Rb. Den Haag, 04-06-2024, nr. AWB - 23 , 4166
ECLI:NL:RBDHA:2024:8791
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
04-06-2024
- Zaaknummer
AWB - 23 _ 4166
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2024:8791, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 04‑06‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/712
NDFR Nieuws 2024/1119
NLF 2024/1507
NTFR 2024/1175 met annotatie van mr. drs. G. Benning
V-N 2024/36.7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 04‑06‑2024
Inhoudsindicatie
Loonheffingen. Door de voormalige werkgever betaalde vergoeding van € 50.000 is deels een vergoeding voor inkomensverlies en deels een vergoeding ter compensatie van eisers leed als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van die voormalige werkgever. De rechtbank oordeelt dat laatstgenoemd deel van de vergoeding niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen die schadevergoeding en de dienstbetrekking. Over dat deel van de vergoeding heeft de voormalige werkgever ten onrechte loonheffing ingehouden.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/4166
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffingen op een door hem ontvangen schadevergoeding.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2024.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn [naam 1] , [naam 2] en
[naam 3] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Op 1 juli 2015 is eiser in dienst getreden bij [bedrijf] (de voormalige werkgever) en per 1 juli 2016 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2. De voormalige werkgever heeft op 17 maart 2020 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter in Den Haag. Na de mondelinge behandeling van de zaak bij de kantonrechter heeft de voormalige werkgever het verzoek ingetrokken.
3. In juni 2021 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft op
9 augustus 2021 beslist dat eiser voor meer dan 80% blijvend arbeidsongeschikt is en als gevolg daarvan vanaf 27 augustus recht heeft op een IVA-uitkering.
4. De voormalige werkgever heeft op 1 september 2021 bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van eiser. Het UWV heeft op 5 oktober 2021 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met eiser vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid op te zeggen. De arbeidsovereenkomst is door de voormalige werkgever per 30 november 2021 opgezegd.
5. Eiser heeft een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam waarin hij verzoekt de voormalige werkgever te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding.
6. Bij beschikking van 21 april 2022 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:
“5.12 Voornoemde handelingen van [de voormalige werkgever] in onderlinge samenhang beschouwd, moeten naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als het ernstig veronachtzamen van de re-integratieverplichtingen bij ziekte. [De voormalige werkgever] heeft hiermee ernstig verwijtbaar gehandeld.
(…)
5.14
Het ernstig verwijtbaar handelen van de voormalige werkgever rechtvaardigt de toekenning van een billijke vergoeding aan [eiser]. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle), HR 8 juni 2018, ECLI: NL:HR:2018:878 (Zinzia) en HR 30 november 2018, ECLI: NL:HR:2018:2218 (ServiceNow)) volgt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding, kort gezegd, om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
(…)
5.18 (…)
Het inkomensverlies over genoemde periode van 24 maanden bedraagt globaal € 25.000,- bruto.
De kantonrechter acht het daarnaast redelijk om bij de begroting van de billijke vergoeding een component aan immateriële schadevergoeding alsook enige compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van [de voormalige werkgever] toe te kennen, zij het niet in de orde van grootte zoals door [eiser] verzocht. In dit verband wordt erop gewezen dat de voornoemde posten door [eiser] niet tot nauwelijks zijn onderbouwd en de kantonrechter bovenmatig voorkomen. Wel acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat het handelen van [de voormalige werkgever] en [naam bedrijfsarts 1] over langere periode grote impact op [eiser] en zijn privéleven heeft gehad.
5.19
Alle bovengenoemde factoren in acht genomen, acht de kantonrechter een bedrag van
€ 50.000,- bruto passend als billijke vergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat dit bedrag aansluit bij het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [de voormalige werkgever].”
7. De voormalige werkgever heeft de vergoeding aan eiser aangemerkt als loon en het bedrag aan eiser uitbetaald onder inhouding van loonheffingen.
Geschil8.In geschil is of de vergoeding van € 50.000 bruto terecht is aangemerkt als loon uit dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10 Wet op de Loonbelasting 1964 (Wet LB).
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet LB is loon al hetgeen uit een
dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
10. Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 19921.volgt dat loon uit dienstbetrekking de voordelen zijn die de werkgever aan de werknemer als zodanig in welke vorm of onder welke benaming ook verstrekt. Daarbij moet worden aangetekend dat de enkele omstandigheid dat een oorzakelijk verband bestaat tussen een voordeel enerzijds en de door de werknemer vervulde dienstbetrekking anderzijds, niet reeds met zich brengt dat het desbetreffende voordeel moet worden aangemerkt als uit de dienstbetrekking te zijn genoten en daarmee tot het loon moet worden gerekend. Ondanks het bestaan van een dergelijk verband kunnen betalingen door een werkgever aan een werknemer immers niet zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt.2.
11. Vaststaat dat de door eiser ontvangen vergoeding bestaat uit een bedrag van € 25.000 dat is toegekend wegens verlies aan inkomen en een bedrag van € 25.000 dat is toegekend als immateriële schadevergoeding en tevens ter compensatie van het ernstig verwijtbaar handelen van de voormalige werkgever.
12. Het bedrag van € 25.000 dat is toegekend wegens inkomensverlies is in wezen een vergoeding voor door eiser gederfd loon als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze vergoeding moet daarom worden aangemerkt als een vergoeding die is genoten uit vroegere dienstbetrekking. Dit geldt echter niet voor de vergoeding van € 25.000 die aan eiser is toegekend ter compensatie van diens leed als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van de voormalige werkgever. Een dergelijke vergoeding vindt niet zozeer haar grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt.3.Daaraan doet niet af dat, naar verweerder stelt, er een oorzakelijk verband bestaat tussen die schadevergoeding en de dienstbetrekking. Dit betekent dat over de component immateriële schadevergoeding, namelijk een bedrag van € 25.000, ten onrechte loonheffingen zijn ingehouden en dat voor dat bedrag recht bestaat op een teruggaaf. Ingevolge artikel 27f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt deze teruggaaf verleend aan eiser.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder aan eiser een teruggaaf verleent van de over € 25.000 ten onrechte ingehouden loonheffingen; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑06‑2024
Vgl. Hoge Raad 29 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439.
Vgl. Hoge Raad 25 maart 2022, 21/01143, ECLI:NL:HR:2022:444.