Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/5.8.2.3:5.8.2.3 Competentie van de gewone rechter
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/5.8.2.3
5.8.2.3 Competentie van de gewone rechter
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS508448:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Wij hebben gezien dat het scheidsgerecht bij zijn oordeel over diens competentie de overeenkomst tot arbitrage afzonderlijk mag bezien (art. 1053 Rv). Zo zal het scheidsgerecht de hoofdovereenkomst en de daarop betrekking hebbende arbitrageovereenkomst mogen scheiden. Vraag is of het wenselijk en noodzakelijk is dat ook de gewone rechter bij zijn oordeel over de vraag of hij zich al dan niet wegens het bestaan van een geldige arbitrageovereenkomst bevoegd dan wel onbevoegd moet verklaren (art. 1022 lid 1 Rv en art. 1074 lid 1 Rv), de overeenkomst tot arbitrage afzonderlijk beziet. Op het eerste oog lijkt het alsof daaraan geen behoefte bestaat. De vraag is tot op heden in de Nederlandse doctrine dan ook niet aan de orde geweest.
Aangenomen wordt wel dat ook bij de gewone rechter aan toepassing van het leerstuk van de separabiliteit behoefte bestaat en dat ook de gewone rechter hoofden arbitrageovereenkomst zal mogen en moeten scheiden:
’(...). Article 16(1) [UNCITRAL Model Law on International Commercial Arbitration], however, provides that the arbitral tribunal itself in determining its jurisdiction should treat the arbitration clause as an agreement independent of the other terms of the contract. Because the arbitral tribunal and the court should theoretically reach the same result on the question of validity of the arbitration agreement, this separability provision presumably will apply to the court as well”1[tekst en cursivering toegevoegd]
Stel dat een partij de vernietiging vordert van een koopovereenkomst op de grond dat zij is totstandgekomen onder invloed van dwaling (art. 6:228 BW). De gewone rechter zal zich — volgend op een beroep van de wederpartij op het arbitraal beding in de koopovereenkomst — alsdan niet bevoegd mogen verklaren op de énkele grond dat de eerstgenoemde partij (i.e. de eisende partij die vernietiging van de koopovereenkomst vordert en die als verweerder in het bevoegdheidsincident optreedt) zich vervolgens erop beroept dat een geldig arbitraal beding ontbreekt omdat de hoofdovereenkomst (i.e. de koopovereenkomst), waarvan de overeenkomst tot arbitrage deel uitmaakt, wegens dwaling moet worden vernietigd. Arbiters mogen ingevolge art. 1053 Rv immers ook oordelen over de vraag of een koopovereenkomst wegens dwaling moet worden vernietigd. Aangezien de gewone rechter moet oordelen over de vraag of partijen de zaak aan arbitrage hebben kunnen, en hebben willen, onderwerpen, zal hij ingevolge art. 1053 Rv de overeenkomst tot arbitrage afzonderlijk moeten bezien.2 Indien het beroep op dwaling zich niet (met succes) uitstrekt tot de overeenkomst tot arbitrage en slechts de koopovereenkomst betreft, zal de gewone rechter zich onbevoegd moeten verklaren (art. 1022 lid 1 Rv en art. 1074 lid 1 Rv).
Volgens de opvatting dat arbiters zich volgens het huidig art. 1053 Rv niet mogen uitlaten over de vraag of Überhaupt een hoofdovereenkomst is totstandgekomen (zie 5.8.2.2 sub c), lijdt het vorenstaande uitzondering en zal de gewone rechter eerst de vraag moeten afdoen of een hoofdovereenkomst is totstandgekomen alvorens hij zich onbevoegd verklaart: "Bij de bevoegdelijk door de makelaar gesloten contracten was een onbevoegdverklaring [door de gewone rechter] op zijn plaats. Bij de complicatie — voor een aantal contracten beweerde Nusselder dat die onbevoegdelijk door de makelaar waren afgesloten — zou de rechter mijns inziens alleen zich onbevoegd hebben mogen verklaren indien na zijn onderzoek was gebleken dat die bewering van Nusselder geen stand hield."3 [tekst toegevoegd] (zie voorts 12.4.2).