Volledigheidshalve merk ik op dat art. 36e lid 2, onder b, Sv tot 25 juli 2020 inhield dat de gerechtelijke mededeling wordt uitgereikt ‘aan het openbaar ministerie’ en dat op de akte aantekening wordt gedaan van de uitreiking aan het openbaar ministerie, thans geldt dat de gerechtelijke mededeling wordt uitgereikt ‘aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan’ en dat op de akte aantekening wordt gedaan van deze uitreiking. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Paridaens van 7 december 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1138, onder 8.
HR, 31-01-2023, nr. 21/02823
ECLI:NL:HR:2023:117
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2023
- Zaaknummer
21/02823
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:117, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑01‑2023; (Cassatie, Tussenuitspraak)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1222
ECLI:NL:PHR:2022:1222, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:117
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0022
Uitspraak 31‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Tussenarrest HR. Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. rijden terwijl rijbewijs is ingevorderd, art. 9.7 WVW 1994. Dubbel verstek. Betekening oproeping nadere tz. in hoger beroep, 5-dagentermijn van art. 36e.2.b Sv. Kan uit informatiestaat SKDB-persoon, die aan oproeping is gehecht, worden afgeleid dat verdachte t.t.v. vergeefse aanbieding van oproeping aan BRP-adres en 5 dagen nadien op dat adres was ingeschreven in BRP? Oproeping nadere tz. in h.b. is tevergeefs aangeboden op BRP-adres van verdachte en vervolgens uitgereikt aan medewerker OM met verzending van afschrift van oproeping naar BRP-adres. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2002:AD5163 m.b.t. betekening van oproeping als verdachte als ingezetene is ingeschreven in BRP en bij aanbieding van oproeping aan BRP-adres geen uitreiking heeft kunnen geschieden. ’s Hofs kennelijke oordeel dat uit (aan oproeping gehechte) informatiestaat SKDB-persoon van 12-5-2021 volgt dat verdachte t.t.v. poging tot uitreiking van oproeping voor tz. in h.b. op 8-5-2021 en 5 dagen nadien in BRP stond ingeschreven op adres A, is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit die informatiestaat SKDB-persoon enkel blijkt dat verdachte t.t.v. vergeefse aanbieding van oproeping aan BRP-adres en 4 dagen nadien op dat adres was ingeschreven in BRP. Dit behoeft echter niet tot cassatie te leiden, omdat uit informatiestaten SKDB-persoon van 28-9-2021 en 14-9-2021, die aan aanzegging cassatie zijn gehecht, kan worden afgeleid dat verdachte vanaf 31-8-2020 tot 12-7-2021 in BRP was ingeschreven op adres A. ‘s Hofs oordeel dat oproeping voor tz. in h.b. rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op art. 36e2.b Sv niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk (vgl. HR:1997:ZD0847). Volgt verwijzing naar rolzitting teneinde AG in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over ander middel. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02823
Datum 31 januari 2023
TUSSENARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2021, nummer 22-002051-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N.M. Fakiri, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de betekening van de oproeping van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 2 juli 2021.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 rechtsgeldig is betekend.
2.2.1
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:- de akte instellen hoger beroep van 20 mei 2019 vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] in [plaats];- een aan de akte instellen hoger beroep gehecht - door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aangemerkt - faxbericht van 18 mei 2019 van de raadsman van de verdachte, houdt in dat het adres Nieuwe Uitleg 15 in ’s-Gravenhage (het kantooradres van de raadsman) is opgegeven voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep;- de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 is op 8 mei 2021 tevergeefs aangeboden aan het adres [d-straat 1] in [plaats] en vervolgens op 12 mei 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de oproeping is verzonden naar dat adres in [plaats];- de informatiestaten SKDB-persoon van 12 mei 2021 en 26 april 2021, die aan die oproeping zijn gehecht, houden in dat de verdachte niet was gedetineerd, dat hij met ingang van 31 augustus 2020 in de basisregistratie personen (hierna: BRP) is ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats] en dat hij vanaf 16 november 2017 tot 25 oktober 2019 in de BRP was ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats].
2.2.2
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich verder de informatiestaten SKDB-persoon van 28 september 2021 en 14 september 2021, die aan de aanzegging in cassatie zijn gehecht. Deze houden in dat de verdachte vanaf 31 augustus 2020 tot 12 juli 2021 in de BRP was ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats].
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte, opgeroepen als:
(...)
adres: [d-straat 1] te [plaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt dat hij niet door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter stelt vast dat de akte van uitreiking vermeldt dat de oproeping in hoger beroep op 8 mei 2021 is aangeboden op het adres: [d-straat 1] te [plaats], maar dat de oproeping daar niet is uitgereikt omdat de geadresseerde niet meer woont op dit adres.
De voorzitter stelt voorts vast dat, te oordelen naar de gegevens die zijn opgenomen in de Informatiestaat SKDB-persoon, gedateerd 12 mei 2021, de verdachte niet is gedetineerd en dat hij vanaf 31 augustus 2020 is ingeschreven in de BRP op het adres: [d-straat 1] te [plaats], en dat de oproeping kennelijk op voet van dat gegeven op 12 mei 2021 is uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie, waarna een afschrift daarvan als gewone brief is verzonden naar dit adres. Het adres Nieuwe Uitleg 15 te Den Haag dat in de begeleidende brief bij de appèlakte staat vermeld is het kantooradres van de raadsman.
De voorzitter stelt vast dat de oproeping voor de zitting van heden op de juiste wijze is uitgereikt.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
(...)
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.”
2.3
Als de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de BRP en bij de aanbieding van de oproeping aan het BRP-adres van de verdachte geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de oproeping uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. De oproeping is dan op grond van artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv rechtsgeldig betekend op voorwaarde dat bij adresverificatie blijkt dat de verdachte op de dag waarop de oproeping aan het BRP-adres is aangeboden en in elk geval vijf dagen nadien op dat adres was ingeschreven. De autoriteit van welke zij is uitgegaan zendt vervolgens onmiddellijk een afschrift van de oproeping aan het BRP-adres. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverwegingen 3.11-3.16.)
2.4.1
Het kennelijke oordeel van het hof dat uit de informatiestaat SKDB-persoon van 12 mei 2021 volgt dat de verdachte ten tijde van de poging tot uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 op 8 mei 2021 en vijf dagen nadien in de BRP stond ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats], is niet begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit die informatiestaat SKDB-persoon enkel blijkt dat de verdachte ten tijde van de vergeefse aanbieding van de oproeping aan het BRP-adres en vier dagen nadien op dat adres was ingeschreven in de BRP. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
2.4.2
Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Uit de hiervoor onder 2.2.2 vermelde informatiestaten SKDB-persoon van 28 september 2021 en 14 september 2021 kan immers worden afgeleid dat de verdachte vanaf 31 augustus 2020 tot 12 juli 2021 in de BRP was ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats]. Het oordeel van het hof dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. (Vgl. HR 4 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0847.)
2.5
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.
2.6
De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over het andere voorgestelde cassatiemiddel. De Hoge Raad is van oordeel dat de advocaat-generaal daartoe alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld. Met het oog daarop zal de zaak naar de rolzitting worden verwezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 februari 2023;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2023.
Conclusie 20‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Betekeningsperikelen. Art. 36e lid 2, onder b, Sv. Hof heeft slechts vastgesteld dat verdachte vier dagen na vergeefse uitreiking dagvaarding op BRP-adres was ingeschreven. Conclusie strekt tot vernietiging van bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de betekening van de oproeping.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02823
Zitting 20 december 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 2 juli 2021 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag, van 11 maart 2019 waarbij de verdachte bij verstek wegens “overtreding van artikel 9, zevende lid van de Wegenverkeerswet 1994” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N.M. Fakiri, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Bespreking van het eerste middel
2.1.
In het eerste middel wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte rechtsgeldig is opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep en dat het hof de zaak vervolgens bij verstek heeft behandeld.
2.2.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
i. Een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 11 februari 2019 die inhoudt dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd en vanaf 16 november 2017 als woonadres heeft [a-straat 1] , [plaats] .
ii. Een akte van hoger beroep van 20 mei 2019 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 1] , [plaats] .
iii. Een aan de appelakte gehecht – door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450 lid 1 onder a Sv aangemerkt – faxbericht van 18 mei 2019 van de raadsman van de verdachte, waarin is vermeld dat het adres [b-straat 1] [plaats] wordt opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding.
iv. Een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 22 januari 2020 die inhoudt dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd en vanaf 25 oktober 2019 als woonadres heeft [c-straat 1] , [plaats] .
v. Een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 26 april 2021 die inhoudt dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd en vanaf 31 augustus 2020 als woonadres heeft [d-straat 1] , [plaats] .
vi. Een akte van uitreiking die inhoudt dat de dagvaarding op 8 mei 2021 tevergeefs is aangeboden op het adres [d-straat 1] , [plaats] en vervolgens op 12 mei 2021 is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar dat adres in [plaats] .
vii. Een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 12 mei 2021 die inhoudt dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd en vanaf 31 augustus 2020 als woonadres heeft [d-straat 1] , [plaats] .
viii. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 dat inhoudt dat de verdachte daar niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend, waarna het hof de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 houdt onder meer in:
“De voorzitter stelt vast dat de akte van uitreiking vermeldt dat de oproeping in hoger beroep op 8 mei 2021 is aangeboden op het adres: [d-straat 1] te [plaats] , maar dat de oproeping daar niet is uitgereikt omdat de geadresseerde niet meer woont op dit adres.
De voorzitter stelt voorts vast dat, te oordelen naar de gegevens die zijn opgenomen in de Informatiestaat SKDB-persoon, gedateerd 12 mei 2021, de verdachte niet is gedetineerd en dat hij vanaf 31 augustus 2020 is ingeschreven in de BRP op het adres: [d-straat 1] te [plaats] , en dat de oproeping kennelijk op voet van dat gegeven op 12 mei 2021 is uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie, waarna een afschrift daarvan als gewone brief is verzonden naar dit adres. Het adres [b-straat 1] te [plaats] dat in de begeleidende brief bij de appèlakte staat vermeld is het kantooradres van de raadsman.
De voorzitter stelt vast dat de oproeping voor de zitting van heden op de juiste wijze is uitgereikt.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.”
2.4.
De steller van het middel klaagt dat tegen de verdachte ten onrechte verstek is verleend omdat uit de processtukken niet kan blijken dat de oproeping voor de terechtzitting van 2 juli 2021 rechtsgeldig is betekend. Het middel bevat twee deelklachten.
De eerste deelklacht
2.5.
De steller van het middel klaagt in de eerste plaats dat het hof zijn oordeel, dat de oproeping voor de zitting van 2 juli 2021 op juiste wijze aan de verdachte is betekend, baseert op gegevens uit de ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ gedateerd 12 mei 2021, terwijl het procesdossier enkel een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 26 april 2021 bevat.
2.6.
Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt dat het dossier naast een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 26 april 2021 tevens een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 12 mei 2021 bevat. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, zoals weergegeven onder randnr. 2.3., kan worden afgeleid dat de SKDB-staat van 12 mei 2021 zich ook in het procesdossier van het hof bevond. Het hof heeft zijn oordeel dat de oproeping op juiste wijze aan de verdachte is betekend immers hierop gebaseerd. De klacht dat het procesdossier geen ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 12 mei 2021 bevat, mist derhalve feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.
2.7.
De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
2.8.
Het middel bevat daarnaast de klacht dat uit de verwijzing naar de ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 12 mei 2021 niet blijkt dat de verdachte op het moment van aanbieding van de oproep “en binnen vijf dagen daarop volgend” [AG: bedoeld zal zijn – zoals eerder in de schriftuur wel correct is verwoord – ‘ten minste vijf dagen nadien’] in de BRP op het [d-straat 1] was ingeschreven.
2.9.
Voor de beoordeling van deze klacht zijn de volgende bepalingen van belang:
“Art. 36b Sv:
(…)
2. Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door middel van uitreiking of
elektronische overdracht, op de bij de wet voorziene wijze. Indien betekening door elektronische overdracht niet of niet binnen een redelijke termijn mogelijk is, geschiedt betekening door uitreiking.
(…)
Art. 36e Sv:
1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
(…)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de
basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
(…)
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.
Art. 36h Sv
1. Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
a. de autoriteit van welke de gerechtelijke mededeling uitgaat;
b. het nummer van de gerechtelijke mededeling;
c. de persoon voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is;
d. de persoon aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt;
e. de plaats van uitreiking;
f. de dag en het uur van uitreiking
2. Wordt met de gerechtelijke mededeling gehandeld overeenkomstig de tweede volzin van artikel 36e, tweede lid, aanhef en onder b, dan vermeldt de akte de dag van aanbieding van het stuk aan het adres van degene voor wie het is bestemd.
(…)
Art. 36n lid 1 Sv
1. De rechter kan, indien de uitreiking niet is geschied overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling, de betekening nietig verklaren.”
2.10.
Het draait in deze zaak om naleving van art. 36e lid 2, onder b, Sv. In het middel wordt de stelling betrokken dat uit de stukken niet kan volgen dat de verdachte vijf dagen na het tevergeefs aanbieden van de dagvaarding op het adres [d-straat 1] , nog steeds op dat adres was ingeschreven.
2.11.
In verband met de in art. 588 lid 3 onder c (oud) Sv voorgeschreven wijze van uitreiken van gerechtelijke stukken heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. T.M. Schalken het volgende overwogen:
“3.15. Wanneer geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de dagvaarding teruggestuurd naar de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Vervolgens kan zij worden uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de zaak zal dienen. De dagvaarding is dan rechtsgeldig betekend op voorwaarde dat bij adresverificatie blijkt dat de verdachte op de dag waarop de dagvaarding op het GBA-adres is aangeboden en tenminste vijf dagen nadien op dat adres was ingeschreven. De griffier zendt vervolgens de dagvaarding onverwijld als gewone brief over de post aan het GBA-adres (art. 588 lid 3 sub c), ook indien de verdachte ten tijde van die verzending niet meer op dat adres was ingeschreven. […]”
2.9.
Art. 588 (oud) Sv is bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82; de Wet USB) vervangen door art. 36e Sv. Invoering van art. 36e Sv heeft in de voorgeschreven wijze van uitreiking geen verandering gebracht.1.Er is derhalve sprake van een rechtsgeldige betekening indien de dagvaarding is uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan, mits bij de adresverificatie blijkt dat de verdachte op de dag waarop de dagvaarding op het BRP-adres is aangeboden en tenminste vijf dagen nadien op dat adres was ingeschreven.
2.10.
In de onderhavige zaak is de dagvaarding op 8 mei 2021 tevergeefs aangeboden op het adres [d-straat 1] en vervolgens op 12 mei 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar voornoemd adres. Ter terechtzitting heeft het hof op basis van de SKDB-staat van 12 mei 2021 geoordeeld dat de betekening op rechtsgeldige wijze is geschied. Dit oordeel acht ik niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat art. 36e lid 2, onder b, Sv vereist dat de verdachte op het moment van aanbieding van de dagvaarding en tenminste vijf dagen nadien op dat adres was ingeschreven. Nu de dagvaarding op 8 mei tevergeefs is aangeboden op het adres [d-straat 1] , heeft het hof op basis van de SKDB-persoon van 12 mei 2021 slechts kunnen vaststellen dat de verdachte vier dagen nadien op dat adres was ingeschreven. Het hof heeft hierdoor ten onrechte geoordeeld dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend en dat tegen de verdachte verstek kon worden verleend. Daarover klaagt de steller van het middel terecht.
2.12.
De tweede deelklacht slaagt.
2.13.
Gelet op het voorgaande behoeft het tweede middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad anders mocht oordelen, ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
3. Slotsom
3.1.
De eerste deelklacht van het eerste middel faalt, de tweede deelklacht slaagt. Het tweede middel kan buiten bespreking blijven.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de betekening van de oproeping van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 2 juli 2021.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑12‑2022