Inmiddels heeft het Noorse Supreme Court (Norges Høyesterett) uitspraak gedaan: https://www.domstol.no/globalassets/upload/hret/decisions-in-english-translation/hr-2018-869-a.pdf
Hof Den Haag, 19-02-2019, nr. 200.211.580
ECLI:NL:GHDHA:2019:346
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-02-2019
- Zaaknummer
200.211.580
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:346, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑02‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:956, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
CMI 592
Uitspraak 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Aanvaring. Beperking van aansprakelijkheid. Londens beperkingsverdrag. Bevoegdheid rechter. Verzoek tot vorming van wrakkenfonds en zakenfonds. Splitsing rechtspersoon gedurende het geding.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Uitspraakdatum : 19 februari 2019
Zaaknummer : 200.211.580
Zaak-/rekestnummer rechtbank : C/10/516017 / HA RK 16-1059
Beschikking
in de zaak van:
1. A LINE CORPORATION,
gevestigd te Majuro, Marshall Eilanden,
2. MARSHIP MPP GmbH & Co. KG,
gevestigd te Haren, Duitsland,
3. THE STANDARD CLUB EUROPE LTD.
gevestigd te Londen, Engeland,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat: mr. M.M. van Leeuwen (Rotterdam),
tegen
1. STOLT TANKERS B.V., als rechtsopvolgster onder algemene titel van in de
splitsingsakte beschreven aktiva en passiva van de gesplitste rechtspersoon
Stolt Tankers B.V. (oud), thans geheten Stolt-Nielsen B.V.,
2. STOLT-NIELSEN B.V., als voorbestaande gesplitste rechtspersoon,
beide vennootschappen gevestigd te Rotterdam,
verweersters in hoger beroep,
advocaat: mr. H.C.A. van der Houven van Oordt (Rotterdam).
Het geding
Verzoeksters in hoger beroep - afzonderlijk te noemen: A Line, Marship en Standard Club; samen:A Line c.s. - zijn bij een op 14 maart 2017 ontvangen verzoekschrift (met bijlagen) in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 februari 2017 die de Rechtbank Rotterdam heeft gegeven op een door Stolt-Nielsen B.V. - toen nog geheten: Stolt Tankers B.V., hierna te noemen: Stolt Tankers - op 6 december 2017 ingediend beperkingsverzoek. Bij brieven van 13 en 19 maart 2018 heeft hun advocaat aktes met nadere producties (6 t/m 17) toegestuurd en bij brief van 20 maart 2018 nog een ontbrekende productie (18). Op 26 april 2017 is zijdens Stolt Tankers een verweerschrift (met producties) ingediend. Bij brieven van 9 en 22 maart 2018 van de advocaat van Stolk Tankers zijn van die zijde producties (T6 t/m T8) toegestuurd. Ook is door Stolt Tankers bij de genoemde brief van 22 maart 2018 een ‘akte houdende verzoek tot wijzi[gi]ng aanduiding geïntimeerde’ ingediend. Vervolgens heeft op 27 maart 2018 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben bij die gelegenheid het woord gevoerd overeenkomstig door hen overgelegde pleitaantekeningen.
De beoordeling van het hoger beroep
inleiding
1. Dit is een beperkingsprocedure. Op een verzoek ex artikel 642a lid 1 Rv van Stolt Tankers - die haar aansprakelijkheid voor de gevolgen van na te melden aanvaring wil beperken - heeft de rechtbank daarin de bedragen van de te stellen beperkingsfondsen vastgesteld en een procedure ter verdeling van die fondsen bevolen. A Line c.s. is het daar niet mee eens.
de feiten
2.1
Op of omstreeks 16 december 2015 vond op volle zee nabij Indonesië een
aanvaring plaats tussen de tanker ‘Stolt Commitment’ en het vrachtschip ‘Thorco Cloud’. Als gevolg van de aanvaring is de ‘Thorco Cloud’ gezonken.
2.2
De ‘Stolt Commitment’ behoort toe aan Stolt Commitment B.V. en was door haar in december 2015 in rompbevrachting gegeven aan Stolt Tankers, houdster van de aandelen in Stolt Commitment B.V. Beide vennootschappen - moeder- en dochtervennootschap - zijn gevestigd te Rotterdam. Het bij Assuranceforeningen Gard (Gjensidig), gevestigd te Arendal, Noorwegen, nader te noemen: Gard, verzekerde schip staat ingeschreven in het scheepsregister van de Kaaiman Eilanden.
2.3
Van de ‘Thorco Cloud’ was A Line de eigenaar, Marship de rompbevrachter, Mitsui Sumitomo Insurance Co. Ltd, hierna: Mitsui, de cascoverzekeraar en Standard Club de P&I Club. Deze belanghebbenden bij de ‘Thorco Cloud’ hebben bij de Noorse rechter een vordering tot schadevergoeding aanhangig gemaakt tegen Stolt Tankers, Stolt Commitment B.V. en Gard.
2.4
Stolt Commitment B.V. heeft op haar beurt Stolt Tankers aansprakelijk gehouden en is in Rotterdam een arbitraal geding tegen haar gestart, stellende dat Stolt Tankers op grond van de rompbevrachtingsovereenkomst gehouden is om Stolt Commitment B.V. te vrijwaren voor de schade die zij lijdt en nog zal lijden als gevolg van de aanvaring en de daarmee verband houdende aanspraken van de belanghebbenden bij de ‘Thorco Cloud’.
2.5
Stolt Tankers wenst haar aansprakelijkheid voor alle vorderingen verband houdende met de aanvaring te beperken. Zij heeft daarom op 5 december 2016 bij de rechtbank te Rotterdam een beperkingsverzoek ex artikel 642a Rv ingediend onder aanbieding van een hier te lande te stellen zaken- en wrakkenfonds.
2.6
Min of meer gelijktijdig hebben ook Stolt Commitment B.V. en Gard beperkingsverzoeken ingediend bij de Rechtbank Rotterdam. Zij zijn daarin niet-ontvankelijk verklaard. Van die niet-ontvankelijkverklaring zijn zij in hoger beroep gekomen. Daarnaast hebben zij nieuwe beperkingsverzoeken ingediend, die door de rechtbank alsnog zijn toegewezen.
de beslissing van de rechtbank
3.1
Onder verwerping van de door de belanghebbenden bij de ‘Thorco Cloud’ gevoerde verweren heeft de rechtbank bij beschikking van 15 februari 2017 de aansprakelijkheid van Stolt Tankers voor zowel de zakenfonds- als de wrakkenfondsvorderingen voorshands beperkt tot telkens SDR 14.318.424,-, onder bepaling dat Stolt Tankers uiterlijk op 15 maart 2017 beperkingsfondsen dient te stellen voor bedoelde bedragen vermeerderd met rente en kosten. In dezelfde beschikking heeft de rechtbank een rechter-commissaris aangewezen ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds en een vereffenaar van de fondsen benoemd.
3.2
Op 27 februari 2017 heeft de rechtbank een verklaring ex art. 642c lid 6 Rv afgegeven inhoudende dat Stolt Tankers heeft voldaan aan het bij beschikking van 15 februari 2017 gegeven bevel tot fondsenstelling. Bij een daarop volgende beschikking van 10 maart 2017 heeft de rechter-commissaris bepaald dat de vorderingen op Stolt Tankers, alsmede de betwistingen van het beroep op aansprakelijkheidsbeperking, uiterlijk op 29 augustus 2017 bij de vereffenaar moeten zijn ingediend. Ook is een datum voor de verificatievergadering vastgesteld.
de ontvankelijkheid van A Line c.s. in het hoger beroep
4.1
Stolt Tankers heeft allereerst de ontvankelijkheidsvraag aan de orde gesteld. Volgens haar staat geen hoger beroep open tegen de beschikking van de rechtbank. Daarbij wijst zij erop dat die beschikking uitvoerbaar bij voorraad is en dat de werking ervan door de hogere rechter niet kan worden geschorst (artikel 642c lid 5 Rv).
4.2
Stolt Tankers heeft hierin geen gelijk. Anders dan zij meent, pleit het bepaalde in artikel 642c lid 5 Rv niet tegen, maar, in combinatie met lid 2 van artikel 642y Rv, juist vóór aanvaarding van een beroepsmogelijkheid; zou die mogelijkheid ontbreken, dan behoefde immers niet in een afzonderlijke bepaling de schorsende werking van het appel te worden uitgesloten. Met de toewijzende beslissing is bovendien uitdrukkelijk op het door Stolt Tankers ingediende verzoek beslist. Daardoor is sprake van een voor hoger beroep vatbare eindbeslissing en niet van een tussenbeschikking waartegen het hoger beroep slechts tegelijk met dat tegen de eindbeschikking kan worden ingesteld (artikel 358 lid 4 Rv). Daaraan doet niet af dat de beschikking slechts een beperkte strekking heeft, te weten om de verzoeker met het oog op de voortzetting van de procedure tot beperking van zijn aansprakelijkheid, zo hij die wenst, uitsluitsel te geven over het bedrag waartoe zijn aansprakelijkheid voorshands is beperkt, en over de vraag of hij in plaats van storting van dat bedrag in de consignatiekas kan volstaan met zekerheidstelling en, in het laatste geval, op welke wijze deze zekerheidstelling dient te geschieden. Stolt Tankers heeft verder nog aangevoerd dat, nu A Line c.s. tijdens de verificatievergaderingen heeft aangekondigd om in renvooi weer dezelfde punten aan de orde te zullen stellen, het toch allemaal nog een keer langskomt. Ook dat is echter geen reden om het benutten van de onderhavige rechtsgang te beletten. Overigens ligt niet voor de hand dat een eenmaal - bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak - aangenomen bevoegdheid van de rechter in een volgende (renvooi)procedure weer kan/zal worden teruggedraaid. Dat zou in strijd zijn met het perpetuatio fori beginsel.
bevoegdheid
5.1
De eerste vier grieven van A Line c.s. strekken ten betoge dat de Nederlandse
rechter geen rechtsmacht heeft om over de beperkingsverzoeken te oordelen omdat - volgens A Line c.s. - niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 11 lid 1 van het Verdrag van 19 november 1976 inzake de beperking van aansprakelijkheid van maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23 en Trb. 1984, 31). Dit verdrag is gewijzigd bij het op 2 mei 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol (Trb. 2011, 46), maar niet ten aanzien van bedoeld artikel 11 lid 1. Verdrag en protocol worden hierna tezamen aangeduid met LLMC.
5.2
Bedoeld artikel 11 lid 1 van het LLMC bepaalt dat ‘Any person alleged to be liable may constitute a fund with the Court or other competent authority in any State Party in which legal proceedings are instituted in respect of claims subject to limitation’. De strekking van deze bepaling is dat degene die verwacht dat hij aansprakelijk zal worden gesteld en gebruik wil maken van zijn bevoegdheid tot beperking niet zelf kan kiezen in welke verdragsstaat zijn limitatiefonds zal worden gevormd, maar het initiatief van zijn mogelijke tegenpartij zal moeten afwachten.
Wat in dit verband onder ‘legal proceedings’ moet worden verstaan, zegt het verdrag niet, maar niet in geschil is dat dit begrip ruim dient te worden uitgelegd en ook het aanhangig maken van een arbitrageprocedure omvat. Als gezegd is Stolt Commitment B.V. hier te lande een arbitraal geding gestart tegen Stolt Tankers, zulks overigens in overeenstemming met de tussen hen bestaande bevrachtingsovereenkomst die een arbitraal beding bevat. In die arbitrageprocedure houdt zij Stolt Tankers aansprakelijk voor alle schade als gevolg van de jegens haar gepretendeerde claims naar aanleiding van de aanvaring. Naar de mening van A Line c.s. gaat het hierbij echter niet om een ‘waarachtig rechtsgeding gebaseerd op een echt geschil of vordering’, maar om een ‘toneelstukje tussen de beide Stolts’, en valt niet in te zien welk belang Stolt Commitment B.V. als scheepseigenaar heeft om een procedure te beginnen tegen haar eigen vennootschapsrechtelijke moeder, Stolt Tankers, die, overeenkomstig het bepaalde in de bevrachtingsovereenkomst, voor een verzekering zorgde, bij Gard, welke verzekering de schade dekt; indien Stolt Commitment B.V. niettemin een arbitraal geding aanhangig wenst te maken tegen haar moedervennootschap, met wie zij een bestuurder en jaarstukken deelt, is dat toegestaan, maar is daarmee nog niet voldaan aan het bepaalde van artikel 11 lid 1 LLMC, aldus telkens A Line c.s. Daarmee stelt A Line c.s. echter voorwaarden aan het karakter van de ‘legal proceedings’ en de hoedanigheid van de wederpartij die deze initieert die in het LLMC zelf niet zijn terug te vinden en daar - bij een redelijke verdragsuitleg, overeenkomstig de regels uit het Weens verdragenverdrag - ook niet noodzakelijkerwijs uit voortvloeien; voorwaarde voor het beperken van aansprakelijkheid is niet dat de aansprakelijkheid en/of het vorderingsrecht wordt/worden betwist en evenmin dat degene die ‘legal proceedings’ begint niet in een vennootschapsrechtelijke betrekking mag staan tot de aansprakelijk gehouden partij. Ook indien aan die of dergelijke ‘voorwaarden’ niet is voldaan kan sprake zijn van een reële, voor beperking vatbare vordering. Dat dit hier anders is en dat de - mogelijk in omvang nog verder toenemende - (intercompany)vordering in werkelijkheid niet bestaat, volgt onvoldoende uit wat A Line c.s. aanvoert. Evenmin bestaat een goede grond voor vereenzelviging van de scheepseigenaar Stolt Commitment B.V. met de bevrachter Stolt Tankers. Die grond is ook niet gelegen in het bestaan van een verzekeringsdekking; die dekking impliceert niet dat er geen vordering is en dat om die of andere reden niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 11 lid 1 LLMC. De grieven van A Line c.s., die uitgaan van een andere opvatting, kunnen reeds daarom geen doel treffen. Gelet hierop kan in het midden blijven of, voor het initiëren van ‘legal proceedings’ hier te lande, nodig was om een arbitraal geding aanhangig te maken.
5.3
Aangaande de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van het beperkingsverzoek wordt het volgende toegevoegd. Het LLMC behelst geen als zodanig kenbare jurisdictiebepaling, evenmin als een regeling omtrent de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen aangaande de aansprakelijkheidsbeperking/fondsvorming. Wel bevat het verdrag een bepaling over de ‘Governing law’ (artikel 14). Artikel 11 - waarvan de strekking hiervoor aan de orde kwam en die dus niet die van een rechtsmachtbepaling is - heeft als kopje ‘Constitution of fund’ en bevat weliswaar een aanwijzing waar het beperkingsfonds kan worden gevormd, te weten in elke verdragstaat ‘in which legal proceedings are instituted in respect of claims subject to limitation’, maar stelt verder geen voorwaarden ten aanzien van die ‘legal proceedings’ en laat zich bijvoorbeeld niet uit over de vraag in welke verdragsstaat die kunnen worden aangevangen, terwijl niet voor de hand ligt om bevoegdheid met betrekking tot een beperkings-/ fondsvormingsverzoek aan te nemen in een verdragstaat waar een bevoegde instantie ten aanzien van die ‘legal proceedings’ ontbreekt. In de leemte die het LLMC op het punt van de rechtsmacht laat, voorziet artikel 9 van de Brussel I bis-Verordening inhoudende dat, indien een gerecht van een EU-lidstaat krachtens die verordening bevoegd is kennis te nemen van vorderingen ter zake van aansprakelijkheid voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van een schip, dit gerecht, of elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt, tevens kennis neemt van de vorderingen tot beperking van dergelijke aansprakelijkheid. Aangezien Stolt Tankers hier te lande is gevestigd, is als uitgangspunt - volgens de hoofdregel van artikel 4 van bedoelde verordening - de Nederlandse rechter internationaal bevoegd tot kennisneming van de tegen Stolt Tankers gerichte vorderingen. Ten aanzien van een vordering/verzoek tot beperking van aansprakelijkheid is de Nederlandse rechter dan eveneens bevoegd. Voor het aannemen van die bevoegdheid is niet vereist dat een vordering tot vaststelling van aansprakelijkheid reeds bij die rechter aanhangig is. Nu is het zo, dat het Nederlandse interne recht geen zelfstandige procedure tot beperking van aansprakelijkheid kent; beperking van aansprakelijkheid door de reder van het schip (waaronder mede begrepen de bevrachter - artikel 1 lid 2 LLMC) is naar Nederlands recht gekoppeld aan fondsvorming (artikel 8:750 e.v. BW). Artikel 9 van de Brussel I bis-Verordening, dat mede bevoegd verklaart ‘elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt’, laat evenwel ruimte om voor een aldus vormgegeven beperkingsverzoek de bevoegdheidsregeling van het interne recht te benutten. Als ander gerecht in de zin van bedoeld artikel 9 is naar Nederlands recht (daarom) de Rotterdamse rechtbank aan te merken; artikel 642a, lid 1, Rv wijst die rechtbank aan als forum voor de hier te lande geldende procedure voor aansprakelijkheidsbeperking in combinatie met fondsvorming. Die aanwijzing gold in de destijds geldende versie van dat artikel ook voor het onderhavige beperkingsverzoek. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank derhalve terecht op grond van die bepaling haar bevoegdheid aangenomen. Zoals de rechtbank overwoog past het ook binnen het - mede door genoemd artikel 9 vormgegeven - stelsel van de Brussel I bis-Verordening dat een in Nederland gevestigde scheepseigenaar een naar Nederlands recht gemodelleerd beperkingsverzoek bij de Nederlandse rechter aanhangig maakt. Voor de EVEX II geldt hetzelfde.
5.4
Hiervoor kwam al aan de orde dat voldaan is aan het bepaalde in 11 lid 1 LLMC ten aanzien van de fondsvorming. Om die reden: ten overvloede, wordt toegevoegd dat Stolt Tankers gelijk heeft dat, vanwege het door Nederland gemaakte voorbehoud van artikel 18 LLMC, die bepaling hier alleen geldt voor het verzoek tot het stellen van een zakenfonds. Voor haar andersluidende standpunt beroept A Line c.s. zich op de ‘(ruime) formulering van artikel 15 LLMC’, waarin staat, voor zover van belang, dat het verdrag van toepassing is wanneer een persoon, bedoeld in artikel 1, voor het gerecht van een verdragstaat zijn aansprakelijkheid tracht te beperken. Die aansprakelijkheidsbeperking betreft echter de in artikel 2, lid 1 onder a tot en met f, van het verdrag bedoelde vorderingen, terwijl Nederland, gebruikmakend van het voorbehoud ex artikel 18 LLMC, de toepassing van het verdrag ten aanzien van de vorderingen sub d en e heeft uitgesloten. Stolt Tankers is dus niet een (rechts)persoon die op grond van het verdrag haar aansprakelijkheid voor die specifieke vorderingen tracht te beperken.
aanhouding
6. Met haar vijfde grief beklaagt A Line c.s. zich erover dat de rechtbank de beslissing niet heeft aangehouden in afwachting van de beslissing door de Noorse rechter over diens bevoegdheid met betrekking tot de in Noorwegen tegen o.a. Stolt Tankers aanhangig gemaakte procedure. Deze grief is eveneens ongegrond. Reden voor een aanhouding wegens ‘aanhangigheid’ was er in de eerste aanleg niet, nu aan de rechtbank ook bij navraag niet was gebleken dat de beide procedures hetzelfde onderwerp betroffen; het beperkingsverzoek speelde alleen in de Nederlandse procedure. Thans, in hoger beroep, is die situatie niet anders. Vergelijk in dit verband HvJ EG, 14-10-2004, ECLI:EU:C:2004:615 (Cornelis Simon), NJ 2007/389 m.nt. P. Vlas. Omdat het verzoek tot aansprakelijkheidsbeperking (door fondsstelling) in Noorwegen niet aan de orde is en dit verzoek en de beslissing erop bovendien slechts een beperkte strekking hebben (zie onder 4.2), bestaat evenmin aanleiding voor een aanhouding wegens ‘samenhang’. Het is ook niet zo dat Stolt Tankers, na in Noorwegen te zijn aangesproken tot schadevergoeding, nog slechts in Noorwegen een beroep op beperking van aanspakelijkheid in combinatie met fondsvorming kon doen.1.
slotsom
7. De slotsom na het voorgaande is dat de door de rechtbank gegeven
beschikkking, die niet op andere gronden is bestreden, dient te worden bekrachtigd.
A Line c.s. is de in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de kosten van het hoger beroep dragen.
wijziging aanduiding geïntimeerde
8.1
Door Stolt Tankers is nog verzocht om haar aanduiding als geïntimeerde te wijzigen. Dit naar aanleiding van een juridische splitsing per 1 augustus 2018, waarbij, naast vermogensbestanddelen, onder andere alle verplichtingen uit hoofde van de aanvaring tussen de ‘Stolt Commitment’ en de ‘Thorco Cloud’ per 1 augustus 2017 onder algemene titel zijn overgegaan: van het toen inmiddels Stolt-Nielsen B.V. geheten Stolt Tankers op een nieuwe opgerichte vennootschap Stolt Tankers B.V. De voortbestaande, gesplitste rechtspersoon Stolt-Nielsen B.V. blijft ex artikel 2:334t BW aansprakelijk voor de nakoming van haar verbintenissen ten tijde van de splitsing. Concreet houdt het verzoek van Stolt Tankers daarom in om als geïntimeerden te noteren (i) Stolt Tankers B.V. als rechtsopvolger onder algemene titel van de in de splitsingsakte beschreven aktiva en passiva, van Stolt Tankers, thans geheten Stolt-Nielsen B.V. en (ii) Stolt-Nielsen B.V. als van rechtswege (art. 2:334t BW) residuaal betrokkene.
8.2
Het verzoek is voor toewijzing vatbaar. Niet aannemelijk is geworden dat
A Line c.s. daardoor in een rechtens te respecteren belang wordt geschaad; voor haar verandert er materieel niets, te minder nu er reeds, door middel van fondsenstelling, vermogen werd afgescheiden, waarop zij zich kan blijven verhalen. Dat zij door de splitsing - die een feit is en waartegen zij kennelijk niet op de voorgeschreven wijze is opgekomen - in haar verhaalsmogelijkheden is beperkt en/of door de rechtsopvolging in haar procespositie wordt benadeeld, is niet gemotiveerd aangevoerd en is evenmin gebleken. Aan haar - in slechts algemene bewoordingen geponeerde - stelling bij pleidooi dat het verzoek op een (te) laat tijdstip is gedaan en dat toelating van Stolt Tankers B.V. (nieuw) leidt ‘tot allerlei nieuwe vragen waarvan de voorbereiding en de beantwoording veel meer tijd vergt dan er nu was’ wordt wegens een gebrek aan substantiëring voorbijgegaan. Anders dan A Line c.s. mogelijk meent, wordt de verkrijgende vennootschap Stolt Tankers B.V. overigens niet toegaten als nieuwe, gevoegde of tussenkomende partij, naast de bestaande procespartij, maar als rechtsopvolger onder algemene titel van die procespartij. Opgemerkt wordt verder nog dat rechtsopvolging een in artikel 225 Rv genoemde schorsingsgrond vormt, die overigens niet van rechtswege werkt. De door Stolt Tankers ingediende akte, waarin zij kond doet van de splitsing en de rechtsopvolging, beoogt geen schorsing als in genoemd artikel bedoeld. Die schorsingsregeling is bovendien niet (rechtstreeks) van toepassing op de verzoekschriftprocedure. De aard van het onderhavige beperkingsverzoek brengt niet mee dat bedoelde regeling hier niettemin wel dient te worden toegepast. Volstaan kon daarom worden met het akteverzoek om de procedure voort te zetten op naam van zowel (i) de verkrijgende vennootschap als rechtsopvolger, als (ii) de voortbestaande procespartij wegens haar wettelijk voortdurende aansprakelijkheid.
De verzochte wijziging is daarom in de aanhef van deze beschikking verwerkt.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
- veroordeelt A Line c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Stolt Tankers bepaald op € 716,- aan verschotten en op
€ 2.148,- (2 x tarief II) aan salaris voor de advocaat.
Deze beslissing is genomen door mrs. J.M. van der Klooster, M.M. Olthof en
F.G.M. Smeele en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑02‑2019