecht zouden komen, wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 5] bij de R-C. [betrokkene 5] verklaart over de vier door [verbalisant 1] telefonisch afgenomen verhoren op vragen van de OvJ: ‘de telefonische verklaringen heb ik per ommegaande teruggestuurd, maar dat hoefde niet. Ook die heb ik niet doorgelezen.’ [betrokkene 5] verklaart dan dus dat hij zijn verklaringen niet hoefde te tekenen en dat hij ze niet op hoefde te sturen van [verbalisant 1]. Zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 5] verklaren hier onafhankelijk van elkaar bij de R-C dat [verbalisant 1] toezegde verklaringen buiten het dossier te houden.
[verbalisant 1] stelt in het verhoor van 2 september 2015 [betrokkene 5] de vraag: ‘je hebt laten weten dat je [B] BV. en de bijbehorende ING rekening wilde laten blokkeren.’ Deze mededeling is echter niet in een eerder verhoor of pv bevindingen terug te vinden. Op Blz. 654 stelt [verbalisant 1] dat [betrokkene 5] heeft verklaard over [verklaring]. [betrokkene 5] zegt daar dan aanmaningen van te hebben ontvangen. Ook deze verklaring over [verklaring] is niet terug te vinden in het dossier. Kennelijk worden er ook hier verklaringen van [betrokkene 5] buiten het dossier gehouden.
Dat [verbalisant 1] in elk geval één verklaring van [betrokkene 5] buiten het dossier heeft gehouden verklaart [verbalisant 1] zelf bij de R-C. ‘Daarnaast heeft hij ([betrokkene 5]) verklaard over het brengen van materialen naar een andere kwekerij die niet in dit onderzoek is meegenomen.’ Deze verklaring is niet toegevoegd aan het dossier. Waarmee het eerder gestelde over de bereidheid van [verbalisant 1] om (mogelijk voor [requirant] ontlastende verklaringen) buiten het dossier te houden is aangetoond. Bovendien toont het mogelijke betrokkenheid van [betrokkene 5] bij andere plantages aan als hij verklaart over kwekerijen die niet in dit onderzoek zijn meegenomen. Wederom informeert [betrokkene 5] hier aantoonbaar buiten het dossier om.
[betrokkene 5] verklaart bij de R-C dat hij geen enkele verklaring door hemzelf afgelegd, heeft doorgelezen voor ondertekening. Hij wordt verdacht van deelname/ leiding geven aan een criminele organisatie maar vindt het niet belangrijk genoeg zijn verklaringen door te lezen voor ondertekening. Dit doet alleen iemand die weet dat hij niets meer te vrezen heeft. Dat heeft [betrokkene 5] ook niet want hij heeft immers de toezegging van niet vervolging op zak.
Juridische bijstand heeft [betrokkene 5] tot dan toe ook niet nodig gehad zo verklaart hij tevens bij de R-C een jaar na zijn eerste verhoor op 2 juli 2015. Dat is vreemd als je verdacht wordt deelnemer te zijn van een organisatie.
[verbalisant 1] verklaart bij de R-C dat het zou kunnen dat hij [betrokkene 5] in contact heeft gebracht met de CIE.
Augustus 2015 wordt er via een U-bocht constructie een voor [requirant] belastende CIE tip gedaan door [betrokkene 5]. Dit is niet te bewijzen doordat er geen mogelijkheden zijn voor de verdediging om dit te controleren, maar doordat deze tip onwaar is, is het voor de verdediging evident dat [betrokkene 5] de tipgever wel moet zijn. Er wordt gedubbeld in het dossier mogelijk wederom door sturing van [betrokkene 5] door [verbalisant 1].
[verbalisant 1] verklaart bij de R-C: ‘Uit mijn hoofd gezegd is heteersteverhoor gewoon een verhoor als verdachte geweest.’ Duidelijker kan niet blijken dat [betrokkene 5] op enig moment tevens of als getuige of als informant/ infiltrant gehoord is. Dan zijn er overduidelijk verhoren van [betrokkene 5] geweest waarbij hij niet als verdachte gehoord is. Verklaringen met [betrokkene 5] in de rol van getuige zitten niet in het dossier. Het is bepaald niet uit te sluiten dat alle verhoren van [betrokkene 5] na 2 juli 2015, inclusief de door de rechtbank voor het bewijs tegen [requirant] gebruikte verklaring van [betrokkene 5] van 29 december 2015, zijn verricht met [betrokkene 5] in de rol van getuige. [betrokkene 5] wordt dan weliswaar opgevoerd als verdachte maar is dan in werkelijkheid al helemaal geen verdachte meer maar getuige. Deze gang van zaken wordt ondersteund door het feit dat in het verhoor van [betrokkene 2] pag. 823 [betrokkene 5] tweemaal door de verbalisanten wordt opgevoerd als getuige. Niet als medeverdachte maar als GETUIGE. [requirant] wordt op pagina 678 voorgehouden dat hij samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verdacht wordt van bedrijfsmatig telen door de verbalisanten. Dus niet met [betrokkene 5]. Wederom blijkt hier uit dat [betrokkene 5] dan al buiten schot is maar wel formeel tot op zitting als mede deelnemer organisatie wordt opgevoerd. Allemaal bewuste misleiding.
Hoewel [verbalisant 1] zelf bij de R-C verklaard dat het in dit soort zaken gebruikelijk is dat de telefoon van verdachte in beslag wordt genomen om daar een kopie van te maken, wordt de telefoon van [betrokkene 5] zonder deze uit te lezen na verhoor teruggegeven aan [betrokkene 5] door [verbalisant 1]. Zie bevindingen van [verbalisant 1] Blz. 246. De telefoon kan ook niet in beslag genomen worden omdat [betrokkene 5] immers contact moet houden met de andere verdachten om zijn informanten / infiltrantenrol goed te kunnen blijven vervullen. Bovendien levert [betrokkene 5] zoals eerder vermeld de app- en mail-gesprekken waarom [verbalisant 1] vraagt toch desgevraagd wel aan. Er mag geen argwaan opgewekt worden bij andere verdachten en daarom wordt de telefoon niet in beslag genomen en uitgelezen. [betrokkene 5] vertelt [betrokkene 3] op Blz. 645 na zijn verhoren op 2 juli 2015 dat alles okay is en gaat door met inlichtingen verzamelen voor [verbalisant 1].
Bij [requirant], [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 7] worden peilzenders aangebracht, de telefoons worden afgeluisterd en bij huiszoekingen wordt er bij iedereen van alles in beslag genomen. Bij [betrokkene 5] wordt geen peilzender aangebracht. Er wordt geen huiszoeking gedaan. Niets in beslag genomen. Zijn telefoon wordt niet afgeluisterd en niet in beslag genomen. Toch blijft de officier maar volhouden dat [betrokkene 5] geen bijzondere positie heeft. Een verdachte als alle anderen…
Het beheer over de bankrekening van [betrokkene 5] blijft bij [betrokkene 3] ook nadat [betrokkene 5] naar zijn zeggen ‘verrast’ is dat er een kwekerij is aangetroffen in het door [betrokkene 5] gehuurde pand aan [b-straat]. Het beheer over de bankrekening van [betrokkene 5] laat hij bij [betrokkene 3]. Ook het beheer over de BV van [betrokkene 5] laat hij bij [betrokkene 3]. [betrokkene 5] stelt dat hij niets weet van een kwekerij in zijn pand aan [b-straat] en zegt daarover bij de R-C: ‘Ik ben genaaid door [betrokkene 3] omdat ik van [verbalisant 1] begreep dat er een kwekerij aan [b-straat] werd opgerold.’ In het verhoor van [betrokkene 5] van 29 december 2015 zegt [betrokkene 5] daarover : ik heb de Bv en de bankrekening niet opgeheven om het onderzoek niet te frustreren. Terwijl dit toch een onderzoek mede naar hemzelf zou moeten zijn. [betrokkene 5] laat dingen na die elk redelijk denkend, werkelijk onschuldig mens wel zou doen. Ook hier werkt [betrokkene 5] weer mee aan de opsporing door de bankrekening en de BV niet op te heffen maar in beheer bij [betrokkene 3] te laten om geen argwaan te wekken. Kennelijk heeft hierover eveneens overleg plaatsgevonden met [verbalisant 1] welk overleg niet in het dossier is gerelateerd.
Als [betrokkene 3] en [betrokkene 4] [betrokkene 5] bezoeken gaat [betrokkene 5] bewust in zicht van een camera van dat hotel zitten kennelijk met het doel deze ontmoeting vast te leggen ten behoeve van de opsporing. [verbalisant 1] en [betrokkene 5] tutoyeren elkaar.
Alle verhoren van [betrokkene 5], op één na, worden door [verbalisant 1] één op één afgenomen. [verbalisant 1] zegt hierover bij de R-C : ‘Dat is niet gebruikelijk maar ook niet ongebruikelijk. Ik weet dat ik [betrokkene 5] ook een keer heb verhoord waar ik bewust een collega bij heb gevraagd.’ Dit is inderdaad alleen het geval in het laatste verhoor van [betrokkene 5] van 29 december 2015. Kennelijk weet [verbalisant 1] dus dat zijn één op één verhoren, 7 verhoren tot dan toe, wel degelijk ongebruikelijk zijn omdat hij bewust een laatste verhoor in het dossier wil met een koppel als verhoorders. Van de totaal acht verhoren van [betrokkene 5] zijn er zeven door [verbalisant 1] alleen gedaan.
De rechtbank Zutphen heeft in het vonnis al vastgesteld dat de verhoren van [betrokkene 5] van 5 juli 2015, 17 juli, 2 september en 26 November telefonisch zijn afgenomen door [verbalisant 1]. [verbalisant 1] zegt hier over zelf bij de R-C dat dat niet gebruikelijk is. ‘Als de verdachte zelf contact opneemt dan gebeurt het wel eens.’ Maar dat is bij drie verhoren duidelijk niet het geval geweest. Met [verbalisant 1] is de verdediging van mening dat dit in totaal vier maal telefonisch verhoren van een verdachte zeer ongebruikelijk is. Van de totaal acht verhoren van [betrokkene 5] zijn er door [verbalisant 1] vier telefonisch gedaan.
[verbalisant 1] heeft zelfs aangetoond zijn ambtseed geschonden door bewust misleidend te verbaliseren over de wijze van de (telefonische) verhoren van [betrokkene 5], om de werkelijke gang van zaken te verhullen voor zowel de verdediging als de rechtbank. Dat is reeds vastgesteld in het vonnis in eerste aanleg.
Als er een stekkenkwekerij wordt aangetroffen op [b-straat] stuurt [verbalisant 1] een mailtje naar [betrokkene 5] blz. 243 en [betrokkene 5] mag een verhoor afspraak maken wanneer het [betrokkene 5] uitkomt. Als er een wiet kwekerij wordt aangetroffen in [d-plaats], belt [verbalisant 1] [betrokkene 5] en [betrokkene 5] mag vervolgens telefonisch een verklaring afleggen.
Als er januari 2015 restanten van een kwekerij worden aangetroffen in het huis van [betrokkene 5] aan [a-straat] wordt dit afgedaan zonder ook maar een poging om [betrokkene 5] hier over te horen zo vermeld het dossier blz. 1571. Het vermoeden bij de verdediging is dat [verbalisant 1] wel degelijk vanaf datum aantreffen [a-straat] contact heeft met [betrokkene 5]. Dit alleen zou de startdatum van het onderzoek [ONDERZOek] van 8 februari 2015 zie blz. 1043, 1074, 1105, 1125 kunnen verklaren. Anders dan geprobeerd wordt in het stamproces verbaal Blz. 022 de startdatum [ONDERZOek] pas na aantreffen [b-straat] op 26 juni 2015 te leggen zonder een specifieke startdatum te noemen. Waarom zitten er geen stukken in dossier vanaf 8 februari 2015 startdatum [onderzoek] tot eind juni 2015? Omdat in die periode [betrokkene 5] en [verbalisant 1] de gesprekken voeren waar [verbalisant 1] het over heeft bij de R-C en waar de officier van op de hoogte is volgens [verbalisant 1] bij de R-C.
Het OM probeert krampachtig, eigenlijk tegen.beter weten in, [betrokkene 5] vanaf datum eerste verhoor 2 juli 2015 als onschuldige katvanger neer te zetten omdat het OM ook wel inziet dat overduidelijk uit het dossier blijkt dat [betrokkene 5] informeert/infiltreert in elk geval vanaf 2 juli 2015 maar vermoedelijk vanaf aantreffen restanten kwekerij [a-straat] 14 januari 2015. [verbalisant 1] hierover bij de R-C : ‘[betrokkene 5] heeft veel informatie gegeven over [requirant] en [betrokkene 3]. ’Dus niet; [betrokkene 5] heeft veel belastend verklaard over [requirant] en [betrokkene 3] maar ‘heeft veel informatie gegeven.’ Informant dus.
De OVJ zegt over de rol van [betrokkene 5]:
In een mailbericht van de OVJ aan de R-C van 23 juni 2016: ‘Een bijzondere positie heeft [betrokkene 5] geenszins. Hij is vanaf het eerste moment aangemerkt als verdachte en is dat nog steeds.’ Op aandringen van de verdediging om duidelijkheid te verschaffen omtrent de vervolging van [betrokkene 5] antwoord de OVJ per mail 16 nov 2016: ‘Het moment waarop en de inhoud van de tenlastelegging is aan [betrokkene 5] op dit moment nog niet bekend gemaakt. Ik vind het niet passend om u daarover op dit moment dan wel inzicht te verschaffen. ’
Tot en met de zitting van 13 dec 2016 wordt [betrokkene 5] echter wel in de dagvaardingen genoemd als lid/leider van deze vermeende organisatie.
In het Requisitoir blz. 22 van 13 dec 2016: ‘De naam van [betrokkene 5] zou u uit de bewezenverklaring moeten wegstrepen. Hij had aan [a-straat] wel een kwekerij,maar zijn bijdrage acht ik onvoldoende om te kunnen bewijzen dat hij deelnemer was aan het samenwerkingsverband. ’Dat er wel degelijk voldoende bewijs lag tegen [betrokkene 5] blijkt onder meer uit het uitgewerkte vonnis van [requirant] waarin [betrokkene 5] al schuldig wordt verklaard aan het organiseren van de kwekerij in [c-plaats] en in het meedelen in de oogst van de kwekerij in [d-plaats]. De OVN wilde hem eenvoudigweg niet vervolgen. Er was wel degelijk voldoende bewijs om [betrokkene 5] te vervolgen.
Alle parketnummers die zijn toegekend aan de verdachten zijn hetzelfde gebleven en inzichtelijk geweest voor de griffie. Dat is de verdediging meerdere malen gebleken. Alleen het toegekende zaaknummer van [betrokkene 5] is een niet bestaand parketnummer geworden volgens de griffie. De OVJ zegt hier over (zie pv zitting 13 dec) ; ‘ Het parketnummer bestaat, zie hiervoor ook het BOB dossier, maar is als zodanig voor de rechtbank niet herkenbaar.’ Alle andere toegekende parketnummers zijn wel degelijk herkenbaar volgens de griffie alleen het parketnummer van [betrokkene 5] is verdwenen. Dit sterkt het vermoeden van de verdediging dat ten aanzien van [betrokkene 5] al lang de beslissing is genomen tot niet vervolgen van [betrokkene 5] of afdoening door het OM zelf. Ook zegt de OvJ op zitting over datzelfde parketnummer: ‘Het gaat hier om een tijdelijk registratienummer in verband met de inzet van BOB activiteiten.’ Waarmee hij het ‘niet meer bestaan’ van het parketnummer verklaart. Dit is tegenstrijdig aan elkaar. Enerzijds zegt hij dat het nummer bestaat, anderzijds erkent hij dat het niet meer bestaat omdat het een tijdelijk nummer was. Bovendien is er nu juist tegen [betrokkene 5] geen enkel BOB-middel ingezet.
Integendeel. [betrokkene 5] is zelf het BOB-middel als infiltrant/informant. Dat parketnummers wel degelijk inzichtelijk zijn voor de rechtbank blijkt onder meer uit het feit dat de griffie aan [requirant] informatie verstrekt aan de hand van opgegeven parketnummers.
Uit alles hiervoor vermeld blijkt dat er vanaf het begin een vooropgezet plan was om [betrokkene 5] niet te vervolgen als leidinggevende of deelnemer aan deze vermeende organisatie, dat [betrokkene 5] wel degelijk een bijzondere rol in het onderzoek heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank Zutphen is overduidelijk niet meegegaan in de halsstarrige, krampachtige pogingen van het OM. om [betrokkene 5] in elk geval buiten de kwekerijen [b-straat] en [d-plaats] te houden. Volgens de aanvulling verkort vonnis is [betrokkene 5] is vanaf begin tenlastelegging [c-plaats] organisator dus leidinggevende van deze vermeende organisatie volgens vonnis. Bij de laatste tenlastegelegde kwekerij [d-plaats] gaat de oogst onder meer naar [betrokkene 5] zo vermeld de bewezenverklaring. Let wel: Bewezen verklaard dus van begin tot eind van de vermeende organisatie.
[betrokkene 5] heeft zoals eerder vermeld de rol van criminele informant/ infiltrant ingenomen gedurende het hele onderzoek. Hij heeft gedurende deze periode gezwegen over de kwekerij in [d-plaats] die nog in bedrijf was en daar volgens de bewezenverklaring opbrengsten uit genoten en heeft de opbrengsten kennelijk mogen behouden. Hij heeft kennelijk een dubbelrol gespeeld. Als het fout gaat zegt [betrokkene 5]: ‘Maar dat heb ik jullie toch verteld en als het goed gaat profiteert hij van de opbrengsten. ’
[betrokkene 5] heeft de rol van criminele burger informant/infiltrant ingenomen. Zijn belang hierbij kan in allerlei richtingen liggen. Dat hoeft niet per se in geldelijke beloningen door justitie of in strafmaat toezeggingen door justitie te liggen. Het gaat erom dat dat hij die rol heeft vervuld om wat voor reden dan ook.
[betrokkene 2] herhaalt bij verhoor RH-C Arnhem zijn eerdere verklaring bij R-C Zutphen en doet dat in, zeker voor hem, zeer specifieke bewoordingen: ‘U vraagt mij of ik nog namen weet van verbalisanten door wie ik ben gehoord. Ik weet dat ik gehoord ben door [verbalisant 1] en [naam]. Van [naam] weet ik geen achternaam. U heeft verklaard dat de politie u heeft aangeboden om informant te worden. Kunt u vertellen wat er is gevraagd of u is aangeboden? Dat ik geld kon krijgen om de boel te verlinken, omdat ik volgens hun meer wist, dan ik vertelde. Ik zei dat ik bang was en zij zeiden dat ik nergens bang voor hoefde te zijn, van dat soort mooie verhalen.
Ze zouden het wel zo en zo doen, toen ik zei dat ik bang was. Er was nog een agent bij, maar van hem weet ik zijn naam niet meer. U, raadsheer-commissaris, vraagt mij wie mij dan het geld zou betalen. Dat weet ik niet. Ik zou dan informant worden van de CDI en dat heb ik geweigerd. Ik weet honderd procent zeker dat het zo is gegaan. Eén van de drie agenten, die ik net heb genoemd, heeft dat tegen mij gezegd. Ze waren er met z'n drieën, toen mij dat gezegd is. Ze hebben me zelfs verteld hoe het dan in zijn werk zou gaan. Ik zou dan de hond uit gaan laten en zij zouden dan ook een hond uitlaten en dan konden zij tijdens het hond uitlaten met mij spreken en niemand zou dan wat merken. Dit verhaal heeft één van die drie agenten mij zo verteld. — Bij de R-C heeft u verklaard dat de politie u heeft verteld dat [betrokkene 5] al informant was. Kunt u deze verklaring bevestigen? Ja, dat klopt. Door de politie is mij gezegd dat [betrokkene 5] al in hun team was. Dat is verteld door dezelfde agent, als die ik net heb genoemd, door één van die drie dus’.
Ook [betrokkene 3] verklaart bij RH-C Arnhem: ‘Ik ben door de recherche ook onder druk gezet. Daarmee bedoel ik: pushen, dingen in de mond leggen en of ik voor de CIE verklikker wilde wezen. En over [betrokkene 5]: — Heeft [betrokkene 5] u ooit iets gezegd dat hij een deal zou hebben met politie/justitie? Het staat mij bij dat hij daar ooit iets over gezegd heeft en ik vind het ook raar dat hij nooit veroordeeld is door de politie. Hij heeft ook nooit vastgezeten, die gek.’
[betrokkene 2] verklaart consistent gevraagd te zijn als informant, [betrokkene 3] verklaart gevraagd te zijn als informant. [betrokkene 2] verklaart consistent dat de politie hem heeft verteld dat [betrokkene 5] in hun team zit en ook [betrokkene 3] verklaart dat [betrokkene 5] hem daar zelf iets over gezegd heeft.
Er kan, alles overziend, geen andere conclusie zijn dan dat er door de politie en het OM getracht is, en getracht wordt, uw gerechtshof te misleiden. [betrokkene 5] is een verboden, gestuurde, infiltrerende criminele burger informant met een vrijgeleide op zak.
Door het doelbewust opstellen van onjuiste processen-verbaal, het geen inzicht verschaffen over de bijzondere positie van [betrokkene 5], is het belang van [requirant] bij een eerlijk proces geschonden.
Het hieraan te verbinden rechtsgevolg dient primair niet-ontvankelijkheid van het OM te zijn, subsidiair bewijsuitsluiting en meer subsidiair strafvermindering.
Onrechtmatigheid onderzoek
Ik noem een aantal omstandigheden waaruit blijkt dat [verbalisant 1] heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde. en waarom het OM niet ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
Opzettelijk misleidend p-v bevindingen [verbalisant 1]
[betrokkene 5] verklaart op 2 juli op blz. 632 tot en met blz. 633 woordelijk, tot op de komma precies gelijk, aan het later door [betrokkene 5] aan [verbalisant 1] doorgestuurde en geprinte app gesprek op blz. 260 met [betrokkene 3]. Het is onmogelijk dat [betrokkene 5] dit uit zijn hoofd doet. [betrokkene 5] citeert uit zijn telefoon die hij klaarblijkelijk in zijn bezit heeft mogen houden ook al is hij aangehouden. Er blijkt ook nergens uit het dossier dat de telefoon van [betrokkene 5] op enig moment in beslag is genomen.
[verbalisant 1] verklaart echter op blz. 246 P-V bevindingen dat hij [betrokkene 5] pas na het verhoor zijn telefoon terug geeft en dat [betrokkene 5] hem dan pas dat Whatsapp gesprek toont. Hiermee beweert [verbalisant 1] dat [betrokkene 5] de hele Whatsapp verklaring uit zijn hoofd heeft afgelegd. [verbalisant 1] had immers de telefoon van [betrokkene 5] onder zijn beheer gedurende het verhoor zo verklaart [verbalisant 1] in zijn P-V. Dat is onmogelijk gezien het citeren van [betrokkene 5]. Wederom, om de werkelijke gang van zaken rond [betrokkene 5] te verhullen, verbaliseert [verbalisant 1] hier kennelijk dezelfde dag van het verhoor nog, dus bewust misleidend op ambtseed in zijn p-v bevindingen. Dat kan niet anders.
Mocht u hier nog aan twijfelen dan zou u zich af kunnen en moeten vragen waarom [verbalisant 1] het anders nodig vond om van deze zogenaamde inbeslagname een apart p-v bevindingen op te maken. Dan kun je dat ook wel over iedere willekeurige in beslag genomen sleutelbos doen. (…)’
De verdediging heeft in dit verband in de aanvullende pleitnotitie II d.d. 25-01-2019 een overzicht gegeven van een vermoedelijke tijdlijn m.b.t. de contacten tussen [betrokkene 5] en verbalisant [verbalisant 1]:
‘(…) Vermoedelijke tijdlijn met betrekking tot contacten [betrokkene 5] en [verbalisant 1]
2007 | [betrokkene 5] wordt veroordeeld voor een hennepkwekerij in zijn eigen huurhuis.(627) |
08-01-2015 | kwekerij [betrokkene 3] in huurhuis [betrokkene 3] [e-straat 05] wordt aangetroffen. |
14-01-2015 | kwekerij [betrokkene 5] [a-straat] wordt aangetroffen. Verbalisanten bellen hun coördinator hennepzaken [verbalisant 1] en op instructie van [verbalisant 1] zelf wordt er niet verder onderzocht. De Foto's die wel gemaakt zijn, zijn later niet meer opvraagbaar in het systeem. (1572) |
31-01-2015 | [betrokkene 5] heeft de opbrengst van de door [betrokkene 3] gefinancierde kwekerij aan [a-straat] gebruikt voor medische kosten en begrafenis van zijn vrouw. [betrokkene 5] heeft geld gehad van [betrokkene 3] voor de huur maar de huur 6 maanden niet betaald aan de woningbouw. Daardoor wordt de woning ontruimd en is het hok weg. Daarmee is het geld van [betrokkene 3] ook weg. [betrokkene 5] is vertrokken naar een hotel in [f-plaats] maar [betrokkene 3] vind hem daar eind januari en dreigt met mishandeling. [betrokkene 5] moet een nieuw kweek-pand huren voor [betrokkene 3] en zijn oom om het geld van [betrokkene 3] terug te halen.(631 onderaan) en (666 bovenaan) |
01-02-2015 | [betrokkene 5] is bang voor [betrokkene 3] maar weigert en benadert vermoedelijk [verbalisant 1] om [betrokkene 3] van het lijf te houden. Deze wil hem wel spreken ook in verband met [a-straat]. Daar beginnen de gesprekken waar [verbalisant 1] het over heeft bij de RC en waar de OVJ wel van op de hoogte is volgens [verbalisant 1] bij de RC. Dat kan niet anders want de gespreksverslagen zitten niet in dossier van vóór juni 2015. [verbalisant 1] bij de R-C: ‘[betrokkene 5] nam namelijk zelf contact met ons op.’ |
08-02-2015 | Onderzoek [onderzoek] start. (1043, 1074, 1105, 1125) [betrokkene 5] is dan de bedreigde getuige/informant/infiltrant en begint vanaf dan al te verklaren. [verbalisant 1] bij de R-C: ‘[betrokkene 5] heeft veel informatie gegeven over [requirant] en [betrokkene 3].’ |
08-02-2015 | Zaaknummer 05-860188-15 wordt op [betrokkene 5] aangemaakt door het O.M. Dit zaaknummer is echter nergens terug te vinden in dossier [ONDERZOek] maar het is mogelijk dat onder dat zaaknummer de verklaringen en gesprekken met [betrokkene 5] zijn gevoegd vanaf 1-02-2015 tot en met 26 Juni 2015. Waarom immers een zaaknummer aanmaken als er op dat moment geen enkel onderzoek loopt naar [betrokkene 5] volgens OM en politie? |
12-02-2015 | Kwekerij in huurhuis [betrokkene 4] Linie 245, buurman van [betrokkene 3], wordt aangetroffen. Deze kwekerij is van [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. Die locatie is verraden door [betrokkene 5] aan [verbalisant 1]. [betrokkene 5] heeft in die kwekerij eenmaal een oogst mee geknipt. |
02-2015 | [betrokkene 4] en [betrokkene 3] bezoeken [betrokkene 5] nu samen. [betrokkene 5] huurt dan [b-straat] waar vervolgens [betrokkene 4] en [betrokkene 3] stekken gaan kweken. |
06-2015 | De tip die deze kwekerij verraadt komt van ‘getuige / informant’ Smit. [verbalisant 1] weet al van de kwekerij aan [b-straat] van [betrokkene 5]. [verbalisant 1] zorgt zelf dat informant Smit hem tipt. Smit is vermoedelijk al een informant van [verbalisant 1]. Hij is een bekende persoon in [a-plaats] en Smit is zelf veroordeeld als oplichter zomer 2017. Deze Smit legt in dossier [ONDERZOek] totaal 4 verklaringen af bij [verbalisant 1] over allerlei lieden in [a-plaats] die volgens Smit in de hennep zitten maar niets te maken hebben met dit dossier of verdachten in dit dossier. [verbalisant 1] hoort ook deze Smit iedere keer alleen. |
30-06-2015 | [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bezoeken [betrokkene 5] en [betrokkene 3] zegt dat hij [betrokkene 5] iets aandoet als [betrokkene 5] zijn naam bij de politie noemt in plaats van de naam van [betrokkene 4]. (633) [betrokkene 5] probeert deze ontmoeting op camera's op te nemen en probeert deze desgevraagd aan te leveren aan [verbalisant 1]. (636+645) |
26-06 | Er wordt een nieuw zaaknummer 05/881116-15 op [betrokkene 5] aangemaakt door het OM voor [betrokkene 5] en pas vanaf 26-6-2015 verschijnen er stukken in het dossier. Daarvoor is er niets behalve dus mogelijk onder het aangemaakte nummer op [betrokkene 5] in februari 05/860188-15. Volgens de OvJ begint dan pas in juni 2015 onderzoek [onderzoek] en volgens [verbalisant 1] heeft hij dan nog niet eerder op enige wijze contact gehad met [betrokkene 5]. |
26-06-2015 | [verbalisant 1] benadert [betrokkene 5] per mail na aantreffen kwekerij [b-straat] hoewel de verhuurder wel het juiste 06 nummer van [betrokkene 5] heeft etc. etc. |
02-07-2015 | Eerste verhoor van [betrokkene 5] dat in dossier [onderzoek] gevoegd wordt. In dit verhoor komt de app conversatie tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 5] over [b-straat] aan bod. Uit je hoofd is het onmogelijk en ook citerend uit een telefoon is het zeer onwaarschijnlijk dat iedere punt, komma en spelfout precies overeenkomt met de daadwerkelijke verslaggeving in het proces- verbaal. De appconversatie tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 3] is vermoedelijk van tevoren in het voortraject al door [betrokkene 5] als informant aan [verbalisant 1] gemaild en door [verbalisant 1] geplakt in het p-v verhoor. Dat kan haast niet anders. |
02-07-2015 | [betrokkene 5] mailt na zijn eerste verhoor 2 juli 2015 appgesprekken met [betrokkene 3] door aan [verbalisant 1]. (246) |
07-2015 | [betrokkene 5] mailt [verbalisant 1] belastende Mailwisseling met [betrokkene 3]. (279) |
05-07-2015 | [verbalisant 1] is op zondag 05-07-2015 om 10 uur 's-ochtends aanwezig bij [e-straat] [a-plaats]. (Bob dossier, pag. 187) [verbalisant 1] is op datzelfde tijdstip 05-07-2015 om 10 uur op het bureau [betrokkene 5] aan het verhoren. Hij verbaliseert dat zowel hij als [betrokkene 5] op het bureau aanwezig zijn maar later blijkt dit een telefonisch verhoor te zijn geweest. (641) |
17-07-2015 | [betrokkene 5] wordt telefonisch verhoord door [verbalisant 1] maar [verbalisant 1] verbaliseert dat het verhoor fysiek op het bureau plaatsvindt. (646) |
18-07-2015 | [betrokkene 5] levert op verzoek [verbalisant 1] weer een andere app conversatie met [betrokkene 3] over [a-straat] aan. (246) |
02-08-2015 | [betrokkene 3] bezoekt [betrokkene 5] en bedreigt [betrokkene 5] wederom om zijn naam niet te noemen. (651) |
08-08-2015 | [requirant] mailt [betrokkene 5] na 8 maanden geen contact te hebben gehad om een afspraak te maken. (651) |
08-08-2015 | [betrokkene 5] tipt vermoedelijk de CID dat [betrokkene 3] de loopjongen is van [requirant] en dat [requirant] een grote jongen in de wiet is in [a-plaats]. (042) ([verbalisant 1] bij de R-C: ‘Of ik [betrokkene 5] in contact heb gebracht met de CIE? Dat zou kunnen.’) |
30-08-2015 | [betrokkene 3] en [requirant] bezoeken [betrokkene 5] in het hotel. (651) |
02-09-2015 | [betrokkene 5] belt [verbalisant 1] en legt een telefonische verklaring af over een bezoek aan hem van [requirant] en [betrokkene 3] en over wat er besproken is. (651) |
26-11-2015 | [betrokkene 5] wordt telefonisch verhoord door [verbalisant 1] maar [verbalisant 1] verbaliseert dat het verhoor fysiek op het bureau plaatsvindt. (652) |
27-11-2015 | [verbalisant 1] vraagt [betrokkene 2] informant te worden waarbij [verbalisant 1] vermeldt dat [betrokkene 5] al in hun team zit.(verhoor R-C plus verhoor RH-C) |
29-12-2015 | [betrokkene 5] wordt op het bureau voor het eerst door een koppel verhoord maar het verhoor is alleen een herhaling van eerdere verklaringen veel totaal niet meer relevante vragen en op geen enkele manier kritisch of doortastend. Een verhoor voor de vorm om alle eerdere één op één verhoren enigszins trachten te verantwoorden. [verbalisant 1] bij de R-C hier over: ‘ik weet dat ik [betrokkene 5] ook een keer heb verhoord waar ik bewust een collega bij heb gevraagd.’ |
29-12-215 | [betrokkene 5] heeft de bv niet ontbonden en de bankrekening opgeheven om het onderzoek niet te frustreren. (666) |
2016 | [verbalisant 1] houdt [betrokkene 5] op de hoogte over invrijheidstelling, voorgeleiding, inbewaringstelling medeverdachten. |
2017 | [betrokkene 5] vertelt [requirant] na zelf contact te hebben opgenomen uiteindelijk dronken en half huilend niets op papier te hebben over een deal. Hij had voor zichzelf gekozen was zijn verhaal. |
2018 | Na gelast onderzoek van het Hof seponeert de OvJ alles van Ter Horst.(…)’ |
(einde toegevoegd citaat)
De verdediging heeft daarnaast bij pleidooi van 25-01-2019 met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer — voor zover van belang — nog het volgende opgemerkt:
En
‘(…)Er is door de rechtbank niet of onvoldoende gerespondeerd op het niet-ontvankelijkheids- verweer. Ten onrechte zijn verschillende verweren door de rechtbank begrepen als bewijs-uitsluitingsverweer. De verschillende beschreven vormverzuimen en onrechtmatigheden zijn afgedaan als onbelangrijk omdat ze [requirant] niet genoeg rechtstreeks in een belang zouden treffen.
Het gaat hier echter niet alleen om de ernst en verwijtbaarheid van de vormverzuimen op zich maar het grotere geheel van alle aangetoonde vormverzuimen en onrechtmatigheden. Het lijkt er op dat [verbalisant 1] (en zijn team) tot heel veel bereid zijn geweest en welbewust een aantal verzuimen en onrechtmatigheden voor lief hebben genomen als daarmee het doel [requirant] maar naar binnen getrokken kon worden.
Het huis van [requirant] aan de Kooikersdreef wordt onrechtmatig binnengetreden. Er wordt onrechtmatig een vaste camera geplaatst op het huis van [requirant] om [requirant] te observeren. De TomTom van [requirant] wordt onrechtmatig uitgelezen en gebruikt voor onderzoek. Het zou toch overduidelijk moeten zijn dat bewuste ongeoorloofde inbreuken zijn op de privacy van [requirant].
[betrokkene 2] is een vrijgeleide aangeboden. Het pressieverbod is geschonden bij [betrokkene 2]. Het redelijk vermoeden bij [b-straat] komt onrechtmatig tot stand. [betrokkene 3] zegt gevraagd te zijn als informant. [betrokkene 5] is zoals gezegd verboden informant/infiltrant.
[verbalisant 1] misleidt aangetoond en bewezen de rechtbank en de verdediging over de verhoren van [betrokkene 5]. [verbalisant 1] maakt een PV bevindingen op over de inbeslagname van de telefoon van [betrokkene 5] dat niet naar waarheid kan zijn. Mogelijk voor [requirant] ontlastende verklaringen van [betrokkene 5] worden volgens [verbalisant 1] buiten het dossier gehouden. Verslagen van de gesprekken die volgens [verbalisant 1] met [betrokkene 5] zijn gevoerd worden niet in het dossier opgenomen.
Het doet allemaal het ergste vrezen voor alle door [verbalisant 1] en zijn team opgemaakte proces verbalen. De verdediging heeft namelijk niet de illusie alle onrechtmatigheden en vormverzuimen ontdekt te hebben.
Dit alles dient apart maar ook tezamen gewogen te worden door uw hof. Het is de verdediging bekend dat de Hoge Raad het middel niet-ontvankelijk slechts in uitzonderlijke gevallen van toepassing vindt. Welnu, dit is zo'n uitzonderlijk geval. De hele combinatie van opgesomde feiten zou uw hof tot de conclusie moeten brengen dat de rechten van de verdediging door het toedoen van met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren en/of het O.M. op een flagrante en niet te herstellen wijze zijn geschonden.(…)’
Het hof heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot de positie van [betrokkene 5] als volgt samengevat:
‘(…)De raadsman heeft zich op het standpunt geteld dat er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim omdat de door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de medeverdachte [betrokkene 5] en het door [verbalisant 1] opgemaakte aanvullende proces-verbaal d.d. 11 mei 2018, leugenachtigheden zouden bevatten. De politie en het openbaar ministerie zouden getracht hebben het gerechtshof te misleiden. Door deze leugenachtigheden is het beginsel dat de rechter en de verdediging uit moeten kunnen gaan van de juistheid van een ambtsedig proces-verbaal geschonden. Volgens de verdediging ligt het geschonden belang in de omstandigheid dat er tussen [betrokkene 5], [verbalisant 1] en het openbaar ministerie afspraken zijn gemaakt over het afleggen van een voor verdachte belastende verklaring door [betrokkene 5] in ruil voor vrijwaren van vervolging. Hetgeen de raadsman ter nadere adstructie van het verweer heeft aangevoerd, is vermeld in de door hem overgelegde pleitnotitie welke in kopie aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud in zoverre als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.(…) ’
Het hof verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid onder verwijzing naar de door [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgestelde processen-verbaal en overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat [betrokkene 5] optrad als informant of infiltrant. Ook stelt het hof vast dat in de processen-verbaal van verhoor van [betrokkene 5] enkele onjuistheden voorkomen over plaats en tijdstip van de verhoren maar acht het hof deze onjuistheden van ondergeschikt belang.
Deze motivering voor de afwijzing van het beroep op niet-ontvankelijkheid staat in schril contrast met de acht uitvoerige vragen die het hof heeft geformuleerd in het tussenarrest van 24-01-2018 naar aanleiding van het door de verdediging gevoerde verweer ten aanzien van de positie van [betrokkene 5]. Zoals hierboven gesteld, zijn de antwoorden op de door het hof gestelde vragen in de processen-verbaal van [verbalisant 1] en [verbalisant 5] deels onjuist, deels onvolledig en voor een deel misleidend geweest. Er was dus alle reden om deze getuigen aan de tand te voelen maar het lijkt erop dat het hof 180 graden is gedraaid.
In het licht van de eerder door het hof gestelde vragen en de daarop gegeven antwoorden is de motivering voor de afwijzing van het niet-ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot de positie van [betrokkene 5] onbegrijpelijk, althans onjuist, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd, in het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359, 359 lid 2 en 415 Sv alsmede artikel 11a (oud) Opiumwet geschonden, doordat het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde met betrekking tot [a-straat] [01] te [a-plaats] ontoereikend, althans onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Toelichting
Het hof heeft in de bewezenverklaring (pag. 9 arrest) bewezenverklaard dat requirant van cassatie heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11, 3e en 5e lid van de Opiumwet, te weten het meermalen in genoemde periode in een pand aan [a-straat] [01] te [a-plaats] in de uitoefening van een beroep of bedrijf telkens opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of aanwezig hebben van één of meerdere kilogrammen hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan.
Deze bewezenverklaring kan niet in stand blijven. Uit de bewijsmiddelen en uit het dossier blijkt nergens dat op het adres [a-straat] [01] te [a-plaats] een hennepkwekerij is geweest. Op dat adres heeft ook geen enkel onderzoek plaatsgevonden.
Het hof heeft de bewezenverklaring in de aanvulling arrest gemotiveerd met het opnemen van een (punt 17 aanvulling arrest) ‘p-v’ van 16-01-2016 waarin een relaas van de verbalisanten Kroon en Stegehuis is weergegeven aangaande het aantreffen op 14-01-2015 (dus één jaar eerder, p-v n.a.v. deze mutatie wordt dus één jaar later opgemaakt) van een aantal hennepresten op het adres [a-straat] [01] te [a-plaats] ten tijde van een ontruiming van dat pand en de bewoner, Hendrikus [betrokkene 5]. Dit ‘p-v’ wordt ten onrechte in de bewijsmiddelen gekwalificeerd als proces-verbaal.
Het hof stelt ten onrechte in het bewijsmiddelenoverzicht dat het hierbij gaat om een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal. Dit proces-verbaal is echter niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en door een opsporingsambtenaar ondertekend, zoals door de Hoge Raad als eis is gesteld (ECLI:NL:PHR:2007:AZ2481). Ten onrechte gaat het hof aan het navolgende verweer voorbij.
De verdediging heeft bij pleidooi van 25-01-2019 blijkens de pleitnotitie I op dit punt het volgende verweer gevoerd:
‘(…) Dit proces verbaal dient uitgesloten te worden als bewijs. Het is een jaar en twee dagen na ontmantelen van de kwekerij opgemaakt en waarschijnlijk bewust niet ondertekend omdat het in strijd met de verbaliseringsplicht is om na een jaar het PV op te maken. Het is immers niet ten spoedigste opgemaakt en niet ondertekend. Geconcludeerd moet worden dat dit PV slechts een nadere bewerking is van het eerdere mutatierapportje van een jaar daarvoor op Blz. 1571. De hoge raad heeft geoordeeld dat het PV dan ook niet als ander geschrift voor het bewijs gebruikt mag worden. ECLI:NL:PHR:2007:AZ2481 Indien er blijkbaar bewust een PV niet getekend wordt met de intentie om het dan maar als ander geschrift te laten dienen voor het bewijs en als grondslag voor de ontneming mag dit niet beloond worden door de rechter. Uitsluiting van proces-verbaal voor bewijs.
Naast dit pv dat dus niet mee mag wegen voor het bewijs is er geen ondersteunend bewijs buiten de verklaringen voor het überhaupt hebben bestaan van een kwekerij op [a-straat] in [a-plaats].(…)’
Het hof heeft nagelaten te reageren op dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt en heeft niet gemotiveerd op grond waarvan dit verweer is verworpen. Het hof heeft volstaan met de vaststelling dat [betrokkene 5] op het adres [a-straat] [01] te [a-plaats] woonachtig is geweest en daar resten van een hennepkwekerij zijn aangetroffen. Ook heeft het hof nagelaten een oordeel te geven over de uitdrukkelijk voorgedragen bewijsverweren.
Bij pleitnotitie I van 25-01-2019 is door de verdediging uitvoerig ingegaan op de bewijsmiddelen zoals die door de rechtbank in het vonnis zijn gebruikt:
‘(…)Bewijsoverweging 15. verhoor [betrokkene 5],
Voor de kwekerij aan [a-straat] [01] in [a-plaats] bracht [requirant] telkens de stekken mee. Toen er politie voor de deur stond heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] en [requirant] bericht. [requirant] heeft de eerste oogst meegenomen in zijn auto. De tweede keer is hetzelfde gegaan als de eerste keer. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren erbij en [requirant] bracht de stekken. Ook die oogst heeft [requirant] meegenomen. Voor de kwekerij aan [a-straat] [01] in [a-plaats] bracht [requirant] telkens de stekken mee. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren erbij en [requirant] bracht de stekken. |
[betrokkene 3] verklaarde op zitting in eerste aanleg anders namelijk dat [betrokkene 5] de stekken regelde.
In werkelijkheid worden de stekken door [betrokkene 3] geleverd. Blz. 601 wordt [betrokkene 3] in de periode dat [a-straat] in bedrijf is, in mei 2014 aangehouden bij een stekkenkwekerij in Nijensleek. In hetzelfde dorp, bij dezelfde Growshop waar hij op bladzij 761over heeft verklaard de wietopbrengst van zijn kwekerij in Meppel te hebben verkocht. [betrokkene 3] regelt de stekken in Nijensleek en verkoopt daar de wiet weer als er geoogst is. [betrokkene 5] verklaart ook over de oogsten van [a-straat]: Blz. 637 ‘[betrokkene 3] zei dat het altijd tegen viel.’ [requirant] heeft geen stekken geregeld en geen oogsten verkocht.
Toen er politie voor de deur stond heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] en [requirant] bericht. |
[betrokkene 3] verklaart blz. 769 anders namelijk dat hij is gebeld door zijn destijds minderjarige dochter die hij op [a-straat] liet knippen. Waarom zou [betrokkene 3] hierover liegen als hij daarmee onnodig zijn eigen dochter belast. [requirant] is niet gebeld. [betrokkene 3] is gebeld.
[betrokkene 5]: [requirant] heeft de eerste en de tweede oogst meegenomen in zijn auto. |
[betrokkene 5] blz. 637: [betrokkene 3] nam het knippen en verkopen op zich […]
[betrokkene 3] daarover Blz. 769: [betrokkene 5] heeft een dag later de planten opgehaald. Dat hoorde ik van [betrokkene 5].
[betrokkene 3] bij de RH-C: ‘Het klopt dat ik van [betrokkene 5] heb vernomen dat hij een dag later de planten heeft opgehaald. Hij woonde daar met zijn zieke vrouw. Er hebben wietplanten gestaan. Die waren van [betrokkene 5].’
Bewijsoverweging 16. verhoor [betrokkene 3]
[requirant] gaf aan wanneer er geknipt of geplant moest worden. |
Hoe deze verklaring tot stand komt, is exemplarisch voor het sturen en manipuleren door de politie naar [requirant] toe in het hele dossier. Blz. 768 [betrokkene 3] zegt niet te weten wie er besliste of er geoogst of geplant moest worden. Als de verbalisanten hem dan een app van [requirant] voorlezen dat in werkelijkheid gaat over eventueel cafébezoek ter gelegenheid van de verjaardag van [requirant] dan weet [betrokkene 3] het ineens wel. Dan is het plotseling [requirant] die bepaalt wanneer er geoogst of geplant moet worden. Het is bovendien lariekoek. Er moet geplant worden zodra de stekken er zijn.
[betrokkene 3] bij RH-C: Ik weet ook niet meer wie opdracht gaf tot het oogsten van de kwekerij.
Conclusie: Er is geen ander bewijs tegen [requirant] naast de verklaring van [betrokkene 5] nu zelfs het proces verbaal van aantreffen restanten kwekerij niet gebruikt mag worden als bewijs. Ook niet als ander geschrift zegt de Hoge Raad.
De OVJ zegt requisitoir blz. 22 van 13 dec 2016 ‘[betrokkene 5] had aan [a-straat] wel een kwekerij, maar zijn bijdrage acht ik onvoldoende om te kunnen bewijzen dat hij deelnemer was aan een samenwerkingsverband.’ Dat klopt ook. Het was een huis, tuin en keuken kwekerijtje van [betrokkene 5] waar mogelijk wat hand en spandiensten zijn verricht door anderen zoals bij elke kwekerij in Nederland. Maar als volgens de OvJ niet bewezen kan worden dat [betrokkene 5] de kwekerij in zijn eigen huis in een samenwerking geëxploiteerd heeft dan kan dat zeker ook niet bewezen worden voor [requirant].
De investering in [a-straat] is door Alex [betrokkene 3] gedaan verklaart Ter Horst Blz. 637
Er is vanaf het begin bij verhoren bij de politie tot aan einde verhoren RH-C consistent verklaard door [requirant], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] dat [betrokkene 5] daar woonde en dat de kwekerij van [betrokkene 5] was. Ook de rechter in eerste aanleg (ontnemingsvonnis blz. 4) noemt [betrokkene 5], de bewoner van dit adres. [betrokkene 5] verklaart ook tot bij de R-C dat de kwekerij gewoon van hemzelf was. Er is geen bewijs tegen [requirant] en [betrokkene 5] neemt ook gewoon de verantwoording voor de kwekerij. Hij was van [betrokkene 5]. [requirant] moet vrijgesproken worden van [a-straat] .(…)’
Het hof heeft in de aanvulling bewijsmiddelen onder punt 18 als bewijsmiddel opgenomen delen uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 5], afgelegd op 29-12-2015 en als bewijsmiddel onder 19 delen van de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 2], afgelegd op 26-11-2015.
Deze verklaringen vormen geen redengevend bewijs dat requirant van cassatie betrokken zou zijn bij de in de tenlastelegging genoemde kwekerij op [a-straat] [01] te [a-plaats]. Om bovenvermelde redenen is de bewezenverklaring met betrekking tot het pand [a-straat] [01] te [a-plaats] onbegrijpelijk, althans onjuist, althans niet met voldoende redenen omkleed.
Middel III
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd, in het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359, 359 lid 2 en 415 Sv alsmede artikel 11a (oud) Opiumwet geschonden, doordat het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde met betrekking tot de [c-straat] [03] te [c-plaats] ontoereikend, althans onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Toelichting
Het hof heeft in de bewezenverklaring (pag. 9 arrest) bewezenverklaard dat requirant van cassatie heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11, 3e en 5e lid van de Opiumwet, te weten het meermalen in genoemde periode in een pand aan de [c-straat] [03] te [c-plaats] in de uitoefening van een beroep of bedrijf telkens opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of aanwezig hebben van één of meerdere kilogrammen hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan.
Deze bewezenverklaring kan niet in stand blijven. Uit de bewijsmiddelen en het dossier blijkt nergens dat requirant van cassatie in december 2013 betrokken is geweest bij een hennepkwekerij aan de [c-straat] [03] te [c-plaats]. Bij pleidooi (pleitnotitie 25-01-2019) is daarover met betrekking tot dit pand het volgende aangevoerd:
‘(…) [c-plaats]
bewijsoverweging 3. Verklaring [betrokkene 3] : [betrokkene 5] en [requirant] zijn de opdrachtgevers en [betrokkene 8] deed de verzorging.
[betrokkene 3] heeft dit nooit verklaard in verband met de kwekerij de [c-straat] [03] te [c-plaats]. Op blz. 730 wordt er door de verbalisant een samenvatting gegeven over de kwekerij in [d-plaats]. Dit is abusievelijk door de rechtbank overgenomen als bewijs tegen [betrokkene 5] en [requirant] als opdrachtgevers inzake [c-plaats].
Verbalisant over [d-plaats] blz. 730:
VERBALISANT: [betrokkene 5] en [requirant] zijn de opdrachtgevers. [betrokkene 2] heeft jou geholpen en planten geknipt.([betrokkene 7])deed de verzorging. Klopt dat? [betrokkene 3]: ‘ja.’
[betrokkene 3] over [c-plaats] op diezelfde blz. 730: Verbalisant: in wiens opdracht was jij in de kwekerij in [c-plaats]? [betrokkene 3]:‘voor Martijn [betrokkene 8].’
[betrokkene 3] heeft steeds consistent verklaard dat deze kwekerij van Martijn [betrokkene 8] was. Het is alleen deze zin van de verbalisant die verwarring brengt. Ook de politie denkt niet dat [betrokkene 5] en [requirant] de opdrachtgevers zijn en ook niet dat deze Mike [betrokkene 7] de watergever was in [c-plaats]. [betrokkene 5] en Mike [betrokkene 7] zijn niet eens ondervraagd over [c-plaats]. [requirant] alleen over een muur.
[betrokkene 3] specifiek hiernaar gevraagd bij de RH-C 30 augustus 2017 over [c-plaats]: Of [betrokkene 5] en [requirant] ook te maken met deze kwekerij? ‘Volgens mij had alleen [betrokkene 8] met deze kwekerij te maken.Op uw vraag of Mike [betrokkene 7] er ook mee te maken had, is mijn antwoord dat ik [betrokkene 7] pas veel later kende, in 2015.’
bewijsoverweging 5. [betrokkene 3] verklaarde:
[requirant] was daarbij ook betrokken. [betrokkene 8] was er al. [betrokkene 3] zag dat [requirant] er toen ook was. Ze hebben toen samen daar gebouwd. [betrokkene 3] heeft samen met [betrokkene 8], [betrokkene 2] en [requirant] de wanden gezet. [requirant] heeft die wanden gestuukt. |
[betrokkene 3] blz. 755: Wat [requirant] heeft gedaan in [c-plaats]? ‘Helemaal niets.’ 7 januari blz. 762: ‘[requirant] heeft die wanden gestuukt.WAT HIJ NOG MEER GEDAAN HEEFT WEET IK NIET.’
[betrokkene 2] verklaart over [c-plaats]:
881: ‘[requirant] heeft een muur dichtgesmeerd van het hok dal gebouwd werd.[requirant] WAS NIET BETROKKEN BIJ HET INRICHTEN VAN DE KWEKERIJ ZELF.’847 Kwekerij was eigendom van [betrokkene 8]. 848 geen idee of [requirant] betrokken is. [betrokkene 3] en ik hebben de kwekerij gebouwd in opdracht van [betrokkene 8]. 865 Het was van [betrokkene 8] zelf. [betrokkene 8] vroeg mij om te knippen. 866 Volgens mij was [betrokkene 8] zelf de grote baas. Of [requirant] betrokken was? Niet dat ik weet. 847 [betrokkene 8] (Blz. 865)nam de oogst mee en heeft de wiet gedroogd in zijn schuur.
[betrokkene 8] over [requirant] en [c-plaats] in januari 2016:
955 ‘Ik heb nooit zakelijk of iets anders met [requirant] te maken gehad. Dus een conflict is er nooit geweest. ‘Ik heb al jaren geen contact met [requirant]. Ik weet niet eens waar hij woont.
Niet [requirant] heeft geholpen met die wanden maar de oom van [betrokkene 3]. Deze oom heeft een bedrijf in systeemwanden en systeemplafonds. [betrokkene 3] verklaart hier over uiteindelijk Blz. 762 ‘ik was daar met mijn oom en heb daar die kwekerij opgezet.’ Vervolgens verklaart [betrokkene 3] nog over een ruzie over geld tussen [betrokkene 8] en [requirant]. [betrokkene 2] verklaart ook over een ruzie over geld maar dan weer tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] over geld. Het is blijkbaar een, op enig moment, slecht afgestemd verhaal tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] dat verkocht wordt. De ruzie over geld stemt wel overeen maar de mensen tussen wie die ruzie is niet.
[betrokkene 8] verklaart 954 + 955 [requirant] wel van vroeger te kennen maar al heel lang niet meer gezien te hebben en nooit iets zakelijks met hem te hebben gedaan en ook nooit ruzie met hem te hebben gehad. Hij ontlast [requirant].
Echt het enige dat met moeite overeind kan blijven is het dichtsmeren van een muur VOORDAT er een kwekerij kwam in [c-plaats]. Zoals gezegd: het is niet zo. Het is een slecht afgesproken verhaal tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2]. Maar als u toch bewezen mocht achten dat [requirant] een muur heeft dichtgesmeerd dan nog is er geen sprake van een dusdanige bijdrage aan het delict zelf dat er gesproken mag worden een voorbereidende handeling, medeplichtigheid of medeplegen. Zelfs medeweten is hiermee nog niet te bewijzen. Voorbereidende handelingen waren bovendien destijds niet strafbaar onder de oude Opiumwet en dus geen strafbare handeling. Van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] is DNA aangetroffen in [c-plaats]. Van [requirant] niet. Bij [betrokkene 8] is ook in 2016 en in 2017 thuis een kwekerij aangetroffen. [requirant] zat vast in 2016 en 2017. [betrokkene 8] opereert voor eigen rekening in [c-plaats]. Niet in een samenwerkingsverband.
Het is onzin. Er wordt ontlastend over [requirant] verklaard door zowel [betrokkene 3] [betrokkene 2] als [betrokkene 8]. [requirant] is geen opdrachtgever en niemand heeft dit verklaard. Integendeel zelfs. De warrige wijze van verhoren alleen mag niet leiden tot een onterechte veroordeling van [requirant].
[requirant] moet vrijgesproken worden van de kwekerij in [c-plaats].(…)’
Het hof heeft in de aanvullende bewijsmiddelen (van 21-02-2020) de navolgende bewijsmiddelen met betrekking tot deze locatie opgenomen
- 1)
een p-v van aantreffen van resten van een hennepkwekerij opgemaakt door verbalisant J.A. Mesken op 18-12-2013 en
- 2)
de in het dossier opgenomen huurovereenkomst met betrekking tot het pand de [c-straat] [03] te [c-plaats] tussen een beleggingsmaatschappij te Hilversum met als huurder M.A.P. [betrokkene 8]
- 3), 4) en 5)
zijn delen opgenomen van verklaringen van medeverdachte [betrokkene 3], afgelegd op 26-11-2015, 04-12-2015 en 07-01-2016 en
- 6) en 7)
zijn delen opgenomen van de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 2] afgelegd op 26-11-2015 en 03-12-2015.
Uit deze bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat een zekere Martijn [betrokkene 8] de huurder is van het pand aan de [c-straat] [03] te [c-plaats]. Deze Martijn [betrokkene 8] is ook degene die in de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wordt genoemd als de eigenaar van de hennepkwekerij. Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] blijkt dat het steeds de verbalisanten zijn die van mening zijn dat ook requirant van cassatie te maken zou hebben met deze hennepkwekerij. Bijvoorbeeld zie verhoor [betrokkene 3] d.d. 26-11-2015: ‘(.…) verbalisant: de rolverdeling: [betrokkene 5] en [requirant] zijn de opdrachtgevers… [betrokkene 2] heeft jou geholpen en planten geknipt. Mike deed de verzorging. Klopt dat?(…)’.
Zie ook verhoor [betrokkene 3] d.d. 07-01-2016: ‘(…) Verbalisant: Volgens ons was er ook nog iemand anders betrokken bij de kwekerij in [c-plaats]. Ga je daar uit jezelf over verklaren?(…)’
Zie ook verhoor [betrokkene 2] d.d. 03-12-2015: ‘(…) Verbalisant: Is [requirant] betrokken bij de kwekerij in [c-plaats]? Verbalisant: Is het lastig voor je hierover te verklaren? Verbalisant: Wat is de rol van [requirant] in [c-plaats]? Verbalisant: Wat heeft [requirant] gedaan in [c-plaats]?(…)’
Op al deze sturende vragen komt dan uiteindelijk als antwoord van [betrokkene 2]: ‘(…) Volgens mij heeft hij een muur dichtgesmeerd van het hok dat gebouwd werd.(…)’.
Het hof laat de volgende, uiterst belangrijke zin (zie pleitnotitie d.d. 25-01-2019) weg uit deze verklaring: ‘(…) [requirant] was niet betrokken bij het inrichten van de kwekerij zelf.(…)’.
Zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 3] verklaren uitdrukkelijk en in meerdere verklaringen dat de hennepkwekerij aan de [c-straat] [03] te [c-plaats] die in december 2013 werd aangetroffen, althans de resten daarvan, toebehoorde aan Martijn [betrokkene 8] en dat [requirant] niet betrokken was bij deze kwekerij.
In zijn verhoor van 30-08-2017 bij de RH-C verklaart [betrokkene 3], specifiek gevraagd naar [c-plaats]: ‘(…) Volgens mij had alleen [betrokkene 8] met deze kwekerij te maken.(…)’
Uit de door het hof in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen valt hooguit op te maken dat requirant van cassatie betrokken zou zijn geweest bij het dichtsmeren van een muurtje in het pand [c-straat] [03] te [c-plaats] toen daar nog in het geheel geen hennepkwekerij was ingericht en dat requirant van cassatie voor het overige in het geheel niet is betrokken geweest bij de aldaar in december 2013 aangetroffen hennepkwekerij, althans de resten daarvan.
Om bovenvermelde redenen is de bewezenverklaring van betrokkenheid van requirant van cassatie bij een te [c-plaats] aangetroffen (resten van) een hennepkwekerij in december 2013 onbegrijpelijk, niet, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Middel IV
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd, in het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359, 359 lid 2 en 415 Sv alsmede artikel 11a (oud) Opiumwet geschonden, doordat het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde met betrekking tot [b-straat] [02] te [a-plaats] ontoereikend, althans onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Toelichting
De verdediging heeft, blijkens de pleitnota, m.b.t. het opsporingsonderzoek aan [b-straat] [02] te [a-plaats] het navolgende verweer gevoerd strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring c.q. bewijsuitsluiting m.b.t. de onderzoeksresultaten van het onderzoek door de verbalisant [verbalisant 1] op 18-06-2015:
‘(…) Betreden besloten plaats [b-straat] en verrichten onderzoekshandelingen
In het p-v van bevindingen van [verbalisant 1] vermeldt hij op 18 juni 2015 dat hij besloten plaats heeft betreden zonder bevel van de OvJ. Het betreft hier het erf en het dak van het perceel aan [b-straat] [02] te [a-plaats]. Verbalisant [verbalisant 1] betreedt het perceel en plaatst een ladder om op het platte dak van het perceel te komen. Vervolgens maakt hij gebruik van een warmtecamera teneinde een pijp op het dak te gaan onderzoeken. Hij voelt aan de pijp en constateert dat de lucht uit deze pijp ‘naar hennep rook’. Daarvoor moest verbalisant [verbalisant 1] eerst de besloten plaats betreden.
Volgens de Memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing (Tweede Kamer 1996–1997 nummer 25403, nummer 3), volgt dat onder een besloten plaats niet zijnde een woning dient te worden verstaan ‘een niet voor iedereen toegankelijke plaats zoals een erf of een loods’. Hierbij dient nog vermeldt te worden dat de handelingen van [verbalisant 1] verder gaan dan ‘zoekend rondkijken’. Hij betreedt immers de plaats d.m.v. een trap, gaat naar het dak en gaat daar staan ruiken en voelen aan een pijp. Dit zijn onderzoekshandelingen. Dit optreden dient te worden aangemerkt als een onrechtmatige doorzoeking. Het gevolg daarvan is geweest het aantreffen van een kwekerij en op grond van dit handelen, dient ten minste bewijsuitsluiting te volgen van de resultaten van het onderzoek op [b-straat] [02]. In het vonnis in eerste aanleg wordt gesteld dat gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en artikel 3 van de Politiewet, niet valt in te zien waarom [verbalisant 1] het perceel [b-straat] [02] in [a-plaats] niet mocht betreden mocht betreden.
Artikel 9 Opiumwet en art. 3 politiewet is niet voldoende. Er is geen redelijk vermoeden op het moment van betreden en onderzoeken. Er is op dat moment één tip. Dat geeft niet de bevoegdheid tot doorzoeking, Het geeft niet de bevoegdheid tot een gericht onderzoek zoals wel verricht door [verbalisant 1]. Dat onderzoek dient zoals gezegd te worden aangemerkt als een onrechtmatige doorzoeking. Het redelijk vermoeden ontstaat pas na beklimmen en onderzoek van en aan het pand. Nu het hele onderzoek [onderzoek] een vrucht is van dit vormverzuim moet dit leiden tot niet ontvankelijk verklaren van het OM. Bewijsuitsluiting.(…)’.
Ook stelt verbalisant [verbalisant 1] zelf, in het p-v bevindingen d.d. 18-06-2015, dat het redelijk vermoeden bij hem pas is ontstaan ná het ongeoorloofd betreden van het perceel aan de Laan van de Raam [02] te [a-plaats] met een ladder en het plaatsen van de ladder tegen het pand en het betreden van het dak (zie pag. 225 dossier).
Het hof heeft op dit nadrukkelijk onderbouwde verweer van de verdediging verworpen als volgt:
‘(…) Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat, gelet op de uit het dossier naar voren komende redenen om daar een onderzoek in te stellen en gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en artikel 3 van de Politiewet, niet valt in te zien waarom de opsporingsambtenaar het perceel [b-straat] [02] in [a-plaats] niet mocht betreden of op het dak van de daar gelegen bedrijfshal geen waarnemingen mocht doen bij de mond van een ventilatiepijp. Er bestaat dus ook ten aanzien van dit punt geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel voor bewijsuitsluiting.(…)’.
Artikel 9
- 1.
De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:
- b.
tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
Artikel 3
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Op het moment van betreden is er geen enkele aanwijzing dat één van de verdachten in verband staat met het pand. Het dossier geeft geen enkele aanwijzing voor betrokkenheid van één van deze verdachten.
Het hof kon niet volstaan met de verwijzingen naar deze artikelen maar had het redelijke vermoeden voor het moment van betreden van het perceel en het verrichten van onder-zoekshandelingen specifiek moeten beschrijven in plaats van in het algemeen te verwijzen naar dossier en wetsartikelen waarvoor het redelijk vermoeden bij toepassing nodig is.
Het hof heeft aldus onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan dit verweer is verworpen. Om bovenvermelde redenen is de bewezenverklaring van betrokkenheid van requirant van cassatie bij de op [b-straat] [02] te [a-plaats] aangetroffen hennepkwekerij in 2015 onbegrijpelijk, niet, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Middel V
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd, in het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359, 359 lid 2 en 415 Sv en in het bijzonder artikel 6 EVRM geschonden, doordat het hof Arnhem-Leeuwarden zittingsplaats Zwolle, bij het inzenden van het cassatiedossier aan de Hoge Raad de redelijke termijn voor de vervolging met maar dan 8 maanden heeft overschreden (arrest van 06-03-2019 en datum inzending stukken aan HR 22-05-2020).
Toelichting
Allereerst zijn er tussen de datum van de instelling van het hoger beroep (23-12-2016) en de datum van het eindarrest (06-03-2019) meer dan twee jaar verstreken en is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van circa 11 maanden. Het hof heeft de stukken van het geding in cassatie eerst ingezonden op 22-05-2020 terwijl het arrest was uitgesproken op 06-03-2019 en het cassatieberoep was ingesteld op 13-03-2019. Requirant van cassatie bevond zich ten tijde van het instellen van de cassatie in voorlopige hechtenis. Daarmee is de redelijke termijn in de cassatiefase (maximale inzendtermijn van de stukken voor het geding in cassatie is 6 maanden) overschreden met 8,3 maanden. Aangezien de uitspraak van de Hoge Raad niet binnen zestien maanden na de uitspraak van het gerechtshof (van 06-03-2019) te verwachten is, zal de redelijke termijn ook in de cassatiefase aanzienlijk overschreden worden.
Volgens vaste jurisprudentie van Uw Raad betekent dit, dat er een korting van maximaal 10% van het vastgestelde / vast te stellen opgelegde straf in mindering dient te worden gebracht.
Requirant van cassatie verzoekt Uw Raad — gelet op het voorgaande — het cassatieberoep gegrond te verklaren, en het arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle van 6 maart 2019 te vernietigen onder het geven van een zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten.
Dit schriftuur wordt in vijfvoud ingediend door mr. C.F. Korvinus, advocaat te (1016 DG) Amsterdam, kantoorhoudende aan de Raadhuisstraat 52-D, die verklaart tot indiening en ondertekening door requirant van cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 16 oktober 2020
C.F. Korvinus, raadsman