Hof Den Haag, 08-10-2019, nr. 22-004255-17
ECLI:NL:GHDHA:2019:2679
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
22-004255-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2679, Uitspraak, Hof Den Haag, 08‑10‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:329
- Vindplaatsen
JM 2020/8 met annotatie van Pieters, S.
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Transport chloor per spoor waarbij in strijd met de geldende wet- en regelgeving: Afwijking dienstregeling niet is gemeld, vereiste informatie op beladingsgegevenslijst ontbrak, registratie van de controle en het onder toezicht staan van de vervoermiddelen niet is bijgehouden, resten van gevaarlijke stof aanwezig waren aan buitenzijde van reservoirwagens tijdens het vervoer. Overwegingen omtrent verbindendheid voorschrift 1.9.5.4 NE van bijlage 2 van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen.
Rolnummer: 22-004255-17
Parketnummer: 10-994577-15
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte rechtspersoon:
de naamloze vennootschap
[verdachte],
thans geheten: [verdachte],
gevestigd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 17 juli 2019 en 8 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding. Voorts is de verdachte in eerste aanleg van de onder 1 tot en met 6, telkens impliciet primair ten laste gelegde misdrijven vrijgesproken. Ten slotte is de verdachte in eerste aanleg ter zake van de onder 2, 4 en 6, telkens impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingen veroordeeld tot telkens een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,-, met een proeftijd van twee jaren alsmede ter zake van de onder 3 en 5, telkens impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingen tot telkens een onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de akte rechtsmiddel niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 1 impliciet primair en subsidiair ten laste gelegde. De beperking die de verdediging blijkens de akte rechtsmiddel heeft aangebracht ter zake van de feiten 2 tot en met 6 is ter terechtzitting in hoger beroep niet gehandhaafd. Derhalve zijn in hoger beroep de feiten 2, 3, 4, 5 en 6 telkens impliciet primair en subsidiair aan de orde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
2. (trein 47797: niet melden afwijken van dienstregeling)
zij, in de periode van 20 maart 2013 tot en met 21 maart 2013 op het spoortraject van Oldenzaal naar Amersfoort, in elk geval in Nederland,
opzettelijk, in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd, te weten, 2 reservoirwagens, namelijk:
-wagen nummer 3380 7809 229-7 en/of
-wagen nummer 3380 7809 240-4
die (elk) beladen waren met chloor (UN 1017, klasse 2), zijnde die stof een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder één of meer door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en/of de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
in strijd met voorschrift/randnummer 1.9.5.4 NE van bijlage 2 van de VSG (Aanvullende voorschriften):
heeft de machinist [machinist] niet elke afwijking van meer dan vijf minuten ten opzichte van de vastgestelde dienstregeling onverwijld aan de verkeersleiding van Post Amersfoort gemeld;
3. (trein 42781/spoor 342: onjuiste informatie verstrekt)
zij, op 2 januari 2014 in de gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk, in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd, een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden, heeft laten staan en/of laten liggen op het rangeeremplacement Waalhaven- Zuid en/of overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen heeft verricht,
te weten, 7 open wagens, namelijk:
- wagen nummer 3385 4576 375-1 (volgnummer 4), beladen met Amine, vloeibaar, bijtend n.e.g. (UN 2735, klasse 8) en/of met milieu gevaarlijke vloeistof n.e.g. (Fatty alcohol) (UN 3082, klasse 9),
- wagen nummer 3385 4506 806-0 (volgnummer 5), beladen met milieugevaarlijke vloeistof n.e.g. (Epikote), (UN 3082, klasse 9) en/of met Hars, oplossing, (UN 1866, klasse 3),
- wagen nummer 3385 4576 550-9 (volgnummer 8), beladen met Esters, n.e.g. (Methyl proxitol acetate) (UN 3272, klasse 3) en/of met 1-Methoxy-2-Propanol (UN 3092, klasse 3),
- wagen nummer 3385 4576 571-5 (volgnummer 17), beladen met Ethylacetaat (UN 1173, klasse 3),
- wagen nummer 3385 4575 233-3 (volgnummer 18), beladen met Argon, sterk gekoeld, vloeibaar (UN 1951, klasse 2),
- wagen nummer 3385 4575 131-9 (volgnummer 20), beladen met Milieugevaarlijke vaste stof, n.e.g. (Dodecan-1-ol) (UN 3077, klasse 9) en/of
- wagen nummer 3385 4561 014-2 (volgnummer 21), beladen met Brandbare vloeistof, n.e.g. (Vinyltrimethoysilane), (UN 1993, klasse 3)
zijnde die stoffen gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder één of meer door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en/of de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
heeft zij, verdachte, als vervoerder niet gewaarborgd dat [beheerder], zijnde de beheerder van de gebruikte spoorweginfrastructuur, te allen tijde gedurende het vervoer snel en/of onbeperkt toegang kon krijgen tot de informatie die het hem mogelijk maakte te voldoen aan de voorschriften van 1.4.3.6 b) van het RID, aangezien [beheerder] van haar, verdachte, (een) beladingsgegevens(lijst) van rangeerdelen of (een groep) overstaande goederenwagens (spoor 342) had ontvangen waarop informatie over de UN-nummers van de gevaarlijke goederen die in of op genoemde wagens werden vervoerd, ontbrak;
4. (spoor 304: onjuiste informatie verstrekt)
zij, op 16 juni 2014 in de gemeente Haren, in elk geval in Nederland,
opzettelijk, in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd, een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden, heeft laten staan en/of laten liggen op het rangeeremplacement Onnen en/of overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen heeft verricht,
te weten, 7 reservoirwagens, namelijk:
- wagen nummer 3380 7844 844-0,
- wagen nummer 3380 7844 841-6,
- wagen nummer 3380 7844 847-3,
- wagen nummer 3380 7844 872-1,
- wagen nummer 3380 7836 378-9,
- wagen nummer 3380 7844 876-2 en/of
- wagen nummer 3380 7844 879-6,
die (elk) leeg en ongereinigd waren van Aardoliedestillaten N.E.G. (UN 1268, klasse 3) zijnde die stoffen gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder één of meer door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en/of de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
heeft zij, verdachte, als vervoerder niet gewaarborgd dat [beheerder], zijnde de beheerder van de gebruikte spoorweginfrastructuur, te allen tijde gedurende het vervoer snel en/of onbeperkt toegang kon krijgen tot de informatie die het hem mogelijk maakte te voldoen aan de voorschriften van 1.4.3.6 b) van het RID, aangezien [beheerder] van haar, verdachte, niet de juiste gegevens had ontvangen met betrekking tot de samenstelling van de trein (op spoor 304), de UN-nummers van de vervoerde gevaarlijke stoffen en/of de plaats van de wagens met gevaarlijke stoffen in die trein;
5. (trein 44785/ spoor 152 en trein 42607/ spoor 153: geen registratie 8-uurscontrole)
zij, in de periode van 20 februari 2015 tot en met 22 februari 2015, in de gemeente Zwijndrecht,
opzettelijk, in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
(telkens) een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen bevinden, heeft laten staan en/of laten liggen op het rangeeremplacement Kijfhoek, te weten,
(trein 44785/ spoor 152)
20 reservoirwagens, beladen met methanol (UN 1230, klasse 3, verpakkingsgroep II) en/of
(trein 42607/ spoor 153)
3 open wagens, namelijk:
- wagen nummer 3385 4506 650-2, beladen met brandbare vloeistof n.e.g. (tetrahydrofurufryl) (UN 1993, klasse 3),
- wagen nummer 8385 4561 097-7, beladen met methaansulfonylchloride (UN 3246, klasse 6.1) en/of
- wagen nummer 8385 4933 188-5, beladen met acetonitril (UN 1648, klasse 3),
zijnde die stoffen gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder één of meer door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en/of de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
in strijd met artikel 1.9.5.1 NE, vierde lid, van Bijlage 2 van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (Aanvullende voorschriften)
heeft zij, verdachte, als vervoerder geen registratie bijgehouden van de controle en het onder toezicht staan (als bedoeld in het derde lid van artikel 1.9.5.1 NE) van die vervoermiddelen, dit, terwijl die vervoermiddelen beladen waren met stoffen met een hoog gevarenpotentieel als bedoeld in randnummer 1.10.3.1.2 van het RID;
6. (trein 47798: gevaarlijke resten)
zij, op 23 september 2014 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland,
opzettelijk, in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd, een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden, heeft laten staan en/of laten liggen op het rangeeremplacement Venlo en/of overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen heeft verricht,
te weten,
- 21 reservoirwagens, beladen met milieugevaarlijke vloeistof n.e.g. (UN 3082, klasse 9)
zijnde die stof een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder één of meer door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en/of de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
bevonden zich tijdens dat vervoer aan de buitenzijde van die tanks/reservoirwagens gevaarlijke resten van de vervoerde stof (UN 3082).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van gronden, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en ten dien aanzien opnieuw rechtdoende, dat de verdachte ter zake van de onder 2, 3, 4 en 6 telkens impliciet primair ten laste gelegde misdrijven zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,- waarvan
€ 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en dat de verdachte ter zake van de onder 5 impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van
€ 10.000,- met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Beoordeling van de tenlastelegging
Toerekenbaarheid
Het hof stelt voorop dat de verdachte als de geadresseerde van de ten laste gelegde normen valt aan te merken. Een (verboden) gedraging of (verboden) nalaten kan in redelijkheid aan een rechtspersoon worden toegerekend als de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Naar het oordeel van het hof is hiervan sprake voor wat betreft de ten laste gelegde feiten, aangezien de handelingen bedoeld in de tenlastelegging werkzaamheden zijn die tot de taken van medewerkers van de verdachte behoren en passen in de normale bedrijfsvoering van de verdachte.
Opzet
Overeenkomstig de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op de wetsovertredingen, noch dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar personeel handelde in strijd met de regelgeving.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 telkens impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij, in de periode van 20 maart 2013 tot en met 21 maart 2013 op het spoortraject van Oldenzaal naar Amersfoort,
in strijd met het bepaalde bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd, te weten, 2 reservoirwagens, namelijk:
-wagen nummer 3380 7809 229-7 en
-wagen nummer 3380 7809 240-4
die elk beladen waren met chloor (UN 1017), zijnde die stof een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
in strijd met voorschrift 1.9.5.4 NE van bijlage 2 van de VSG (Aanvullende voorschriften):
heeft de machinist [machinist] niet elke afwijking van meer dan vijf minuten ten opzichte van de vastgestelde dienstregeling onverwijld aan de verkeersleiding van Post Amersfoort gemeld;
3. zij, op 2 januari 2014 in de gemeente Rotterdam,
in strijd met het bepaalde bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
een vervoermiddel, waarin zich gevaarlijke stoffen bevinden, heeft laten staan op het rangeeremplacement Waalhaven- Zuid,
te weten, 7 open wagens, namelijk:
- wagen nummer 3385 4576 375-1 (volgnummer 4), beladen met Amine, vloeibaar, bijtend n.e.g. (UN 2735, klasse 8) en met milieu gevaarlijke vloeistof n.e.g. (Fatty alcohol) (UN 3082, klasse 9),
- wagen nummer 3385 4506 806-0 (volgnummer 5), beladen met milieugevaarlijke vloeistof n.e.g. (Epikote), (UN 3082, klasse 9) en met Hars, oplossing, (UN 1866, klasse 3),
- wagen nummer 3385 4576 550-9 (volgnummer 8), beladen met Esters, n.e.g. (Methyl proxitol acetate) (UN 3272, klasse 3) en/of met 1-Methoxy-2-Propanol (UN 3092, klasse 3),
- wagen nummer 3385 4576 571-5 (volgnummer 17), beladen met Ethylacetaat (UN 1173, klasse 3),
- wagen nummer 3385 4575 233-3 (volgnummer 18), beladen met Argon, sterk gekoeld, vloeibaar (UN 1951, klasse 2),
- wagen nummer 3385 4575 131-9 (volgnummer 20), beladen met Milieugevaarlijke vaste stof, n.e.g. (Dodecan-1-ol) (UN 3077, klasse 9) en/of
- wagen nummer 3385 4561 014-2 (volgnummer 21), beladen met Brandbare vloeistof, n.e.g. (Vinyltrimethoysilane), (UN 1993, klasse 3)
zijnde die stoffen gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
heeft zij, verdachte, als vervoerder niet gewaarborgd dat [beheerder], zijnde de beheerder van de gebruikte spoorweginfrastructuur, te allen tijde gedurende het vervoer snel en/of onbeperkt toegang kon krijgen tot de informatie die het haar mogelijk maakte te voldoen aan de voorschriften van 1.4.3.6 b) van het RID, aangezien [beheerder] van haar, verdachte, beladingsgegevens van een groep overstaande goederenwagens (spoor 342) had ontvangen waarop informatie over de UN-nummers van de gevaarlijke goederen die in of op genoemde wagens werden vervoerd, ontbrak;
4. zij, op 16 juni 2014 in de gemeente Haren,
in strijd met het bepaalde bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
een vervoermiddel, waarin zich resten van gevaarlijke stoffen bevinden, heeft laten staan op het rangeeremplacement Onnen,
te weten, 7 reservoirwagens, namelijk:
- wagen nummer 3380 7844 844-0,
- wagen nummer 3380 7844 841-6,
- wagen nummer 3380 7844 847-3,
- wagen nummer 3380 7844 872-1,
- wagen nummer 3380 7836 378-9,
- wagen nummer 3380 7844 876-2 en
- wagen nummer 3380 7844 879-6,
die elk leeg en ongereinigd waren van Aardoliedestillaten N.E.G. (UN 1268, klasse 3) zijnde die stoffen gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
als vervoerder niet gewaarborgd dat [beheerder], zijnde de beheerder van de gebruikte spoorweginfrastructuur, te allen tijde gedurende het vervoer snel en/of onbeperkt toegang kon krijgen tot de informatie die het haar mogelijk maakte te voldoen aan de voorschriften van 1.4.3.6 b) van het RID, aangezien [beheerder] van haar, verdachte, niet de juiste gegevens had ontvangen met betrekking tot de samenstelling van de trein (op spoor 304), de UN-nummers van de vervoerde gevaarlijke stoffen en de plaats van de wagens met gevaarlijke stoffen in die trein;
5.
zij, in de periode van 20 februari 2015 tot en met 22 februari 2015, in de gemeente Zwijndrecht,
in strijd met het bepaalde bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
telkens een vervoermiddel, waarin zich gevaarlijke stoffen bevinden, heeft laten staan op het rangeeremplacement Kijfhoek, te weten,
(trein 44785/ spoor 152)
20 reservoirwagens, beladen met methanol (UN 1230, klasse 3, verpakkingsgroep II) en
(trein 42607/ spoor 153)
3 open wagens, namelijk:
- wagen nummer 3385 4506 650-2, beladen met brandbare vloeistof n.e.g. (tetrahydrofurufryl) (UN 1993, klasse 3),
- wagen nummer 8385 4561 097-7, beladen met methaansulfonylchloride (UN 3246, klasse 6.1) en/of
- wagen nummer 8385 4933 188-5, beladen met acetonitril (UN 1648, klasse 3),
zijnde die stoffen gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
in strijd met artikel 1.9.5.1 NE, vierde lid, van Bijlage 2 van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (Aanvullende voorschriften) heeft zij, verdachte,
als vervoerder geen registratie bijgehouden van de controle en het onder toezicht staan als bedoeld in het derde lid van artikel 1.9.5.1 NE van die vervoermiddelen, dit, terwijl die vervoermiddelen beladen waren met stoffen met een hoog gevarenpotentieel als bedoeld in randnummer 1.10.3.1.2 van het RID;
6. zij, op 23 september 2014 in de gemeente Venlo,
in strijd met het bepaalde bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd,
te weten,
- 21 reservoirwagens, beladen met milieugevaarlijke vloeistof n.e.g. (UN 3082, klasse 9)
zijnde die stof een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers,
bevonden zich tijdens dat vervoer aan de buitenzijde van die reservoirwagens gevaarlijke resten van de vervoerde stof (UN 3082).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat het voorschrift 1.9.5.4 NE onverbindend verklaard dient te worden.
Het verweer van de raadsman stelt in de kern de vraag aan de orde, of het gebied dat wordt bestreken door de regeling van het op het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (hierna: RID) aanvullende voorschrift 1.9.5.4 NE niet reeds wordt afgedekt door het RID, in het bijzonder door sectie 1.9.2 aanhef en onder b van het RID. In dat geval zou de wetgever, gelet op het bepaalde in sectie 1.9.5 van het RID, geen aanvullende regeling hebben mogen treffen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het RID is bijlage C bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF, Trb. 1980, 160). De Nederlandse vertaling is opgenomen als bijlage 1 bij de VSG. Het RID wordt tweejaarlijks gereviseerd. De verplichting het RID in nationale wetgeving te implementeren vloeit voort uit artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 (PB L 260/13, hierna: de richtlijn). Die implementatie heeft zijn beslag gekregen in – voor zover hier van belang – de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen en de VSG.
Het aanvullend voorschrift 1.9.5.4 NE, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de VSG, luidde ten tijde van de ten laste gelegde periode als volgt:
1.9.5.4
1. Voor het vervoer van UN 1017 chloor in reservoirwagens of tankcontainers gelden de volgende voorschriften:
a. het vervoer vindt slechts plaats in treinen of rangeerdelen waarin geen andere reservoirwagens of tankcontainers zijn opgenomen dan reservoirwagens of tankcontainers met UN 1017 chloor;
b. tijdens het vervoer is de snelheid van de trein niet hoger dan zestig kilometer per uur;
c. in tunnels waar voor goederentreinen een hogere adviessnelheid geldt dan zestig kilometer per uur, wordt die adviessnelheid aangehouden;
d. naast het reguliere communicatiesysteem is de trein voorzien van een communicatiesysteem bedoeld voor veiligheidsberichten tussen machinist en treindienstleider, dat in bedrijfsvaardige staat verkeert;
e. voorafgaand aan het vervoer maakt de vervoerder aan de verkeersleiding duidelijk kenbaar dat de desbetreffende trein UN 1017 chloor vervoert;
f. in de verkeersinformatiesystemen van de verkeersleiding wordt een trein die UN 1017 chloor vervoert duidelijk als zodanig gemarkeerd;
g. de verkeersleiding volgt een trein met UN 1017 chloor continu op het verkeersinformatiesysteem;
h. de machinist meldt elke afwijking van meer dan vijf minuten ten opzichte van de vastgestelde dienstregeling onverwijld aan de verkeersleiding. Indien nodig, wordt in overleg tussen vervoerder en verkeersleiding, afhankelijk van de oorzaak, de aard en de omvang van de afwijking, een nieuwe dienstregeling vastgesteld;
i. de verkeersleiding meldt een afwijking als bedoeld in onderdeel h, aan de Centrale meldkamer van de dienst Spoorwegpolitie van de Landelijke eenheid;
j. reservoirwagens en tankcontainers met UN 1017 chloor worden bij het rangeren niet geheuveld of afgestoten, maar geplaatst met behulp van een gekoppeld krachtvoertuig;
k. het vervoer vindt, indien mogelijk, plaats op een tijdstip waarop zo weinig mogelijk interactie met ander verkeer plaats kan vinden.
2. De voorschriften van deze NE-bepaling zijn, met uitzondering van de onderdelen d en j van het eerste lid, niet van toepassing op lege reservoirwagens en tankcontainers die nog niet zijn gereinigd van UN 1017 chloor.
De betreffende secties van het RID luidden ten tijde van de ten laste gelegde periode - voor zover van belang - als volgt:
1.9.1.
Een RID-Verdragsstaat kan bepaalde aanvullende voorschriften, die niet in het RID zijn opgenomen, voor het internationale vervoer over de spoorweg van gevaarlijke goederen op zijn grondgebied van toepassing verklaren, onder voorwaarde dat deze aanvullende voorschriften:
- genoemd zijn in sectie 1.9.2.
(…)
1.9.2.
De in sectie 1.9.1. genoemde aanvullende voorschriften zijn:
a. a) aanvullende voorschriften of de veiligheid dienende beperkingen voor vervoer
- waarbij gebruik gemaakt wordt van bepaalde kunstwerken, zoals bruggen of tunnels,
- waarbij gebruik gemaakt wordt van inrichtingen voor het gecombineerde verkeer, zoals overslaginrichtingen, of
- dat begint of eindigt in havens, spoorwegstations of andere terminals voor het vervoer.
b) voorschriften waarmee het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen over spoorlijnen met bijzondere of plaatselijke risico's, zoals spoorlijnen door woongebieden, ecologisch kwetsbare gebieden, economische centra of industriële zones met gevaarlijke installaties wordt verboden of wordt onderworpen aan bijzondere voorwaarden, zoals exploitatieve maatregelen (verminderde snelheid, vastgelegde rijtijd, verbod van tegentreinen, etc.). De bevoegde autoriteiten moeten, voor zover mogelijk, alternatieve spoorlijnen aanwijzen, die gebruikt kunnen worden in plaats van de spoorlijnen, die zijn uitgesloten of die aan bijzondere voorwaarden zijn onderworpen.
c) bijzondere voorschriften, waarin uitgesloten of bepaalde aangewezen spoorlijnen worden vermeld, of voorschriften die in acht genomen moeten worden bij tijdelijk oponthoud als gevolg van weersomstandigheden, aardbevingen, ongevallen, demonstraties, burgeroproer of militaire gevechtsacties.
1.9.3
De toepassing van de aanvullende voorschriften overeenkomstig 1.9.2 a) en b) veronderstelt dat de bevoegde autoriteit de noodzaak van de maatregelen aantoont.
1.9.4
De bevoegde autoriteit van de RID-Verdragsstaat die aanvullende voorschriften overeenkomstig 1.9.2 a) of b) op zijn grondgebied van toepassing verklaart, stelt, in het algemeen van te voren, het secretariaat van de OTIF op de hoogte van de aanvullende voorschriften; het secretariaat van de OTIF stelt de RID-Verdragsstaten hiervan in kennis.
1.9.5
Niettegenstaande de voorschriften van voorgaande secties kunnen de RID-Verdragsstaten bijzondere veiligheidsvoorschriften voor het internationale vervoer over de spoorweg van gevaarlijke goederen vaststellen – voor zover het betreffende gebied niet wordt afgedekt door het RID - in het bijzonder met betrekking tot:
- het treinverkeer,
- de reglementering van bedrijfsprocessen, die samenhangen met het vervoer, zoals het rangeren of overstaan,
- de registratie van gegevens over de vervoerde gevaarlijke goederen,
onder voorwaarde dat deze voorschriften zijn opgenomen in de nationale wetgeving van de RID-Verdragsstaat en ook van kracht zijn voor het nationale vervoer over de spoorweg van gevaarlijke goederen over het grondgebied van de RID-Verdragsstaat.
Deze bijzondere voorschriften mogen niet betrekking hebben op gebieden, die worden afgedekt door het RID, en meer in het bijzonder niet de gebieden, genoemd in 1.1.2 a) en 1.1.2 b).
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat het gebied dat het aanvullende voorschrift 1.9.5.4 NE bestrijkt, niet reeds wordt afgedekt door sectie 1.9.2 aanhef en onder b) van het RID. Laatstgenoemde bepaling ziet in het bijzonder op voorschriften waarmee het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen over spoorlijnen met bijzondere of plaatselijke risico’s wordt verboden of aan bijzondere voorwaarden wordt onderworpen. Het accent in deze bepaling ligt dus op voorschriften die gelden op bepaalde spoorlijnen met een bijzonder risico, terwijl ook de overige bepalingen van sectie 1.9.2 van het RID met name zien op voorschriften die verband houden met de infrastructuur en niet op veiligheidsvoorschriften die verband houden met de wijze waarop het treinverkeer dient te worden gereguleerd.
Het aanvullend voorschrift 1.9.5.4 NE houdt wèl verband met de wijze waarop het treinverkeer dient te worden gereguleerd wanneer chloor (een gevaarlijke stof) per spoor wordt vervoerd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit aanvullend voorschrift dan ook geen voorschrift is als bedoeld in sectie 1.9.2 van het RID en ook overigens geen betrekking heeft op gebieden die door het RID worden afgedekt.
Sectie 1.9.5 van het RID geeft de mogelijkheid tot de vaststelling van bijzondere veiligheidsvoorschriften voor het (internationale) vervoer over de spoorweg van gevaarlijke goederen in het bijzonder met betrekking tot het treinverkeer. Van die ruimte heeft Nederland gebruik gemaakt door het vaststellen van onder andere het aanvullend voorschrift 1.9.5.4 NE.
Van strijdigheid met de secties 1.9.1 tot en met 1.9.5 van het RID is dan ook geen sprake.
Ook de richtlijn geeft die ruimte. De considerans bij de richtlijn onder 10 luidt in dat verband:
“Onverminderd de Gemeenschapswetgeving en de bepalingen van bijlage … II, deel II.1 (1.9.), (bedoeld is het RID, opmerking hof)… moeten de lidstaten op grond van de veiligheid van het vervoer het recht behouden om bepalingen te handhaven of in te voeren op gebieden die niet onder deze richtlijn vallen. Deze bepalingen moeten duidelijk en specifiek zijn.”
Uit de toelichting bij de invoering van het aanvullende voorschrift 1.9.5.4 NE (Staatscourant 23 maart 2004, nr. 42/pag. 18, destijds nog genummerd als 1.11.4 NE) blijkt dat de wetgever de risico’s van chloortransport dusdanig achtte, dat omwille van de nationale veiligheid en milieubescherming deze aanvullingen gerechtvaardigd zijn.
Ten slotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het aanvullend voorschrift 1.9.5.4 NE een importbeperkende maatregel of maatregel van gelijke werking als bedoeld in artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) betreft. Voor die beperking zou geen rechtvaardiging in de zin van artikel 36 van het VWEU bestaan, nu de regeling in strijd zou zijn met het evenredigheids- en/of het subsidiariteitsbeginsel.
Voor zover het bedoelde voorschrift al kan worden aangemerkt als een maatregel die de intracommunautaire handel kan belemmeren, is het hof van oordeel dat deze kan worden gerechtvaardigd op grond van het in artikel 36 van het VWEU genoemde belang van bescherming van de openbare veiligheid en ook op de in dat artikel genoemde gronden van bescherming van de gezondheid, het leven van personen, dieren of planten. Gelet op de gevaarzetting van chloor (een zeer giftige stof, die bij inademing direct levensgevaar oplevert en waarvan het vervoer in grote hoeveelheden, zoals dat bij de chloortreinen het geval is, grote risico’s meebrengt voor mens en milieu), in samenhang met het drukke treinverkeer door relatief dichtbevolkte gebieden in Nederland valt niet in te zien dat minder ver strekkende voorschriften voldoende kunnen bijdragen aan het beoogde doel, te weten een aanvaardbare beperking van de risico’s die gepaard gaan met het vervoer van chloor per spoor.
De verweren worden verworpen.
De raadsman heeft het hof – subsidiair - verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de vraag of het op het RID aanvullende voorschrift 1.9.5.4 NE verenigbaar is met het Unierecht. Het hof is van oordeel dat het niet noodzakelijk is om deze vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie, aangezien de juiste toepassing van het Unierecht in het onderhavige geval zo evident is, dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de juiste interpretatie. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Kwalificatie
Het onder 2, 3, 4, 5 en 6 telkens impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op, telkens:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich kort gezegd schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De bepalingen neergelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en daarmee samenhangende regelingen beogen de veiligheid te waarborgen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, in dit geval vervoer over het spoor. Als professionele vervoerder van deze gevaarlijke stoffen rust een grote verantwoordelijkheid op de verdachte om met inachtneming van alle veiligheidsvoorschriften te handelen en erop toe te zien dat dit ook gebeurt door een ieder die bij de uitvoering van die werkzaamheden is betrokken. Dit heeft de verdachte onvoldoende zorgvuldig gedaan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte inmiddels een ontheffing heeft gekregen van het aanvullende voorschrift 1.9.5.4 NE lid 1 onder h van artikel 3 van bijlage 2 VSG ten aan zien van soortgelijke transporten als waarvan hier sprake is.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat de overtreding eveneens tot gevolg had dat door de verdachte een dwangsom van € 15.000,- is voldaan.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat de overtreding geen direct gevaar heeft veroorzaakt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel ten aanzien de feiten 3 en 5 een onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,- per overtreding en ten aanzien van de feiten 2, 4 en 6 een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte per overtreding een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, nu er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het aanvangen van de te beoordelen termijn en het eindvonnis. De rechtbank Rotterdam heeft immers pas op 20 september 2017 vonnis gewezen, terwijl op 24 september 2013 [medewerker] al namens de verdachte is verhoord en daarvóór al een tiental personen als verdachte waren gehoord. Daaraan kon de verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen haar ter zake strafvervolging zou worden ingesteld.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin, dat in plaats van de ten aanzien van de feiten 3 en 5 overwogen onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,- per overtreding, een geldboete van na te melden hoogte zal worden opgelegd.
Bij de vaststelling van de geldboetes is rekening gehouden met de financiële omstandigheden waarin de verdachte verkeert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 3 alsmede bijlage I en bijlage II van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen en artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 telkens impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4, 5 en 6 telkens impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 10.000,00 (tienduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 9.000,00 (negenduizend euro).
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 10.000,00 (tienduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 9.000,00 (negenduizend euro).
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 10.000,00 (tienduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven,
mr. A.L. Frenkel en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2019.