RvdW 2022/484:‘Posbank-zaak’. Medeplegen doodslag en brandstichting in 2003. Post-Keskin. Afwijzing van ttz. in h.b. gedaan verzoek tot horen van getuige die in natuurgebied de Posbank iemand op de grond heeft zien liggen en zag dat er twee personen liepen. Getuige à charge of à décharge? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 4 juli 2017, NJ 2017/440, m.nt. T. Kooijmans, m.b.t. motiveringseisen aan getuigenverzoeken en HR 20 april 2021, NJ 2021/173, m.nt. J.M. Reijntjes (post-Keskin) m.b.t. beoordeling van getuigenverzoeken door feitenrechter in situatie dat verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl getuige al (in vooronderzoek of anderszins) belastende verklaring heeft afgelegd. I.c. heeft verdediging aan getuigenverzoek ten grondslag gelegd dat zij de getuige wenst te bevragen over (i) het feit dat volgens een artikel in het blad Panorama had verklaard dat hij de toenmalige medeverdachte bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg ttz. heeft herkend en niet een dergelijke uitlating over verdachte heeft gedaan, en (ii) de totstandkoming van een compositietekening waaraan de getuige heeft meegewerkt. Kennelijke oordeel van hof dat dit verzoek niet is gericht op het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van de tlgd. feiten zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt, waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van betreffende persoon mag worden verlangd, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. HR neemt daarbij in aanmerking dat hof de bij de alarmcentrale binnengekomen melding en de verklaring van getuige over wat hij in het natuurgebied de Posbank heeft waargenomen, uitsluitend voor het bewijs van de tlgd. feiten heeft gebruikt voor zover de melding en de verklaring inhouden dat getuige op 20 januari 2003 langs parkeerplaats in het natuurgebied de Posbank fietste, daar op de grond iemand in een wit shirt met een grote rode plek op zijn rug heeft zien liggen, dat hij zag dat er twee personen liepen en dat hij via het alarmnummer 112 de politie op de hoogte heeft gesteld van zijn vermoeden dat hij getuige was van een misdrijf. Deze door het hof aan de verklaring van getuige ontleende f&o, die op zichzelf geen betrekking hebben op de betrokkenheid van verdachte bij de tlgd. feiten en/of omstandigheden waarover verdediging [betrokkene] wenst te (doen) ondervragen, zijn door verdediging niet betwist. In deze situatie geldt dus de in HR 4 juli 2017, NJ 2017/440, m.nt. T. Kooijmans neergelegde regel dat het verzoek tot oproepen en horen van getuigen door verdediging moet worden gemotiveerd. HR 20 april 2021, NJ 2021/173, m.nt. J.M. Reijntjes, heeft daarin geen verandering gebracht. Hof heeft verzoek tot horen van de getuige afgewezen op de grond dat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Hieraan heeft hof in de kern ten grondslag gelegd dat getuige in het politieonderzoek algemene en weinig onderscheidende signalementen heeft gegeven die niet voor het bewijs zullen worden gebruikt, en dat ook overigens gelet op de aard van die signalementen en wat de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, het stellen van vragen over de herkenning van medeverdachte, het al dan niet herkennen van verdachte en de totstandkoming van de compositietekening van geen belang is voor door het hof te nemen beslissingen. In aanmerking genomen wat verdediging ter onderbouwing van getuigenverzoek heeft aangevoerd, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping. Vervolg op HR 17 december 2019, NJ 2020/217, m.nt. T. Kooijmans.