Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/8.5.1
8.5.1 De verhouding tussen art. 2:14 en 7 BW
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS600793:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Parl. Gesch. Inv Boek 2 BW p. 1076/1077. Naar Nederlands Antilliaans recht is een besluit in strijd met het doel nietig op grond van art. 2:21 lid 1 NA BW. Een met art. 2:7 BW overeenkomende bepaling kent boek 2 NA BW niet. Frielink 2006 p. 58.
Parl. Gesch. Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6) p. 157.
Als bijzondere vertegenwoordigingsregel sluit het artikel aan bij de systematiek van de Eerste EG richtlijn die de basis vormt voor de regels over vertegenwoordiging van rechtspersonen in boek 2 BW. Asser Van der Grinten Maeijer 2.11 nr. 74 ev., Van der Heijden van der Grinten 1992, nr. 78.1. Van Schilfgaarde/Winter 2009, nr. 94. Huizink 2011, nr. 57.
In art. 2:6 (oud) BW was bepaald dat de nietigheid van een rechtshandeling door de rechtspersoon kon worden ingeroepen als die rechtshandeling niet dienstig kon zijn tot verwezenlijking van het doel. In de memorie van toelichting werd art. 2:6 (oud) BW als volgt toegelicht:
`De redactie ... is zo gekozen dat blijkt dat de rechtshandeling in beginsel rechtsgeldig is tenzij de rechtspersoon in de aangegeven uitzonderingsgevallen de nietigheid ervan inroept.'1
In 1992 is dit voorschrift verplaatst naar art. 2:7 BW. Bij die gelegenheid is de tekst van het artikel gewijzigd omdat in het NBW de term 'inroepen van nietigheid' niet meer gebruikt wordt. In de memorie van toelichting is over de noodzaak van die wijziging het volgende te lezen:
`Het artikel regelt de materie van het huidige art. 6. Het eerste lid wordt gewijzigd, omdat Boek 3 slechts onderscheidt tussen nietigheid en vernietigbaarheid en de term 'inroepen van de nietigheid' niet kent. In verband daarmede wordt deze laatste term in de regel vervangen door vemietigbaarheid.'2
Het effect van deze wijziging is dat rechtshandelingen in strijd met het doel van de rechtspersoon vanaf 1992 vernietigbaar zijn. Met de verplaatsing van het voorschrift uit art. 2:6 (oud) BW naar art. 2:7 BW is, voor zover ik heb kunnen nagaan geen koerswijziging beoogd. Het ging louter om uniformering van de gebruikte terminologie. Daarbij heeft de wetgever zich niet gerealiseerd dat door het gebruik van de term rechtshandeling in art. 2:7 BW niet alleen `gewone rechtshandelingen' maar ook besluiten in de zin van boek 2 BW - in de context van de wet ook op rechtsgevolg gerichte handelingen - in strijd met het doel van de rechtspersoon in het vervolg onder art. 2:7 BW zouden kunnen vallen. Het is de vraag of dat gevolgen moet hebben voor besluiten die in strijd met het doel van de rechtspersoon zijn. De consequentie zou kunnen zijn dat besluiten in strijd met het doel via art. 2:7 BW vernietigbaar zouden kunnen zijn in plaats van nietig op grond van art. 2:14 lid 1 BW wegens strijd met de statuten. Uit de parlementaire geschiedenis wordt niet duidelijk of dit werkelijk de bedoeling geweest is. Maar dat een besluit in strijd met het doel in het vervolg op grond van art. 2:7 BW vernietigbaar zou zijn in plaats van nietig volgens de voor besluiten in art. 2:14 BW neergelegde regel, is naar mijn mening niet beoogd. Artikel art. 2:7 BW is in de eerste plaats geschreven voor rechtshandelingen die tot een wederpartij gericht zijn. Het artikel wordt gelezen als een bijzondere vertegenwoordiging sregeling en niet als een bijzonder voorschrift ter zake van de nietigheid of vernietigbaarheid van een besluit.3 Als het gaat om een besluit in strijd met de statuten, blijft daarvoor de in art. 2:14 BW opgenomen regel gelden. Een besluit in strijd met het doel van de rechtspersoon moet op grond van art. 2:14 of 2:15 BW beoordeeld worde. Rechtshandelingen met derden moeten beoordeeld worden aan de hand van art. 2:7 BW In deze zin is de verhouding tussen art. 2:7 en art. 2:14 BW van meet af aan uitgelegd zodat de verhouding tussen beide artikelen niet tot problemen bij de toepassing heeft geleid doch een theoretisch vraagpunt is gebleven.