Rechtbank Den Haag 20 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4229.
Rb. Den Haag, 27-10-2020, nr. C/09/596260 / KG ZA 20-670
ECLI:NL:RBDHA:2020:10708, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
27-10-2020
- Zaaknummer
C/09/596260 / KG ZA 20-670
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:10708, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 27‑10‑2020; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1159, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTHR 2021, afl. 1, p. 39
Uitspraak 27‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Opheffing van het executoriaal beslag dat de aandeelhouders van Yukos ter uitwinning van arbitrale veroordelingen tegen de Russische Federatie hebben gelegd op woord- en beeldmerken voor wodka (MOSKOVSKAYA, STOLICHNAYA, NA ZDOROVYE, SOVETSKOE, ZUBROVKA RUSSIAN VODKA, CNH, KUBANSKAYA RUSSIAN VODKA, OKHOTNICHY A en SOVIET). Het beslag is niet gelegd op voor verhaal vatbaar vermogen van de Russische Federatie.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/596260 / KG ZA 20-670
Vonnis in kort geding van 27 oktober 2020
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
RUSSISCHE STAATSONDERNEMING FKP SOJUZPLODOIMPORT, te Moskou, Russische Federatie,
eiseres,
advocaten mrs. J.C.H. van Manen,
tegen
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
HULLEY ENTERPRISES LIMITED, te Nicosia, Cyprus,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
VETERON PETROLEUM LIMITED, te Nicosia, Cyprus,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
YUKOS UNIVERSAL LIMITED, te Douglas, Isle of Man,
gedaagden,
advocaten: mrs. T.L. Claassens,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon naar vreemd recht
RUSSISCHE FEDERATIE, te Moskou, Russische Federatie,
gedaagde,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Eiseres zal hierna FKP worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk Hulley, Veteron, Yukos en de Russische Federatie worden genoemd. Gedaagden 1 t/m 3 zullen gezamenlijk worden aangeduid als HVY (meervoud).
De zaak is behandeld door J.C.H. van Manen, L.E. Fresco, E. Meyer en R.J.F. Grijpink te Amsterdam (FKP), mrs. T.L. Claassens, M. Boevink en E. Slabbers (HVY) en mrs. R.S. Meijer, R. Verkerk en A. Gonzalez (Russische Federatie).
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 24 juli 2020, met producties EP01 t/m EP09;
- -
de conclusie van antwoord van HVY van 22 september 2020, met producties GP01 t/m GP51;
- -
de akte houdende overlegging aanvullende producties, tevens vermeerdering althans specificatie grondslag van eis van FKP van 13 oktober 2020, met producties EP10 t/m EP13;
- -
- -
de akte houdende aanvullende producties van HVY van 13 oktober 2020, met producties GP52 t/m GP61.
1.2.
Op 13 oktober 2020 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota’s. Van het overige verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
FKP is een Russische staatsonderneming die zich onder meer bezighoudt met de exploitatie van merken met betrekking tot Russische wodka en andere producten van Russische origine.
2.2.
Hulley, Veteron en Yukos zijn drie voormalige aandeelhouders van de Russische onderneming OJSC Yukos Oil Company (hierna: Yukos Oil Company), welke onderneming is gefailleerd.
2.3.
HVY hebben op 7 mei 2020 ten laste van (A) de Russische Federatie en (B) FKP executoriaal beslag gelegd op:
‘de Benelux merkenrechten toekomend aan de Russische Federatie maar die door FKP Sojuzplodoimport worden gehouden, dan wel op naam van FKP Sojuzplodoimport zijn
geregistreerd, waaronder (…)”
De daarna volgende opsomming vermeldt de volgende, op naam van FKP voor klasse 32 en/of 33 geregistreerde merken:
( i) het Benelux woordmerk MOSKOVSKAYA met inschrijvingsnummer 0726228;
(ii) het Benelux beeldmerk met inschrijvingsnummer 0731953;
(iii) het Benelux beeldmerk met inschrijvingsnummer 0318390;
(iv) het beeldmerk met internationaal (WO) inschrijvingsnummer 0827728 voor zover dit beeldmerk de Benelux aanwijst;
( v) het Benelux woordmerk STOLICHNAYA met inschrijvingsnummer 0728245;
(vi) het Benelux beeldmerk met inschrijvingsnummer 0318391;
(vii) het Benelux beeldmerk met inschrijvingsnummer 0731954;
(viii) het Benelux beeldmerk met inschrijvingsnummer 0977467;
(ix) het Benelux beeldmerk met inschrijvingsnummer 0977468;
( x) het beeldmerk met internationaal (WO) inschrijvingsnummer 0828377 voor zover dit beeldmerk de Benelux aanwijst;
(xi) het Benelux woordmerk NA ZDOROVYE met inschrijvingsnummer 0340220;
(xii) het Benelux beeldmerk met inschrijvingsnummer 0340232;
(xiii) het woordmerk SOVETSKOE met internationaal (WO) inschrijvingsnummer 0834602 voor zover dit woordmerk de Benelux aanwijst;
(xiv) het beeldmerk ZUBROVKA RUSSIAN VODKA met internationaal (WO) inschrijvingsnummer 0562217 voor zover dit beeldmerk de Benelux aanwijst;
(xv) het Benelux beeldmerk CNH met inschrijvingsnummer 0982642;
(xvi) het beeldmerk KUBANSKAYA RUSSIAN VODKA, met internationaal (WO) inschrijvingsnummer 0915515, voor zover dit beeldmerk de Benelux aanwijst;
(xvii) het beeldmerk OKHOTNICHY A, met internationaal (WO) inschrijvingsnummer 0921554, voor zover dit beeldmerk de Benelux aanwijst;
(xviii) het woordmerk SOVIET met internationaal (WO) inschrijvingsnummer 0846479 voor zover dit woordmerk de Benelux aanwijst.
Deze merken worden hierna tezamen aangeduid als ‘de merken’.
2.4.
Het beslag is voorts gelegd op:
“alle aan de Russische Federatie toekomende rechten onder de Auteurswet 1912 die betrekking hebben op enige van de beeldelementen van enige van de voornoemde Merken, waaronder in het bijzonder de merken die zien op de labels van de Stolichnaya en Moskovskaya vodka, en alle rechten onder de Auteurswet 1912 op de vormgeving van de producten die onder de Merken zijn geproduceerd en verkocht door of met toestemming van FKP Sojuzplodoimport en/of de Russische Federatie”
2.5.
Het proces-verbaal van beslaglegging bevat – voor zover van belang – de volgende aanzegging:
“dat executanten zich op het standpunt stellen dat de hierbij in beslag genomen rechten toekomen aan de Russische Federatie, zoals ook volgt uit het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 juli 2012 in de zaak met zaaknummer 105.005.107/02 (ECLl:NL:GHSGR:2012:BX1515), en dat FKP Sojuzplodoimport - voor zover zij de houder is van die rechten - enkel de beheerder is van zulk staatseigendom ten behoeve van de Russische Federatie. Niettegenstaande dit standpunt is/zal, opdat wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen ter bescherming van de eventuele rechten van "derden", dit beslag tevens aangezegd/betekend aan FKP Sojuzplodoimport;
dat executanten zich op het standpunt stellen dat de hierbij in beslag genomen auteurs en merkrechten naar hun aard niet worden gebruikt of zijn bestemd voor publieke doeleinden. De aard en het karakter van deze rechten, waaronder de klasse-aanduiding en opgave van de waren en diensten, die betrekking hebben op alcoholhoudende dranken, waaronder wodka, impliceert dat deze een bestemming hebben voor uitsluitend commerciële doeleinden.”
2.6.
De openbare verkoop van de in beslaggenomen merken en de daaraan gelieerde
auteursrechten is in eerste instantie aangezegd voor 24 september 2020. Na uitstel naar 21 oktober 2020, hebben HVY de openbare verkoop opnieuw uitgesteld. Zij wachten de uitkomst van het schorsingsincident in de vernietigingsprocedure (zie hierna) af.
de arbitrale veroordelingen
2.7.
Het executoriale beslag strekt tot tenuitvoerlegging van drie arbitrale veroordelingen van het Permanent Hof van Arbitrage in Den Haag van 18 juli 2014 (hierna: de arbitrale veroordelingen). De voorzieningenrechter in Den Haag heeft op 28 april 2020 verlof tot tenuitvoerlegging van de arbitrale veroordelingen gegeven, dat op 4 mei 2020 aan de Russische Federatie is betekend, met het verzoek de arbitrale veroordelingen te voldoen.
Uit hoofde van deze veroordelingen is de Russische Federatie volgens het proces-verbaal van beslag de volgende bedragen verschuldigd aan HVY:
Hulley (PCA Case No. AA 226)
hoofdsom USD 39,971,834,360
kosten van arbitrage EUR 3,388,197
advocaatkosten USD 47,946,190
rente pm
Veteron (PCA Case No. AA 228)
hoofdsom USD 8,203,032,751
kosten van arbitrage EUR 695,327
advocaatkosten USD 9,839,533
rente pm
Yukos (PCA Case No. AA 227)
hoofdsom USD 1,846,000,687
kosten van arbitrage EUR 156,476
advocaatkosten USD 2,214,277
rente pm
de vernietigingsprocedure
2.8.
De Russische Federatie heeft HVY op 10 november 2014 gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en de vernietiging van de arbitrale vonnissen gevorderd. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen1.. HVY zijn van dit vonnis in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof Den Haag heeft op 18 februari 2020 arrest gewezen, waarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd en de vorderingen van de Russische Federatie zijn afgewezen2.. De Russische Federatie heeft op 15 mei 2020 cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest en heeft op 23 juni 2020 een incident ex artikel 1066 Rv tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de arbitrale veroordelingen opgeworpen. De Hoge Raad heeft zich bevoegd geacht kennis te nemen van de incidentele vordering3.. Het schorsingsincident is nog niet afgedaan.
de merken
2.9.
Een deel van de merken is in de jaren zeventig gedeponeerd door een staatsonderneming van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (hierna: USSR), genaamd ‘VO Sojuzplodoimport’ en, na wijziging van de rechtsvorm in een VVO in 1990, door ‘VVO Sojuzplodoimport’ (hierna: VO/VVO). De andere merken zijn door FKP gedeponeerd.
de Rotterdamse procedure
2.10.
In 2006 waren de oorspronkelijk door VO/VVO gedeponeerde merken geregistreerd op naam van Spirits International N.V. (hierna: Spirits). In Nederland is van 2006 tot en met 2020 geprocedeerd over de vraag of Spirits rechthebbende is van een aantal van de beslagen merken, in een procedure die aanving bij de rechtbank Rotterdam (hierna: ‘de Rotterdamse procedure’)4.. Spirits is bij in appel en cassatie bekrachtigd eindvonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2015 veroordeeld om de door VO/VVO gedeponeerde merken op naam te stellen van FKP. Deze merken zijn sinds 7 juli 2015 geregistreerd op naam van FKP.
2.11.
Spirits betwistte in de Rotterdamse procedure onder meer de vorderingsgerechtigdheid van FKP. Het gerechtshof heeft in zijn arrest van 24 juli 20125.geoordeeld dat FKP zowel de materiële als formele procespartij was en heeft daartoe – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“7.13 FKP heeft gesteld dat de rechtsvorm van VVO bij Decreet Nr. 192 van 22 februari 2001 van het Ministerie van Landbouw van de Russische Federatie is gewijzigd in FGUP, waarbij de naam van VVO werd gewijzigd in 'FGUP VO Sojuzplodoimport'. (…) Aangenomen moet dus worden dat VVO in 2001 werd omgedoopt tot FGUP; (…)
7.14
FKP heeft gesteld dat de Russische staat vervolgens, op verzoek van FGUP, de merkrechten die FGUP in beheer had (waaronder de VO-merkrechten) heeft teruggenomen teneinde deze onder te brengen bij een andere staatsonderneming. Spirits heeft dat bestreden: volgens haar kon de Russische staat naar Russisch recht de merkrechten niet terugnemen. Het hof volgt Spirits niet in dit standpunt. Naar Russisch recht kon de Russische staat de merkrechten wel terugnemen, ook van een FGUP-type staatsonderneming, op basis van de bevoegdheid die zij daartoe als eigenaar van de staatsonderneming en haar vermogen heeft (…).
7.15
FKP heeft gesteld dat de Russische staat de desbetreffende merkrechten in 2002 vervolgens (uiteindelijk) heeft ondergebracht bij FKP: de merkregistraties in de Russische Federatie werden op naam van FKP gesteld, voor de buitenlandse merkregistraties gold dat FKP bevoegd werd om in eigen naam procedures te starten om deze op te vorderen, zoals ook blijkt uit haar statuten. Spirits heeft dit naar het oordeel van het hof niet (althans niet voldoende gemotiveerd) betwist. De decreten van later datum waarnaar zij verwijst (waarin wordt aangegeven dat aan FKP is toevertrouwd 'to represent the interests of the Russian Federation in courts on questions of restoration and protection of the rights of the Russian Federation to the trademarks on alcoholic products abroad')’ laten het voorgaande onverlet. Als staatsonderneming behartigt FKP, waar zij in deze procedure in eigen naam optreedt, tevens de belangen van de Russische Federatie (…).
7.16
Bij dit alles merkt het hof op dat het hier in feite ging om een reallocatie van (het beheer over) staatseigendommen van de Russische Federatie. Daarbij merkt het hof op dat, anders dan Spirits betoogt, merkrechten naar Russisch recht wel degelijk staatseigendom kunnen zijn (…).
7.17
Uit het voorgaande blijkt dat (…) FKP wel vorderingsgerechtigd is. Incidentele grief 2 slaagt dan ook. Dit leidt er toe dat het vonnis voor zover in conventie gewezen voor zover daarbij de zaak naar de rol is verwezen opdat FKP zich kan uitlaten als bedoeld in rechtsoverwegingen 3.9 en 3.56, zal worden vernietigd.
7.18
Voor zover Spirits (mede) heeft bedoeld te betogen dat FKP niet de bevoegdheid heeft om in rechte op te treden ('ius standi in iudicio'), overweegt het hof als volgt. De vraag of FKP deze bevoegdheid toekomt, moet volgens Nederlands internationaal privaatrecht worden beantwoord aan de hand van het recht van de Russische Federatie (…). Onder Russisch recht moet deze vraag bevestigend worden beantwoord, zoals ook blijkt uit de opinie van professor Feldbrugge (…). FKP is, zo is ook niet betwist door Spirits, een ('onderneming van de federale schatkist'), een staatsonderneming van de Russische Federatie die staatseigendommen in operatief beheer heeft (…), zoals ook blijkt uit de statuten van FKP (…). Een dergelijke entiteit heeft de bevoegdheid om in rechte op te treden (…). Dit is ook vastgelegd in de statuten van FKP (…). Deze bevoegdheid komt FKP toe vanaf 9 april 2002, de dag van staatsregistratie van FKP (…). FKP is dus een entiteit die bevoegd is om in rechte op te treden, ook in de onderhavige procedure, die op 21 februari 2003 is ingeleid.
7.19
Voor zover Spirits ook de vraag aan de orde heeft willen stellen voor wie FKP in de onderhavige procedure optreedt, overweegt het hof als volgt. FKP's stellingen komen er op neer dat de VO-merkrechten altijd staatseigendom zijn gebleven (van, opeenvolgend, de USSR, de RSFSR en de Russische Federatie) en dat het beheer van deze staatseigendom toekwam aan opeenvolgende staatsondernemingen (VO, VVO, FGUP, en thans FKP). Thans is dat FKP, (…). Dit is volgens FKP bevestigd door de Russische Federatie, onder meer in het Decreet Nr. 6 van 6 januari 2005 (…), in de brief van 9 juni 2007 (…), en in het Decreet Nr. 1189 van 29 december 2010 (…). Kortom, de VO-merkrechten zijn staatseigendom van de Russische Federatie, welke staatseigendom wordt beheerd door FKP; FKP heeft daarmee het uitsluitend recht deze merken te gebruiken, te exploiteren, in eigen naam te registreren, en in eigen naam in rechte te handhaven. In de onderhavige procedure handhaaft FKP haar eigen rechten en daarmee behartigt zij automatisch ook de belangen van de Russische Federatie, aldus FKP. Tezamen genomen stelt FKP dus dat zij pro se optreedt, en daarmee - als staatsonderneming - mede namens de Russische Federatie. Dit blijkt ook uit de inleidende dagvaarding. Bijgevolg moet FKP in de onderhavige procedure worden aangemerkt als formele en materiële procespartij.”
wijziging van het RBW6. in 2014
2.12.
Bij wet nummer 35-FZ van 12 maart 2014 is het per 1 oktober 2014 geldende artikel 1127 lid 3 RBW ingevoerd, dat bepaalt:
“The provisions of Section II of the present Civil Code shall not apply to intellectual rights, unless otherwise provided by the rules of the present section.”
Section II van het RBW regelt ‘The Right of Ownership and the Other Rights of Estate’
de 2015-overeenkomst
2.13.
Tussen de Russische Federatie enerzijds en FKP anderzijds is op 15 mei 2015 een overeenkomst gesloten, waarbij alle rechten op (onder andere) de merken voor zover nodig zijn overgedragen aan FKP (hierna: de 2015-overeenkomst). De considerans van de 2015-overeenkomst vermeldt onder meer:
"WHEREAS, under its Charter approved by Order of the Government of the Russian Federation dated March 11, 2002 no. 286-r and the corresponding decrees of the Government of the Russian Federation Party 2 has exercised the right to use and dispose of the trademarks of alcohol and alcohol-containing products abroad, register those trademarks in its own name and bring suit to claim back those trademarks, cease infringements on those trademarks, recover for suffered damages and any other claims related to the trademarks,
WHEREAS, starting from October 1, 2014 the provisions of Federal Law No. 35-FZ dated March 12, 2014 'On Introduction of Amendments to the First, the Second and the Fourth Parts of the Civil Code of the Russian Federation and Certain Legislative Acts of the Russian Federation' came into force providing for inter alia non-application of provisions of the Civil Code of the Russian Federation governing rights in rem to intellectual property,
WHEREAS, under Decree of the Government of the Russian Federation No. 117 dated February 12, 2015 'On Transfer of Exclusive Rights to Trademarks of Alcohol and AlcoholContaining Products to Federal Treasury Enterprise 'Sojuzplodoimport', Party 1 was instructed to enter with Party 2 into an agreement on transfer (alienation) of exclusive rights to the trademarks of alcohol and alcohol-containing products as well as the rights to reclaim, recognize them and claim to recover for damages and compensation that arose before the transfer of the rights to these trademarks."
2.14.
Artikel 1 van de 2015-overeenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
"1. "Party 1" transfers its entire exclusive and other rights to the assigned property to the extent such assigned property would not already lie with "Party 2", to "Party 2", and "Party 2" accepts this property which includes:
1.1.
all rights to the trademarks originally registered in the name of the All-Union Association for import and export of food and agricultural products of vegetable origin "Sojuzplodoimport" and/or its legal successors anywhere in the world, except in the Russian Federation and in the United States of America, including but not limited to (…) Benelux, as well as international registrations of the trademarks for which the basic registrations were Russian (Soviet) trademarks registered earlier in the name of All-Union Association for import and export of food and agricultural products of vegetable origin "Sojuzplodoimport" and/or its legal successors including the following verbal elements both in Cyrillic and Latin (hereinafter the "Trademarks"):
- Stolichnaya - (…)
- Moskovskaya - Kristal
- SPI - (…)
- (…) - Na Zdorovye
- Kubanskaya
- (…)
- Zubrovka
- Okhotnichya
(…)
1.3.all other intellectual property rights relating to the Trademarks held by "Party 1 ", including but not limited to copyrights, advertisements, trade dress, trade names and domain names,"
2.15.
Artikel 2 van de 2015-overeenkomst bepaalt – voor zover hier van belang:
"2. The Parties confirm that since its incorporation, "Party 2" had the rights to (i) use and dispose of the Assigned Property, (ii) register the Trademarks in its own name and (iii) bring suit to claim back any Assigned Property, cease infringements on the Assigned Property, recover for damages and compensation for infringement of the rights to the Assigned Property (. .. )"
3. Het geschil
3.1.
FKP vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter:
A. bij provisioneel (mondeling) vonnis, te wijzen na afloop van de mondelinge behandeling, de executie van het door HVY gelegde beslag schorst totdat bij vonnis beslist zal zijn op de hierna weergegeven vorderingen;
en voorts: primair:
bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het door HVY gelegde beslag opheft;
subsidiair:
bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de executie van het door HVY gelegde beslag schorst totdat (i) er in de procedure tussen HVY en de Russische Federatie een eindbeslissing in kracht van gewijsde is gegaan, waarbij de arbitrale veroordelingen in stand blijven en (ii) er in een bodemprocedure tussen HVY en FKP vast is komen te staan dat HVY zich kunnen verhalen op de merken van FKP;
zowel primair als subsidiair:
HVY veroordeelt in de kosten van dit geding7..
3.2.
FKP stelt daartoe het volgende.
- -
i) Het beslag is onrechtmatig, aangezien FKP – zowel in de situatie van operationeel beheer als na de 2015-overeenkomst – volledig en exclusief rechthebbende is van de ie-rechten, die geen verhaal kunnen bieden aan schuldeisers van de Russische Federatie.
- -
ii) FKP beroept zich op immuniteit van executie.
- -
iii) Voor zover het beslag niet wordt opgeheven, dient een belangenafweging te leiden tot schorsing van de executie.
3.3.
HVY voeren gemotiveerd verweer en de Russische Federatie onderschrijft de vorderingen van FKP.
3.4.
Voor zover van belang worden de standpunten van partijen hierna besproken.
4. De beoordeling
4.1.
Vóóraf overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Partijen zijn het erover eens dat de geschilpunten in deze zaak deels wordt beheerst door Nederlands recht en deels door Russisch recht. De eisen van een goede rechtsorde verzetten zich niet tegen toepassing van Russisch recht in dit kort geding. De voorzieningenrechter dient het Russisch recht ambtshalve toe te passen, zo veel mogelijk op de manier waarop dit in de Russische Federatie gebeurt. Het is niet aan de Nederlandse rechter om een geheel nieuwe rechtsontwikkeling in te luiden in een buitenlands rechtsstelsel. Vanwege het spoedeisende en voorlopige karakter daarvan, mag van partijen in kort geding een actievere rol worden verlangd bij het achterhalen van de inhoud van het buitenlandse recht. Deze ruimere informatieplicht van partijen neemt niet weg dat de voorzieningenrechter in haar uiteindelijke oordeel over het buitenlandse recht niet is gebonden aan wat partijen daarover hebben aangevoerd.
4.2.
Partijen hebben de voorzieningenrechter in de processtukken en met opinies geïnformeerd over de volgens hen relevante inhoud van het Russisch recht. FKP heeft een opinie overgelegd van [deskundige]8.. Daarnaast heeft zij opinies uit de Rotterdamse procedure overgelegd, van [deskundige 2]9.en [deskundige 3]10.. HVY hebben een opinie overgelegd van [deskundige 4]11.. Partijen hebben Engelse vertalingen van relevante wetteksten en Russische jurisprudentie overgelegd. De hierna geciteerde Engelse vertalingen van Russische wettelijke bepalingen, zijn de door partijen overgelegde vertalingen. Verder heeft de Russische Federatie onder meer Franse uitspraken (in de Franse taal) overgelegd, waarin artikel 126 (1) RBW is toegepast.12.Ter vervulling van haar taak de inhoud van het buitenlands recht ambtshalve vast te stellen, heeft de voorzieningenrechter enig eigen onderzoek gedaan naar de inhoud van het relevante Russisch recht.
4.3.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de opmerkingen van HVY over de gestelde betrokkenheid van het kantoor van de expert van FKP, [deskundige], bij manipulatie van Nederlandse en Armeense rechters, reeds omdat nergens uit volgt dat [deskundige] daar op enigerlei wijze zelf bij betrokken was. De gestelde manipulatie zegt ook niets over [deskundige] deskundigheid op het gebied van Russisch recht. Hetzelfde geldt voor de bijstand die [deskundige] volgens HVY zou hebben verleend aan een ‘shady’ cliënt. De voorzieningenrechter gaat ook voorbij aan de opmerking van HVY dat [deskundige], die eerder door FKP is ingeschakeld als expert Russisch recht, in een procedure voor de US District Court te New York is gewogen en te licht bevonden omdat de US District Court overwoog dat “Mr. [deskundige]’s Argument Lacks Sufficient Support” omdat dit “while persuasive at first blush, lacks sufficient support in Russian case law and the Civil Code.” Dat komt wel vaker voor met standpunten die in juridische procedures worden ingenomen. Dit is dus geen reden om de opinie van [deskundige] als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven of daar bij voorbaat minder gewicht aan toe te kennen, zoals HVY kennelijk beogen met hun opmerkingen over [deskundige]. De voorzieningenrechter kent niet meer of minder waarde toe aan de ene of de andere in het geding gebrachte opinie. Alle overgelegde opinies zijn rapporten van partijdeskundigen.
Nederlands recht van toepassing op de vraag onder welke voorwaarden het beslag kan worden opgeheven
4.4.
Op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter, is op grond van artikel 10:3 BW13.het Nederlandse recht als lex fori van toepassing. De vraag onder welke voorwaarden een voorlopige maatregel kan worden verzocht, is een kwestie van procesrechtelijke aard. De artikelen 254 en 438 Rv14.beheersen dus de vraag onder welke voorwaarden het beslag kan worden opgeheven.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat FKP spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. De omstandigheid dat HVY de voorgenomen executoriale verkoop heeft uitgesteld tot na de beslissing van de Hoge Raad in het aanhangige schorsingsincident in de vernietigingsprocedure, brengt daar geen verandering in.
4.6.
Het beslag strekt tot uitwinning van de arbitrale veroordelingen van de Russische Federatie. Gezien de lopende vernietigingsprocedure, neemt de voorzieningenrechter veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dat de Russische Federatie de arbitrale veroordelingen dient te voldoen.
4.7.
Het exequatur verleent HVY alleen verlof voor tenuitvoerlegging van de arbitrale veroordelingen jegens de Russische Federatie. Uit de aanzegging volgt dat het beslag is gelegd, uitgaande van de door het gerechtshof in de Rotterdamse procedure aangeduide situatie waarin FKP als Russische staatsonderneming operationeel beheer voert over de ie-rechten.
4.8.
Hoewel de aanzegging vermeldt dat beslag is gelegd op door de Russische Federatie gehouden ‘rechten onder de Auteurswet 1912’ van de beeldelementen van de merken, is onduidelijk welke auteursrechtelijk beschermde werken HVY op het oog hebben. De voorzieningenrechter stelt vast dat alleen beslag is gelegd op de merken.
De door HVY tot uitgangspunt genomen situatie van Russisch staatseigendom in operatief beheer
4.9.
Het beslag is gelegd uitgaande van het standpunt (a) dat de merken toebehoren aan de Russische Federatie en (b) dat FKP – voor zover zij de houder is van de merken – enkel de beheerder is van staatseigendom ten behoeve van de Russische Federatie. De primaire vordering stoelt op de stelling dat het beslag onrechtmatig is gelegd, omdat FKP rechthebbende is van de merken en haar eigen, afgescheiden vermogen geen verhaal biedt voor vorderingen op de Russische Federatie. HVY betwisten dit en stellen voorts dat het beroep van FKP op het identiteitsverschil tussen FKP en de Russische Federatie misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.10.
FKP stelt dat zij (in ieder geval) sinds de 2015-overeenkomst volledig rechthebbende is van de merken. De voorzieningenrechter laat het geschil over de 2015-overeenkomst onbesproken en gaat veronderstellenderwijs uit van de situatie waarin FKP de merken in operationeel beheer heeft. Ten aanzien van de positie van FKP en haar verhouding tot de Russische Federatie in de situatie van operationeel beheer, zijn partijen het eens over het volgende, dat ook bevestiging vindt in de overgelegde opinies en de in de voetnoten genoemde relevante bepalingen van het RBW, de UE Wet15.en de statuten van FKP (2019):
4.10.1
FKP is een legal entity in de zin van artikel 48 RBW, met een eigen, afgescheiden vermogen. Dat betekent dat FKP aansprakelijk is voor haar verplichtingen met dat vermogen en voorts gerechtigd is om in haar eigen naam rechten te verwerven en uit te oefenen, verplichtingen aan te gaan en in rechte op te treden.
4.10.2
FKP is een Russische staatsonderneming (Federal State Unitary Enterprise (FSUE)), meer in het bijzonder een zogenoemde schatkistonderneming (Federal Treasury Enterprise (FTE)). Deze rechtspersoon naar Russisch recht vindt zijn oorsprong in de Sovjet traditie ten aanzien van staatseigendom. Er zijn duizenden FTE’s in de Russische Federatie.
4.10.3
Artikel 113 RBW definieert een FSUE en bepaalt – voor zover van belang:
“1. The unitary enterprise is a commercial organisation having no right of ownership in respect of the property that has been assigned thereto by the owner. (…)
2. The property of a state or municipal unitary enterprise is under state or municipal
ownership and it belongs to such enterprise by the right of economic jurisdiction or operative management.
The rights of a unitary enterprise in respect of the property assigned thereto shall be
defined in accordance with the present Code and a law on state and municipal unitary
enterprises.”
4.10.4
De juridische status van een FTE wordt bepaald door het RBW, de UE Wet en de statuten. FTE’s houden aan hen gealloceerd Russisch staatseigendom in operationeel beheer. Nu een FTE species van de FSUE is, gelden voor FTE’s zowel de bepalingen voor FSUE’s als de specifieke bepalingen voor FTE’s.
4.10.5
Een FTE wordt opgericht, gereorganiseerd en opgeheven/geliquideerd door de Russische Federatie.16.Een FTE kan aan haar gealloceerd staatseigendom alleen vervreemden en overdragen met toestemming van de Russische Federatie.17.De Russische Federatie kan gealloceerd staatseigendom terugnemen van een FTE als de vermogensbestanddelen overbodig, ongebruikt of oneigenlijk gebruikt zijn.18.
4.10.6
De (wijzigingen van) statuten van een FSUE moeten worden goedgekeurd door de Russische Federatie.19.De Russische Federatie benoemt en ontslaat de bestuurder van een FSUE,20.die verantwoording moet afleggen aan de Russische Federatie.21.De benoeming en het ontslag van de ‘chief accountant’ van een FSUE worden geregeld door de Russische Federatie.22.De arbeidsovereenkomst met de bestuurder van FKP wordt gesloten door het staatsorgaan dat toezicht houdt op FKP.23.
4.10.7
De activiteiten van een FSUE moeten passen binnen de statutaire doelstelling en de door de Russische Federatie geaccordeerde begroting.24.De Russische Federatie houdt toezicht op de activiteiten van een FSUE.25.De Russische Federatie bepaalt de doelstellingen van een FSUE en toetst het al dan niet behalen daarvan.26.De Russische Federatie kan een vernietigingsactie instellen met derdenwerking ten aanzien van rechtshandelingen van de FSUE en schadevergoeding vorderen.27.Ook kan de Russische Federatie procedures voeren ter bescherming van de staateigendom die een FTE in operationeel beheer heeft.28.
4.10.8
Een FSUE draagt winst af aan de Russische Federatie, die bepaalt hoe de inkomsten van de FSUE worden aangewend.29.De vruchten van het operationeel beheer van gealloceerd staatseigendom komen toe aan de Russische Federatie.30.Een FTE kan niet failliet gaan.31.
4.10.9
Naar Russisch recht kunnen schuldeisers van de Russische Federatie zich niet verhalen op vermogensbestanddelen van een FTE. Dit volgt uit de artikelen 113(6) en 126(1) RBW, die – voor zover van belang – als volgt luiden:
Artikel 113 (6) RBW: For its obligations the unitary enterprise is liable with all the property it has. The unitary enterprise is not liable for the obligations of the owner of its property. (…)
Artikel 126 (1) RBW: The Russian Federation, (…) shall be answerable by their obligations with the property they possess by the right of ownership, with the exception of the property that has been assigned to the legal entities, which they have set up by the right of economic or of operative management, and also of the property that shall be placed only in the state (…).
4.11.
De figuur naar Russisch recht van operationeel beheer, verschaft FKP het uitsluitend recht de merken te gebruiken, te exploiteren, in eigen naam te registreren en in eigen naam in rechte te handhaven.32.De inhoud van het operationeel beheer staat ook omschreven in de considerans van de 2015-overeenkomst als:
‘the right to use and dispose of the trademarks of alcohol and alcohol-containing products abroad, register those trademarks in its own name and bring suit to claim back those trademarks, cease infringements on those trademarks, recover for suffered damages and any other claims related to the trademarks’.
HVY benadrukken dat de wettelijke en statutaire doelstelling van FKP, als een FTE, bestaat uit het voeren van operationeel beheer van aan haar gealloceerd staatseigendom en betogen dat FTE’s zoals FKP feitelijk volledig worden gecontroleerd door de Russische Federatie. Daarom heeft FKP volgens HVY, in de woorden van hun expert ‘limited legal capacity’. Ook als dat zo zou zijn – wat FKP gemotiveerd betwist en onbesproken kan blijven – neemt dat niet weg dat FKP in de zo nodig veronderstellenderwijs aangenomen situatie van operationeel beheer, gerechtigd is de merken in haar eigen naam te registreren en de aan de merken verbonden uitsluitende rechten van gebruik, exploitatie en handhaving uit te oefenen.
goederenrechtelijke aspecten van de merken worden beheerst door Nederlands recht
4.12.
Partijen nemen met juistheid tot uitgangspunt dat de goederenrechtelijke aspecten van de merken – waaronder de vraag in wiens vermogen de merken vallen – worden beheerst door Nederlands recht. Voor de Benelux-merken volgt dit uit artikel 4.8bis BVIE33.. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat een Benelux-merk als vermogensbestanddeel in zijn geheel en voor het gehele Benelux-gebied wordt beheerst door het interne recht van het Benelux-land waar, volgens het register:
a. de houder op de datum van de aanvraag om inschrijving zijn woonplaats of zetel had;
b. indien het bepaalde onder a. niet van toepassing is, de houder op de datum van de aanvraag om inschrijving een vestiging had.
Lid 1 van artikel 4.8bis BVIE is niet van toepassing, aangezien VO/VVO en FKP op de datum van de aanvraag van inschrijving geen woonplaats of zetel hadden in een Benelux-land en toen ook niet in een Benelux-land waren gevestigd. Daarmee volgt uit lid 2 van artikel 4.8bis BVIE – dat bepaalt dat Nederlands recht van toepassing is, indien lid 1 niet van toepassing is – dat Nederlands recht van toepassing is op de goederenrechtelijke aspecten van de merken. Voor invoering van artikel 4.8bis BVIE was dat ook zo.34.
De goederenrechtelijke aspecten van de internationale merken met gelding in de Benelux, worden eveneens beheerst door Nederlands recht, nu naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt aangeknoopt bij het recht van het land voor het grondgebied waarvoor de merkenrechtelijke bescherming wordt ingeroepen, de Benelux.
4.13.
De merken zijn overdraagbaar. Het zijn daarmee goederen in de zin van artikel 3:1 BW, meer specifiek vermogensrechten in de zin van artikel 3:6 BW. De merken zijn geen zaken. Naar Nederlands recht – dat alleen eigendom van zaken kent – kan dus geen eigendomsrecht op de merken rusten. Net als eigendom, is het merkrecht een volledig recht. De merken behoren tot het vermogen van degene die rechthebbende is daarvan.
Degene op wiens naam het merk in het merkenregister staat ingeschreven, zal in het algemeen hebben te gelden als de bezitter ervan. FKP heeft dus te gelden als bezitter van de merken. Als bezitter van de merken wordt FKP op grond van artikel 3:119 lid 1 BW vermoed de rechthebbende van die merken te zijn. HVY, op wiens weg dat ligt, hebben dit vermoeden niet ontkracht. Onder het bij beslaglegging door HVY tot uitgangspunt genomen operationeel beheer heeft FKP volledig en zonder voorbehoud alle rechten van de rechthebbende van de merken. FKP oefent deze rechten ook eigenstandig en in eigen naam uit. De vruchten van de exploitatie van de merken komen toe aan de Russische Federatie. Dat neemt echter niet weg dat FKP de rechthebbende van de merken is en dat de merken naar Nederlands recht tot het vermogen van FKP behoren. Dit strookt met de door HVY tot uitgangspunt genomen overwegingen van het gerechtshof in de Rotterdamse procedure, waarin is vastgesteld dat FKP haar eigen rechten (als merkhouder) handhaafde.
4.14.
Het gerechtshof heeft in de Rotterdamse procedure vastgesteld dat FKP – als staatsonderneming – mede namens de Russische Federatie handelde. Daarmee is niet gezegd dat de merken naar Nederlands recht tot het voor verhaal vatbare vermogen van de Russische Federatie behoren. Daarmee komt (alleen) tot uiting dat FKP bij de handhaving van haar merkrechten en het procederen tegen Spirits, mede in het belang handelt van de Russische Federatie, aan wie zij de vruchten van de exploitatie van de merken afdraagt. Hetzelfde geldt voor de door HVY aangehaalde overweging van deze rechtbank in het vonnis van 17 mei 201735.in de procedure tussen FKP en Spirits over een aantal nationale Europese merken, die inhoudt dat de Russische Federatie gebonden moet worden geacht aan de uitkomst van die procedure, omdat FKP als staatsonderneming ook de belangen van de Russische Federatie behartigt.
4.15.
Voor zover het Russisch recht, dat de rechtsvorm van FKP als een FTE en daarmee haar verhouding tot de Russische Federatie beheerst, van belang zou kunnen zijn, geldt het volgende. Voor zover artikel 113 (2) RBW, dat bepaalt dat het vermogen van een FTE ‘under state ownership’ is en ‘belongs to such enterprise by the right of economic jurisdiction or operative management’, de Russische Federatie op enigerlei wijze tot (mede)rechthebbende zou maken van het vermogen van een FSUE of een FTE, kan dat er niet toe leiden dat het FSUE/FTE-vermogen tot verhaal kan dienen van vorderingen op de Russische Federatie. Dat is namelijk expliciet uitgesloten in de artikelen 113 (6) en 123 (1) RBW. Dit is ook zo geoordeeld in de door de FKP en de Russische Federatie aangehaalde Nederlandse en Franse uitspraken, die door de Russische Federatie in het geding zijn gebracht. Anders dan in deze zaak, is in die zaken Russisch recht toegepast op de goederenrechtelijke aspecten van het beslagobject; zo ging het in het arrest van het gerechtshof Amsterdam36.om beslag op een in de Russische Federatie te boek gesteld schip, waarvoor op grond van artikel 10:127 lid 2 BW een andere verwijzingsregel geldt dan voor merken. Verder zijn de overwegingen in de Franse uitspraken over het ‘bloot eigendom’ van de Russische Federatie op de daar aan de orde zijnde zaken, onder meer schepen, niet toepasbaar op de beslagen merken, die naar Nederlands recht geen zaken zijn waarop een (bloot) eigendomsrecht kan rusten. Deze kanttekeningen doen niet af aan de relevantie van deze uitspraken voor deze zaak.
4.16.
Anders dan HVY blijkens hun aanzegging kennelijk veronderstelden, is aannemelijk dat HVY in de zo nodig veronderstellenderwijs aangenomen situatie van operatief beheer geen beslag hebben gelegd op voor verhaal vatbaar vermogen van de Russische Federatie. Het afgescheiden vermogen van FKP biedt geen verhaal voor vorderingen op de Russische Federatie.
4.17.
De uitspraken van Amerikaanse en Australische rechters37., waarnaar HVY verwijzen, waarin – samengevat – is geoordeeld dat FKP geen ‘standing’ had in die procedures en dat FKP door de echte partij, de Russische Federatie, werd gebruikt als ‘cat’s paw’, leiden niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter is niet gebonden aan die uitspraken over de bevoegdheid, naar Amerikaans en Australisch recht, van FKP om te procederen over de Amerikaanse en Australische merken. Deze oordelen over standing zeggen verder niets over de vraag of de beslagen merken naar Nederlands recht al dan niet voor verhaal vatbaar vermogen van de Russische Federatie zijn.
4.18.
Niet ter discussie staat dat indien de 2015-overeenkomst geldig is, wat HVY betwisten, vorderingen op de Russische Federatie sinds 2015 niet kunnen worden verhaald op de merken. De voorzieningenrechter tekent hier aan dat de overdracht in de 2015-overeenkomst nadrukkelijk is geschied voor zover dat nodig was. De 2015-overeenkomst ziet immers op ‘property to the extent such assigned property would not already lie with "Party 2" [FKP, toevoeging voorzieningenrechter]’. Zoals hiervoor is overwogen, behoorden de merken naar het daarop toepasselijk Nederlands recht ook vóór het sluiten van de 2015-overeenkomst al tot het vermogen van FKP, waarop vorderingen op de Russische Federatie niet kunnen worden verhaald.
misbruik van bevoegdheid/recht door FKP?
4.19.
De voorzieningenrechter komt nu toe aan bespreking van het beroep van HVY op misbruik van bevoegdheid of van recht door FKP, bestaande uit het zich tegenover HVY beroepen op haar juridische zelfstandigheid ten opzichte van de Russische Federatie. Uit artikel 10:118-119 BW volgt dat dit geschilpunt wordt beheerst door Russisch recht, het recht van de staat naar welk recht FKP is opgericht.
4.20.
Artikel 10 RBW, getiteld, The Limits of Exercising Civil Rights, luidt als volgt:
1. As not admissible shall be deemed the exercise of civil rights solely for the purpose of inflicting harm upon another person, actions in circumvention of the law for attaining an unlawful aim, as well as any other wittingly unfair exercise of civil rights (the abuse of rights). Seen as inadmissible shall be the use of civil rights for the purpose of restricting competition, as well as the abuse of a dominating position in the market.
2. In case of failure to satisfy the requirements stipulated in Item 1 of this Article, a court of law, arbitration court or arbitration tribunal shall reject a person's claim for the protection of the right held by such in full or in part, subject to the nature and consequences of the abuse made, and shall take other measures provided for by law.
3. Where an abuse of a right manifests itself in carrying out actions in circumvention of the law with an unlawful aim, the effects provided for by Item 2 of this article shall apply insofar as the other effects of such actions are not established by this Code.
4. If an abuse of a right has entailed a violation of another person's right, such person is entitled to claim for repair of the damage caused by it.
5. The fairness of participants in civil law relations and wisdom of their actions shall be presumed.
4.21.
Gezien de voorbeelden die worden aangehaald in de opinies en de overgelegde Russische jurisprudentie, kan artikel 10 RBW in vele situaties worden toegepast. Kurzynsky-Singer wijst op een voorbeeld waarin artikel 10 RBW is toegepast om schuldeisersbelangen te beschermen, waarin is overwogen:
“(…) an abuse of the right can be manifested in the alienation of property to prevent a possible levy of execution on that property.”38.
In geen van de voorbeelden, gaat het echter om een beroep op identiteitsverschil van een FTE, die werd aangesproken voor een vordering van de Russische Federatie. Voorts impliceert HVY's beroep op misbruik van bevoegdheid of van recht dat de werking wordt ontzegd aan de artikelen 113 (6) en 126 (1) RBW. Het is de vraag of deze wettelijke bepalingen met een beroep op artikel 10 RBW opzij gezet kunnen worden. Volgens HVY kan dat, omdat artikel 113 (6) RBW niet een absoluut recht geeft aan FKP en deze bepaling opzij kan worden gezet indien met een beroep daarop misbruik van bevoegdheid wordt gemaakt. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van Kurzynsky-Singer, waarin wordt betoogd dat uit de doctrine van misbruik van recht/bevoegdheid, zoals toegepast in de Russische rechtspraktijk, een beroep op artikel 113 (6) RBW toelaatbaar geacht kan worden binnen de grenzen van de goede trouw en in overeenstemming met het in artikel 1 van de RBW neergelegde ‘principle of equality of the participants of civil law relationships as basic principle of the Russian civil leglislation’, dat verder is uitgewerkt in artikel 124 (1) RBW, waarin staat dat de Russische Federatie op gelijke voet civielrechtelijke betrekkingen aangaat als andere deelnemers aan het rechtsverkeer. Hiervan uitgaande, is het volgens Kurzynsky-Singer niet mogelijk om artikel 113 (6) RBW zo te interpreteren dat FKP onder alle omstandigheden immuniteit van executie geniet voor vorderingen op de Russische Federatie.
4.22.
Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat deze redenering naar Russisch recht aanvaard is – wat FKP gemotiveerd betwist – zal naar voorlopige oordeel niet snel worden aangenomen dat een FTE misbruik van bevoegdheid maakt door zich te beroepen op artikel 113 (6) RBW (en/of het spiegelbeeldige artikel 126 (1) RBW) of dat zo’n beroep misbruik van recht oplevert. Gezien de bewoordingen van artikel 10 RBW en de door partijen aangedragen voorbeelden uit de Russische rechtspraktijk, lijkt de ‘misbruiklat’ – net als naar Nederlandse recht – hoog te liggen. Indien al mogelijk, zal dus voor een geslaagd beroep op misbruik van bevoegdheid en misbruik van recht bij het inroepen van de artikelen 113 (6) RBW en 126 (1) RBW door een FTE naar voorlopig oordeel méér nodig zijn dan een verwijzing naar de kenmerken van zo’n rechtspersoon en het feitelijk effect daarvan in de situatie dat de Russische Federatie een vordering niet voldoet.
4.23.
HVY beroepen zich nadrukkelijk niet op vereenzelviging en benadrukken dat zij niet betogen dat álle FGUE’s die zich beroepen op hun zelfstandigheid, misbruik van bevoegdheid/recht maken. Het gaat HVY erom dat de op naam van FKP geregistreerde merken feitelijk-economisch toebehoren aan de Russische Federatie en dat FKP onder de gegeven omstandigheden haar bevoegdheid om zich op haar zelfstandigheid te beroepen misbruikt. HVY wijst op de volgende omstandigheden:
- -
a) FKP en haar doel zijn gelijk, althans volledig ondergeschikt, aan dat van de Russische Federatie, aangezien FKP uitsluitend als beheerder van staatseigendommen fungeert en daarbuiten geen enkele zelfstandige of autonome functie vervult.
- -
b) De Russische Federatie heeft doorslaggevende invloed, controle en zeggenschap over FKP en de bij haar ondergebrachte ie-rechten, daargelaten of de ie-rechten in operatief beheer of in ‘eigendom’ worden gehouden.
- -
c) De enig bestuurder van FKP wordt door de Russische Federatie benoemd, ontslagen en gecontroleerd en zijn arbeidsovereenkomst is gesloten met de Russische Federatie en niet met FKP.
- -
d) In procedures en publicaties van staatswege hebben FKP en de Russische Federatie – ook na de 2015-overeenkomst – het standpunt betrokken dat de Russische Federatie de eigenaar is van de ie-rechten.
- -
e) FKP fungeert materieel in elk geval als middel om substantieel vermogen van de Russische Federatie buiten de greep van de schuldeisers te houden.
4.24.
Ook hier gaat de voorzieningenrechter zo nodig veronderstellenderwijs uit van de door HVY tot uitgangspunt genomen situatie van operationeel beheer. De onder (a) tot en met (c) genoemde omstandigheden komen neer op de onder 4.10 weergegeven, in het RBW, de UE Wet en de statuten geregelde kenmerken van FKP als een FTE. Omstandigheid (e) is het effect daarvan in de situatie dat de Russische Federatie een vordering niet voldoet. Deze kenmerken gelden voor alle FGUE’s en FTE’s en het effect daarvan in de situatie dat de Russische Federatie een vordering niet voldoet, doet zich bij al deze staatsondernemingen voor. Zoals hiervoor is overwogen, zal – indien een beroep op artikel 113 (6) RBW (en artikel 126 (1) RBW) misbruik van bevoegdheid of van recht kan opleveren – méér nodig moeten zijn om een beroep van een FTE op (een van) die bepalingen in strijd te achten met artikel 10 RBW. Dat geldt ook in dit geval, waarin niet ter discussie staat de FKP niet is opgericht met het doel vermogen uit handen van schuldeisers van de Russische Federatie te houden. HVY wijzen bij omstandigheid (e) op de categorische weigering van de Russische Federatie om de arbitrale veroordelingen te voldoen en stellen dat de Russische Federatie met behulp van het systeem van staatsentiteiten probeert te voorkomen dat schuldeisers zich verhalen op puur commercieel gebruikte staatseigendommen. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de toepassing van artikel 10 RBW in de Russische rechtspraktijk, acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat de horde van artikel 10 RBW hiermee kan worden geslecht ten aanzien van het in beginsel toelaatbare beroep van FKP op artikel 113 (6) RBW (en 126 (1) RBW).
4.25.
Omstandigheid (d) is volgens HVY een niet-acceptabele vorm van ‘draaikonten’, waarbij een partij zich het ene moment op een haar welgevallig standpunt stelt, maar vervolgens in een andere procedure – wanneer haar dat standpunt niet langer uitkomt – een diametraal ander standpunt betrekt om onder de negatieve gevolgen van dat eerdere standpunt uit te komen. Voorshands is er geen aanknopingspunt om aan te nemen dat naar Russisch recht de mededelingen van FKP in buitenlandse procedures, die bovendien tegen een andere partij (Spirits) zijn gedaan, en de passage uit het in 2019 gepubliceerde jaarverslag van FKP over 2018, waarin staat dat FKP procedeert ‘to restore the rights of the Russian Federation to trademarks abroad’ jegens HVY zouden kunnen worden aangemerkt als misbruik van recht of bevoegdheid in het kader van executie van de arbitrale veroordelingen. Bovendien heeft FKP gewezen op processtukken uit de door HVY aangehaalde andere procedures, waarin te lezen valt dat FKP zich – anders dan HVY stellen – sinds 2015 onder verwijzing naar de 2015-overeenkomst (voor zover nodig) hebben beroepen op hun positie als volledig rechthebbende van de door VO/VVO en haarzelf gedeponeerde en gehouden merken. Daaruit volgt ook dat FKP dat standpunt na 2015 heeft ingenomen in de procedure over de Europese merken die nu loopt bij deze rechtbank. De door HVY genoemde verwijzing naar de website van het kantoor van de advocaten van FKP, waar tot voor kort te lezen was dat twee van hen de Russische Federatie bijstonden, zijn tot slot geen aan FKP toe te rekenen uitingen.
4.26.
Het beroep van HVY op de ‘Samruk-zaak’39.kan hen niet baten, reeds omdat het in die zaak ging om misbruik van recht naar het recht van Kazachstan. Ook als de feiten en omstandigheden in die zaak vergelijkbaar zouden zijn met die in de onderhavige zaak – wat onbesproken kan blijven – kan niet zonder meer worden aangenomen dat wat in de ‘Samruk-zaak’ voorshands is aangemerkt als misbruik van recht naar het recht van Kazachstan, ook naar Russisch recht misbruik van bevoegdheid/recht oplevert.
4.27.
Nu Russisch recht moet worden toegepast op het gesteld misbruik van bevoegdheid/recht, is niet relevant of daar in de gegeven omstandigheden (ook) naar Nederlands recht sprake van is, zoals HVY stellen, en kan wat HVY naar voren brengen over het tandeloos maken van arbitrale veroordelingen van staten, indien staatseigendommen worden beschermd tegen verhaal door schuldeisers, eveneens onbesproken blijven.
Slotsom ten aanzien van de primaire vordering en belangenafweging
4.28.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een onrechtmatig beslag op vermogen van FKP, dat niet tot verhaalsobject kan dienen van de Russische Federatie. Nu voorts het beroep van HVY op misbruik van bevoegdheid/recht niet opgaat, moet het beslag worden opgeheven. De voorzieningenrechter zal het beslag overeenkomstig de primaire vordering opheffen. Bij gebreke aan voldoende concretisering gaat het gemotiveerde betwistte verweer van HVY tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad niet op. Aan bespreking van de andere geschilpunten en de subsidiaire vordering tot schorsing wordt niet toegekomen.
4.29.
HVY zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van FKP, welke kosten worden begroot op een totaalbedrag van € 2.209,38 (te weten € 656,- aan griffierecht, € 1.470,- aan salaris advocaat40.en
€ 83,38 wegens de aan HVY betekende dagvaarding).
4.30.
Tussen FKP en de Russische Federatie bestond geen geschil over opheffing dan wel schorsing van het beslag. De Russische Federatie geldt daarom niet als een in het ongelijk gestelde partij, die in de proceskosten moet worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
heft het door HVY gelegde beslag op de onder 2.3 bedoelde merken op;
5.2.
veroordeelt HVY in de kosten van deze procedure aan de zijde van FKP, tot op heden begroot op € 2.209,38;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑10‑2020
Gerechtshof Den Haag 18 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:234 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:234)
HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1511.
Rechtbank Rotterdam 14 juni 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AX8566 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2006:AX8566), Gerechtshof Den Haag 24 juli 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1515 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1515), Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2071 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:2071), Rechtbank Rotterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:2044 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2015:2044), Gerechtshof Den Haag 9 januari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:13 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2018:13), Hoge Raad 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:112 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2020:112)
Russisch Burgerlijk Wetboek
In de dagvaarding is kostenveroordeling ex artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gevorderd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft FKP aangegeven de reguliere proceskosten te vorderen.
EP10.
EP13A.
EP13B.
GP42.
Burgerlijk Wetboek.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
De Russische Wet op de Staats- en municipale ondernemingen van 14 november 2002, in het Engels genaamd de ‘2002 Federal Law on State and Municipal Unitary Enterprises’ en afgekort met ‘the Law on UEs’
Artikel 8 UE Wet en artikel 20 (1) sub 5 UE Wet, artikel 35 UE Wet. Opmerking rechtbank: in de wettelijke bepalingen waarnaar wordt verwezen, wordt steeds gesproken van ‘the owner’; dat kan de Russische Federatie of een ander Russisch overheidslichaam zijn. Voor de leesbaarheid en omdat het in relatie met FKP gaat om de Russische Federatie, wordt hier steeds gesproken van ‘de Russische Federatie’.
Artikel 297 (1) RBW. Dat geldt ook voor een FGEU. Zie artikel 19(1).
Artikel 296 (2) RBW.
Artikel 20 (1) sub 4 UE Wet.
Artikel 20 (1) sub 7 UE Wet.
Artikel 21(1) UE Wet.
Artikel 20 (1) sub 8 UE Wet.
Artikel 27 Statuten FKP (2019).
Artikel 19(2) UE Wet.
Artikel 20 (1) sub 11 UE Wet.
Artikel 20 (1) sub 2 en 12 UE Wet.
Artikel 21 (3) UE Wet.
Artikel 21 (4) UE Wet.
Artikel 17 UE Wet en de artikelen 295 (1) en 297 (2) RBW.
Artikel 299 (2) RBW.
Artikel 65 RBW.
Zie ook het arrest van het gerechtshof in de Rotterdamse procedure.
Verg. gerechtshof Den Haag 24 juli 2012, ECLI:GHSHR:2012:BX1515 r.o. 81. t/m 8.9.
Rechtbank Den Haag 17 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5223, r.o. 4.40.
Gerechtshof Amsterdam 18 augustus 2000, ECLI:NL:GHAMS:2000:AA6850.
Uitspraken van de US District Court van New York van 1 september 2011 en de US Court of Appeals, Second Circuit, van 5 augustus 2013 in een procedure tussen Spirits en FKP, zaaknummer (''Docket no.'') 11-4109-CV. (GP36) en de uitspraak in de procedure tussen Spirits en FKP c.s., FCA 931, Federal Court of Australia van 25 juli 2006 (GP35), Permanent Stay in de Australische procedure tussen FKP en Spirits [2019] FCA 802 (GP41).
Russisch Hooggerechtshof 14 juni 2016, no. 52-KG16-4 (bijlage 31 bij GP42), aangehaald bij randnummer 189 rapport Kurzynsky-Singer.
Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2018:795, gerechtshof Amsterdam 7 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1566. Het cassatieberoep is nu aanhangig bij de Hoge Raad. Conclusie AG 26 juni 2020, ECLI:NL:PHR:2020:650.
Conform de op www.rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken per 1 januari 2019’, waarbij aansluiting is gezocht bij de categorie ‘Handel-KG (contr) Complex’