AB 2007/181 m.nt. Groen en Vermeulen; NTM/NJCM-bull. 2007, p. 458 m.nt. Sackers.
HR, 01-10-2019, nr. 18/01356
ECLI:NL:HR:2019:1456
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2019
- Zaaknummer
18/01356
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1456, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑10‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2018:688
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:754
ECLI:NL:PHR:2019:754, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑07‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1456
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑08‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0317 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2019/418 met annotatie van B.E.P. Myjer
NbSr 2019/309
Uitspraak 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2.A Opiumwet gegeven verbod door invoer van ruim 30 kg ayahuasca-thee bestemd voor kerk. Beroep op recht op vrijheid van godsdienst ex art. 9 EVRM. Kon Hof bij toetsing van noodzakelijkheid van beperking van recht op vrijheid van godsdienst omstandigheden betrekken die buiten concrete omstandigheden van het geval vallen (gebruik van ayahuasca buiten religieuze setting en informatie van instituut)? Bij Opiumwet voorzien verbod op invoer van ayahuasca strekt ter bescherming van volksgezondheid en dit verbod kan worden aangemerkt als beperking op aan verdachte toekomende vrijheid van godsdienst die in democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van bescherming van gezondheid a.b.i. art. 9.2 EVRM (vgl. ECLI:NL:HR:2007:AZ2497). HR leidt uit uitspraak EHRM (Fränklin-Beentjes en Ceflu-Luz Da Floresta tegen Nederland, nr. 28167/06) af dat voor beoordeling van noodzakelijkheid van inbreuk in een democratische samenleving niet steeds afweging per situatie is vereist maar dat algemene toetsing volstaat. ’s Hofs oordeel dat toepassing van betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee beperking van recht op vrijheid van godsdienst van verdachte in gevallen als het onderhavige in democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van volksgezondheid, is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01356
Datum 1 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 februari 2018, nummer 23/003371-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman M.W. Stoet, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt onder meer dat niet begrijpelijk is dat het Hof bij de toetsing van de noodzakelijkheid van de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst omstandigheden heeft betrokken die buiten de concrete omstandigheden van het geval vallen, te weten het gebruik van ayahuasca buiten de religieuze setting en informatie van het Trimbos-instituut.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 14 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 33.351,1 gram van een materiaal bevattende DMT (dimethyltryptamine).”
2.2.2
Het Hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende overwogen:
“De verdachte heeft vanuit Brazilië zakken met vloeistof met een totaalgewicht van ruim 33 kilogram ingevoerd in Nederland. De vloeistof betrof zogeheten ayahuasca-thee, een in Brazilië bereide drank die was bestemd voor de kerk Santo Daime in Amsterdam. De verdachte, zelf lid van die kerk en thans in de leiding van de kerk, heeft de thee op verzoek van de toenmalige president van de kerk [betrokkene 1] naar Nederland gebracht, met de bedoeling de thee te doen gebruiken bij de erediensten van het kerkgenootschap, waaraan zij zelf ook deelneemt. Ayahuasca-thee bevat dimethyltryptamine, verder afgekort en aangeduid als DMT, welk middel staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De verdachte had bij binnenkomst in Nederland een brief bij zich van eerdergenoemde [betrokkene 1] van 27 mei 2015, onder meer inhoudende dat de verdachte “op 5 juni 2015 zal aankomen op Schiphol vanuit Brazilië en als lid van Ceu da Santa Maria vanuit Brazilië Santo Daime meeneemt voor ons kerkgenootschap”. Het invoeren van DMT is verboden in artikel 2 onder A van de Opiumwet; overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet. De thee wordt gemaakt uit een plant die de psychoactieve stof dimethyltryptamine bevat en een andere plant, die een mono-amine oxidaseremmer (MAO-remmer) bevat. De combinatie van deze twee ingrediënten, DMT en de MAO-remmer, zorgt voor een zeer sterk psychoactief brouwsel met een hevige bewustzijn-veranderende werking. Binnen de Santo Daime-kerk wordt het entheogeen ayahuasca als sacrament beschouwd. Tijdens de diensten wordt in groepsverband ayahuasca gedronken.
De vraag die het hof heeft te beantwoorden is of met de toepassing van voornoemde Opiumwetbepalingen op het handelen van de verdachte een ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op haar recht op vrijheid van godsdienst.
Door de advocaat-generaal is betoogd dat dit niet het geval is. De raadsvrouw van de verdachte heeft (primair) het tegenovergestelde standpunt ingenomen en heeft betoogd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert, nu artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) in de weg staat aan de toepassing van artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
De gewisselde argumenten, neergelegd in het schriftelijk requisitoir en de schriftelijke pleitnota, zullen - voor zover van belang - hierna aan de orde komen, waarbij het hof overweegt als volgt.
In navolging van het arrest van dit hof van 24 februari 2012 in een soortgelijke strafzaak als de onderhavige kan naar het oordeel van het hof als vaststaand worden aangenomen - hetgeen van de kant van het openbaar ministerie ook niet is betwist - dat de oorspronkelijk in Brazilië gestichte Santo Daime-kerk een officieel kerkgenootschap is waarin de op Santo Daime geïnspireerde godsdienst wordt beleden, dat de consumptie van ayahuasca-thee behoort tot het essentiële, heilige sacrament van de erediensten van die godsdienst, zonder welke consumptie de godsdienst niet daadwerkelijk kan worden beleden, dat de ayahuasca-thee voor de Santo Daime kerk alleen in Brazilië overeenkomstig de daarvoor geldende procedure en rituelen kan worden bereid zodat invoer in Nederland noodzakelijk is, en dat door de kerk enige controle wordt uitgevoerd op de invoer van de ayahuasca-thee in Nederland.
Met betrekking tot deze godsdienstbelijdenis, komt de verdachte bescherming toe van artikel 9, eerste lid EVRM, waarin onder andere het recht op vrijheid van godsdienst is gewaarborgd; daaronder is begrepen het belijden van de godsdienst in erediensten.
Beperkingen op het recht van godsdienstvrijheid kunnen alleen gerechtvaardigd zijn als zij voldoen aan de in het tweede lid van artikel 9 EVRM gestelde eisen, welk artikellid als volgt luidt:
“De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
Hef hof stelt dan ook vast dat de handhaving van de strafbaarstelling van de invoer van DMT‑bevattende ayahuasca een beperking vormt van het recht op vrijheid van godsdienst zoals beleden in de Santo Daime-kerk. In deze beperking is bij formele wet voorzien, nu het invoeren van DMT strafbaar is gesteld in artikel 10 juncto artikel 2 van de Opiumwet.
Buiten discussie staat verder dat de plaatsing van DMT op lijst I van de Opiumwet, waarmee het onder het bereik van de op lijst I toepasselijke strafbepalingen is gebracht, heeft plaatsgevonden ter bescherming van de volksgezondheid.
Daarmee resteert de vraag of deze beperking van het recht op vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving noodzakelijk moet worden geacht.
De rechtbank heeft in het thans in hoger beroep voorliggende vonnis - in navolging van het arrest van dit hof van 24 februari 2012 - deze vraag ontkennend beantwoord. Daaraan heeft zij als oordeel ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat de invoer door de verdachte van de onderhavige ayahuasca-thee ten behoeve van het gecontroleerde en rituele gebruik daarvan binnen de Santo Daime kerk in Amsterdam, gepaard gaande met toezicht en voorlichting, onder de door de rechtbank geschetste omstandigheden, een zeer gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de gezondheid oplevert.
De advocaat-generaal heeft zich, evenals de officier van justitie in eerste aanleg, op het standpunt gesteld dat het niet aan de rechter is - in het kader van de toets of de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving noodzakelijk kan worden geacht - de concrete gevaarzetting van DMT voor de gezondheid bij de consumptie van ayahuasca-thee door Santo Daime-congreganten te toetsen, aangezien de gevaarzetting voor de volksgezondheid in abstracto met de plaatsing van DMT op lijst I van de Opiumwet is gegeven. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2007 en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in Fränklin-Beentjes en Ceflu-Luz da Floresta tegen Nederland van 6 mei 2014, waarin is bepaald dat een algemeen verbod op ayahuasca (DMT) is toegestaan en geen ongerechtvaardigde beperking oplevert van de vrijheid van godsdienst. De raadsvrouw heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
Overeenkomstig het standpunt van de raadsvrouw en in navolging van voornoemd arrest van dit hof uit 2012 overweegt het hof dat het achterwege laten van concrete toetsing er toe zou leiden dat bij iedere beoordeling van de rechtmatigheid van een beperking van het recht van vrijheid van godsdienst kan worden volstaan met de vaststelling of de beperking bij wet is voorzien en één van de in artikel 9, tweede lid, EVRM vermelde doeleinden dient. De afzonderlijke beantwoording van de vraag of die beperking ook noodzakelijk is in een democratische samenleving zou dan niet meer nodig zijn, hetgeen naar het oordeel van het hof als strijdig met de bewoordingen van artikel 9, tweede lid, EVRM, niet de bedoeling kan zijn. Ook uit de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot artikel 9 EVRM volgt dat een beoordeling van de noodzaak van de beperking in concreto niet achterwege kan blijven. Daartoe moet worden onderzocht of de beperking een dringende maatschappelijke behoefte dient en evenredig is aan het beoogde doel.
Het hof is evenwel van oordeel dat deze toetsing in concreto geen ruimte laat voor een beoordeling van het gevaar voor de gezondheid van het gebruik van DMT (al dan niet in de vorm van ayahuasca-thee) in het algemeen. Zoals de Hoge Raad in genoemd arrest uit 2007 ook heeft overwogen volgt uit het doel en stelsel van de Opiumwet, zoals daarvan mede blijkt uit de wetsgeschiedenis, dat op lijst I middelen staan vermeld die, onder meer ter uitvoering van internationale verdragsverplichtingen, zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Het EHRM wijst in Fränklin‑Beentjes (§ 48) op de “known effects” - DMT can cause hallucinations, other possible effects include gastrointestinal reactions, such as nausea and vomiting. There is a possibility of more serious symptoms of acute toxicity, such as hypertension and increased body temperature, a rapid pulse rate and hyperventilation, sensory impairment in the limbs and difficulty walking - en wijst er eveneens op dat Nederland als verdragspartij bij internationale verdragen is gehouden om het bezit en gebruik van DMT te verbieden (§ 49). Dit betekent dat bij de beoordeling van de noodzaak van de beperking, uitgegaan moet worden van het gevaar voor de volksgezondheid in het algemeen, en slechts getoetst wordt of door de omstandigheden van het onderhavige geval tot het oordeel kan worden gekomen dat - onder afweging van alle belangen - gezegd kan worden dat in het concrete geval van de invoer van de ayahuasca voor de Santo Daime kerk het gevaar voor de volksgezondheid zodanig aanvaardbaar is dat de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst niet noodzakelijk is.
Door de advocaat-generaal is gewezen op informatie op de website van het Trimbos instituut als antwoord op de vraag van 16 augustus 2017: “wat is ayahuasca”, waarin het risico van het gebruik van ayahuasca wordt beschreven, in het bijzonder voor mensen met psychische problemen, en het gevaar van een combinatie van dit middel met andere drugs, met alcohol, met bepaalde medicijnen en met bepaalde soorten voedsel. Uit de informatie wordt voorts duidelijk dat ook in de dagen ná het gebruik van ayahuasca nog bijwerkingen kunnen optreden. Ook wordt gewezen op het gevaar van ayahuasca bij zwangerschap en borstvoeding.
Voorts wordt genoemd dat het gebruik van ayahuasca net als andere tripmiddelen riskant kan zijn voor mensen met aanleg voor psychose en schizofrenie en dat het gebruik in combinatie met sommige geneesmiddelen ernstige gezondheidsrisico’s kan veroorzaken. Ook heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat er sprake is van een enorme groei in niet-religieus, ongecontroleerd gebruik van ayahuasca, met alle gevaren voor de volksgezondheid van dien.
De verdediging heeft aangeven dat de Santo Daime kerk deze algemene zorg deelt, maar dat er in het specifieke geval van de Santo Daime kerken geen sprake is van gevaar voor de gezondheid. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar een ten behoeve van een eerdere strafzaak opgemaakt rapport van klinisch chemicus en toxicoloog dr. F.A. de Wolff uit 2000 en andere rapporten die de conclusies van De Wolff onderschrijven. De raadsvrouw heeft verder nog betoogd, hetgeen is bevestigd door de verdachte, dat de Santo Daime-kerk, waarbij in Nederland in totaal slechts zo’n 140 leden zijn aangesloten, met het oog op de mogelijke effecten van ayahuasca-thee haar leden en anderen die willen deelnemen aan een dienst in de intake vragenlijsten laat invullen over hun gezondheidstoestand, voorlichting geeft over contra-indicaties voor het gebruik van ayahuasca-thee in combinatie met bepaalde voedingsmiddelen en medicijnen, en toezicht houdt op de consumptie van de thee, terwijl ook vervoer, opslag en verstrekking van de thee verlopen volgens vaste regels. En voorts dat op 16 januari 2018 een stichting is opgericht “Clareia”, die onder meer tot doel heeft de justitiële autoriteiten in staat te stellen de invoer van de thee te controleren.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof is - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de door de verdediging naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet toereikend zijn om de risico’s voor de volksgezondheid van de invoer van de ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Het hof weegt hierbij mee dat ook het gebruik binnen de kerk van ayahuasca en de wijze waarop ayahuasca verkregen, ingevoerd en bewaard wordt onvoldoende controleerbaar is, gelet op de volgende factoren:
- De intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee wordt niet uitgevoerd door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen en men gaat daarbij volledig af op de eerlijkheid van de aspirant gebruiker, zodat het risico bestaat dat mensen relevante zaken verzwijgen omdat zij heel graag willen deelnemen aan de dienst en daarmee de ayahuasca-thee willen gebruiken bij de dienst. Ook als het hof al zou uitgaan van het rapport van prof. De Wolff van 24 april 2000 zijn de daarin genoemde ongewenste effecten na inname van ayahuasca (...) met de huidige omvang van de kerkdiensten niet meer beheersbaar. Daarbij noemt de Wolff ook nog dat “evenals de beoogde effecten van ayahuasca ook de toxische effecten afhankelijk zijn van de gebruikte dosis. De dosis is bij preparaten van natuurlijke herkomst - zoals ayahuasca - een moeilijk definieerbaar punt”. Uit de door de raadsvrouw overgelegde overzichten van de kerk blijkt dat de diensten niet alleen door vaste leden maar ook door ‘gasten’ worden bezocht. In 2017 zijn de diensten bijvoorbeeld door in totaal 2352 gasten bezocht, ten opzichte van 2871 leden. Bij deze gasten is niet bekend hoe zij zullen reageren op ayahuasca-thee. Bovendien valt niet uit te sluiten dat zij worden aangetrokken tot het nuttigen van de ayahuasca-thee als zodanig, zonder daarbij op zoek te zijn naar het geloof, doch de dienst gebruiken om het middel te kunnen nuttigen.
- De controle en begeleiding vinden plaats voorafgaand en tijdens de dienst, terwijl bepaalde gevolgen voor de gezondheid ook nadien kunnen optreden.
- Daarnaast zijn er door de kerk weliswaar regels opgesteld omtrent de invoer in Nederland, het vervoer, de opslag en de verstrekking van de thee, maar de betrouwbaarheid van deze systemen staat of valt met de betrouwbaarheid van de individuen die zich daarmee bezig houden en zijn daarom deels oncontroleerbaar. Zo wordt de voorraad ayahuasca thans bij bestuurders thuis bewaard. Ter zitting van de rechtbank verklaarde de verdachte dat “de thee bij verschillende mensen van de Santo Daime kerk thuis bewaard wordt”.
- Uit de door de verdediging overgelegde administratie van beide kerken van 2013 tot heden valt af te leiden dat ayahuasca Nederland binnen gebracht wordt door vele verschillende personen, in ieder geval meer dan enkel bestuursleden van de kerk.
De verdachte heeft hierover ter zitting bij de rechtbank verklaard dat “als iemand naar Brazilië gaat vragen we om de thee mee te nemen”.
Daarbij wijst het hof er nog op dat op de brief die de verdachte op 14 juli 2015 bij zich had op Schiphol een andere datum van binnenkomst op Schiphol van de Santo Daime (5 juni 2015) stond dan de feitelijke datum van binnenkomst van de verdachte in Nederland (14 juli 2015) waaruit af te leiden is dat die brief kennelijk ook verstrekt is voor een (andere) binnenkomst op Schiphol, op 5 juni 2015.
Mede in aanmerking genomen dat in de laatste jaren sprake is van een sterk toenemende belangstelling voor het gebruik van ayahuasca, met name buiten de religieuze setting, is het hof, alles in samenhang bezien en anders dan de rechtbank in deze en dit hof in het arrest van 24 februari 2012, van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat gelet op het hiervoor overwogene de toepassing van de betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, nu ook de concrete toetsing van invoer, bezit en gebruik van ayahuasca in het onderhavige geval leidt tot de vaststelling dat er sprake is van een onaanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid.
Het hof is van oordeel dat er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.”
2.3
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het bij de Opiumwet voorziene verbod op de invoer van ayahuasca strekt ter bescherming van de volksgezondheid en dat dit verbod kan worden aangemerkt als een beperking op de aan de verdachte toekomende vrijheid van godsdienst die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid als bedoeld in art. 9, tweede lid, EVRM (vgl. HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2497).
2.4
In de toelichting op het middel wordt met een beroep op EHRM 6 mei 2014, nr. 28167/07 (Fränklin-Beentjes en Ceflu-Luz Da Floresta tegen Nederland) aangevoerd dat uit dit arrest volgt dat een beoordeling van de noodzaak van de inbreuk in concreto niet achterwege kan blijven. Genoemde beslissing van het EHRM houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“4. Whether the interference was “necessary in a democratic society”
42. The Government drew the Court’s attention to the sheer quantity of ayahuasca seized and the need to remove it from circulation in order to protect public order and public health. They pointed to the need to counter the scourge of drug trafficking and the possibility of abuse that would result from allowing the ostensibly cultic use of harmful illegal substances.
43. The applicants stated that the use of ayahuasca was part of their core beliefs. They argued that controlled sacramental use in limited quantities should be exempt from the prohibition laid down in the Opium Act, in the same way as scientific or medical use was.
44. The applicants also prayed in aid the judgments given on 21 May 2001 by the Amsterdam Regional Court (...), on 26 March 2009 by the Haarlem Regional Court (...) and on 24 February 2012 by the Amsterdam Court of Appeal (...) in support of their argument that the perception of ayahuasca as harmful when used sacramentally in limited quantities was misconceived.
45. As to the quantities of ayahuasca which they had held, the applicants stated that these had been dictated by the time and expense involved in importing it from abroad and the need to ensure that stocks were sufficient.
46. Article 9 lists a number of forms which manifestation of one’s religion or belief may take, namely worship, teaching, practice and observance. Nevertheless, Article 9 does not protect every act motivated or inspired by a religion or belief (...). In particular, it does not confer a right to refuse, on the basis of religious convictions, to abide by legislation the operation of which is provided for by the Convention and which applies neutrally and generally (...).
47. It has long been recognised by the Convention bodies that restrictions on religious practices may be justified for the protection of health; thus it was, for example, that the Commission accepted that the compulsory use of a crash helmet by a motorcyclist, in the interest of road safety, might be held to override the religious duty of a male Sikh believer to wear his turban (...). More recently, the Court accepted that a hospital nurse could be required, in the interest of her own health and safety as well as her patients’, not to wear a Christian cross on a chain around her neck while on duty (...).
48. In the present case, the Court reaches a similar conclusion. It considers that the respondent party was entitled to consider that the prohibition of the possession for use of DMT was necessary in a democratic society for the protection of health, considering its known effects as described above (see paragraph 7 above).
49. The Court notes in addition that the illicit nature of DMT is reflected not only in the Opium Act but also in rules of international law binding on the respondent Party. These rules require the respondent Party to prohibit all possession for use of that substance except for scientific and very limited medical purposes by duly authorised persons, in medical or scientific establishments subject to the Government’s direct control or specific approval (...).
50. It follows that this complaint is manifestly ill-founded and must be rejected in accordance with Article 35 §§ 3 (a) and 4 of the Convention.”
2.5
Uit genoemde beslissing van het EHRM, meer in het bijzonder uit par. 48-49, leidt de Hoge Raad af dat voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van de inbreuk in een democratische samenleving niet steeds een afweging per situatie is vereist, maar een algemene toetsing volstaat. Het oordeel van het Hof dat de toepassing van de betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in gevallen als het onderhavige in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, is niet onbegrijpelijk.
2.6
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.7
Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019.
Conclusie 09‑07‑2019
Nr. 18/01356 Zitting: 9 juli 2019 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 28 februari 2018 door het Gerechtshof Amsterdam schuldig verklaard aan ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’; het hof heeft daarbij bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/01355 en 18/01362.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Alle middelen klagen in de kern over ’s hofs beslissingen dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat de verdachte strafbaar is ter zake van het bewezenverklaarde. Voor een goed begrip geef ik, alvorens de middelen te bespreken, de bewezenverklaring en ’s hofs overweging inzake de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte weer. Tevens geef ik voorafgaand aan de bespreking van de middelen de belangrijkste elementen weer uit een eerdere beschikking van Uw Raad en uit een uitspraak van het EHRM die op die eerdere zaak en een daaraan verwante zaak betrekking had.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘zij op 14 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 33.351,1 gram van een materiaal bevattende DMT (dimethyltryptamine).’
6. Het hof heeft inzake de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte overwogen (met weglating van verwijzingen):
‘Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdachte heeft vanuit Brazilië zakken met vloeistof met een totaalgewicht van ruim 33 kilogram ingevoerd in Nederland. De vloeistof betrof zogeheten ayahuasca-thee, een in Brazilië bereide drank die was bestemd voor de kerk Santo Daime in Amsterdam. De verdachte, zelf lid van die kerk en thans in de leiding van de kerk, heeft de thee op verzoek van de toenmalige president van de kerk [betrokkene 1] naar Nederland gebracht, met de bedoeling de thee te doen gebruiken bij de erediensten van het kerkgenootschap, waaraan zij zelf ook deelneemt. Ayahuasca-thee bevat dimethyltryptamine, verder afgekort en aangeduid als DMT, welk middel staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De verdachte had bij binnenkomst in Nederland een brief bij zich van eerdergenoemde [betrokkene 1] van 27 mei 2015, onder meer inhoudende dat de verdachte “op 5 juni 2015 zal aankomen op Schiphol vanuit Brazilië en als lid van Ceu da Santa Maria vanuit Brazilië Santo Daime meeneemt voor ons kerkgenootschap”. Het invoeren van DMT is verboden in artikel 2 onder A van de Opiumwet; overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet. De thee wordt gemaakt uit een plant die de psychoactieve stof dimethyltryptamine bevat en een andere plant, die een mono-amine oxidaseremmer (MAO-remmer) bevat. De combinatie van deze twee ingrediënten, DMT en de MAO-remmer, zorgt voor een zeer sterk psychoactief brouwsel met een hevige bewustzijn-veranderende werking. Binnen de Santo Daime -kerk wordt het entheogeen ayahuasca als sacrament beschouwd. Tijdens de diensten wordt in groepsverband ayahuasca gedronken.
De vraag die het hof heeft te beantwoorden is of met de toepassing van voornoemde Opiumwetbepalingen op het handelen van de verdachte een ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op haar recht op vrijheid van godsdienst.
Door de advocaat-generaal is betoogd dat dit niet het geval is. De raadsvrouw van de verdachte heeft (primair) het tegenovergestelde standpunt ingenomen en heeft betoogd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert, nu artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) in de weg staat aan de toepassing van artikel 2 en 10 van de Opiumwet. De gewisselde argumenten, neergelegd in het schriftelijk requisitoir en de schriftelijke pleitnota, zullen - voor zover van belang - hierna aan de orde komen, waarbij het hof overweegt als volgt.
In navolging van het arrest van dit hof van 24 februari 2012 in een soortgelijke strafzaak als de onderhavige kan naar het oordeel van het hof als vaststaand worden aangenomen - hetgeen van de kant van het openbaar ministerie ook niet is betwist - dat de oorspronkelijk in Brazilië gestichte Santo Daime -kerk een officieel kerkgenootschap is waarin de op Santo Daime geïnspireerde godsdienst wordt beleden, dat de consumptie van ayahuasca-thee behoort tot het essentiële, heilige sacrament van de erediensten van die godsdienst, zonder welke consumptie de godsdienst niet daadwerkelijk kan worden beleden, dat de ayahuasca-thee voor de Santo Daime kerk alleen in Brazilië overeenkomstig de daarvoor geldende procedure en rituelen kan worden bereid zodat invoer in Nederland noodzakelijk is, en dat door de kerk enige controle wordt uitgevoerd op de invoer van de ayahuasca-thee in Nederland.
Met betrekking tot deze godsdienstbelijdenis, komt de verdachte bescherming toe van artikel 9, eerste lid EVRM, waarin onder andere het recht op vrijheid van godsdienst is gewaarborgd; daaronder is begrepen het belijden van de godsdienst in erediensten.
Beperkingen op het recht van godsdienstvrijheid kunnen alleen gerechtvaardigd zijn als zij voldoen aan de in het tweede lid van artikel 9 EVRM gestelde eisen, welk artikellid als volgt luidt:
“De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
Hef hof stelt dan ook vast dat de handhaving van de strafbaarstelling van de invoer van DMT-bevattende ayahuasca een beperking vormt van het recht op vrijheid van godsdienst zoals beleden in de Santo Daime -kerk. In deze beperking is bij formele wet voorzien, nu het invoeren van DMT strafbaar is gesteld in artikel 10 juncto artikel 2 van de Opiumwet. Buiten discussie staat verder dat de plaatsing van DMT op lijst I van de Opiumwet, waarmee het onder het bereik van de op lijst I toepasselijke strafbepalingen is gebracht, heeft plaatsgevonden ter bescherming van de volksgezondheid.
Daarmee resteert de vraag of deze beperking van het recht op vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving noodzakelijk moet worden geacht.
De rechtbank heeft in het thans in hoger beroep voorliggende vonnis - in navolging van het arrest van dit hof van 24 februari 2012 - deze vraag ontkennend beantwoord. Daaraan heeft zij als oordeel ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat de invoer door de verdachte van de onderhavige ayahuasca-thee ten behoeve van het gecontroleerde en rituele gebruik daarvan binnen de Santo Daime kerk in Amsterdam, gepaard gaande met toezicht en voorlichting, onder de door de rechtbank geschetste omstandigheden, een zeer gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de gezondheid oplevert.
De advocaat-generaal heeft zich, evenals de officier van justitie in eerste aanleg, op het standpunt gesteld dat het niet aan de rechter is - in het kader van de toets of de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving noodzakelijk kan worden geacht - de concrete gevaarzetting van DMT voor de gezondheid bij de consumptie van ayahuasca-thee door Santo Daime -congreganten te toetsen, aangezien de gevaarzetting voor de volksgezondheid in abstracto met de plaatsing van DMT op lijst I van de Opiumwet is gegeven. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2007 en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in Fränklin-Beentjes en Ceflu-Luz da Floresta tegen Nederland van 6 mei 2014, waarin is bepaald dat een algemeen verbod op ayahuasca (DMT) is toegestaan en geen ongerechtvaardigde beperking oplevert van de vrijheid van godsdienst. De raadsvrouw heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
Overeenkomstig het standpunt van de raadsvrouw en in navolging van voornoemd arrest van dit hof uit 2012 overweegt het hof dat het achterwege laten van concrete toetsing er toe zou leiden dat bij iedere beoordeling van de rechtmatigheid van een beperking van het recht van vrijheid van godsdienst kan worden volstaan met de vaststelling of de beperking bij wet is voorzien en één van de in artikel 9, tweede lid, EVRM vermelde doeleinden dient. De afzonderlijke beantwoording van de vraag of die beperking ook noodzakelijk is in een democratische samenleving zou dan niet meer nodig zijn, hetgeen naar het oordeel van het hof als strijdig met de bewoordingen van artikel 9, tweede lid, EVRM, niet de bedoeling kan zijn. Ook uit de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot artikel 9 EVRM volgt dat een beoordeling van de noodzaak van de beperking in concreto niet achterwege kan blijven. Daartoe moet worden onderzocht of de beperking een dringende maatschappelijke behoefte dient en evenredig is aan het beoogde doel.
Het hof is evenwel van oordeel dat deze toetsing in concreto geen ruimte laat voor een beoordeling van het gevaar voor de gezondheid van het gebruik van DMT (al dan niet in de vorm van ayahuasca-thee) in het algemeen. Zoals de Hoge Raad in genoemd arrest uit 2007 ook heeft overwogen volgt uit het doel en stelsel van de Opiumwet, zoals daarvan mede blijkt uit de wetsgeschiedenis, dat op lijst I middelen staan vermeld die, onder meer ter uitvoering van internationale verdragsverplichtingen, zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Het EHRM wijst in Fränklin-Beentjes (§ 48) op de “known effects” - DMT can cause hallucinations, other possible effects include gastrointestinal reactions, such as nausea and vomiting. There is a possibility of more serious symptoms of acute toxicity, such as hypertension and increased body temperature, a rapid pulse rate and hyperventilation, sensory impairment in the limbs and difficulty walking - en wijst er eveneens op dat Nederland als verdragspartij bij internationale verdragen is gehouden om het bezit en gebruik van DMT te verbieden (§ 49). Dit betekent dat bij de beoordeling van de noodzaak van de beperking, uitgegaan moet worden van het gevaar voor de volksgezondheid in het algemeen, en slechts getoetst wordt of door de omstandigheden van het onderhavige geval tot het oordeel kan worden gekomen dat – onder afweging van alle belangen – gezegd kan worden dat in het concrete geval van de invoer van de ayahuasca voor de Santo Daime kerk het gevaar voor de volksgezondheid zodanig aanvaardbaar is dat de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst niet noodzakelijk is.
‘ Door de advocaat-generaal is gewezen op informatie op de website van het Trimbos instituut als antwoord op de vraag van 16 augustus 2017: “wat is ayahuasca”, waarin het risico van het gebruik van ayahuasca wordt beschreven, in het bijzonder voor mensen met psychische problemen, en het gevaar van een combinatie van dit middel met andere drugs, met aIcohol, met bepaalde medicijnen en met bepaalde soorten voedsel. Uit de informatie wordt voorts duidelijk dat ook in de dagen ná het gebruik van ayahuasca nog bijwerkingen kunnen optreden. Ook wordt gewezen op het gevaar van ayahuasca bij zwangerschap en borstvoeding.
Voorts wordt genoemd dat het gebruik van ayahuasca net als andere tripmiddelen riskant kan zijn voor mensen met aanleg voor psychose en schizofrenie en dat het gebruik in combinatie met sommige geneesmiddelen ernstige gezondheidsrisico’s kan veroorzaken. Ook heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat er sprake is van een enorme groei in niet-religieus, ongecontroleerd gebruik van ayahuasca, met alle gevaren voor de volksgezondheid van dien.
De verdediging heeft aangeven dat de Santo Daime kerk deze algemene zorg deelt, maar dat er in het specifieke geval van de Santo Daime kerken geen sprake is van gevaar voor de gezondheid. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar een ten behoeve van een eerdere strafzaak opgemaakt rapport van klinisch chemicus en toxicoloog dr. F.A. de Wolff uit 2000 en andere rapporten die de conclusies van De Wolff onderschrijven. De raadsvrouw heeft verder nog betoogd, hetgeen is bevestigd door de verdachte, dat de Santo Daime -kerk, waarbij in Nederland in totaal slechts zo’n 140 leden zijn aangesloten, met het oog op de mogelijke effecten van ayahuasca-thee haar leden en anderen die willen deelnemen aan een dienst in de intake vragenlijsten laat invullen over hun gezondheidstoestand, voorlichting geeft over contra-indicaties voor het gebruik van ayahuasca-thee in combinatie met bepaalde voedingsmiddelen en medicijnen, en toezicht houdt op de consumptie van de thee, terwijl ook vervoer, opslag en verstrekking van de thee verlopen volgens vaste regels. En voorts dat op 16 januari 2018 een stichting is opgericht “ Clareia ”, die onder meer tot doel heeft de justitiële autoriteiten in staat te stellen de invoer van de thee te controleren.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof is - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de door de verdediging naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet toereikend zijn om de risico’s voor de volksgezondheid van de invoer van de ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Het hof weegt hierbij mee dat ook het gebruik binnen de kerk van ayahuasca en de wijze waarop ayahuasca verkregen, ingevoerd en bewaard wordt onvoldoende controleerbaar is, gelet op de volgende factoren:
- De intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee wordt niet uitgevoerd door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen en men gaat daarbij volledig af op de eerlijkheid van de aspirant gebruiker, zodat het risico bestaat dat mensen relevante zaken verzwijgen omdat zij heel graag willen deelnemen aan de dienst en daarmee de ayahuasca-thee willen gebruiken bij de dienst. Ook als het hof al zou uitgaan van het rapport van prof. De Wolff van 24 april 2000 zijn de daarin genoemde ongewenste effecten na inname van ayahuasca (…) met de huidige omvang van de kerkdiensten niet meer beheersbaar. Daarbij noemt de Wolff ook nog dat “evenals de beoogde effecten van ayahuasca ook de toxische effecten afhankelijk zijn van de gebruikte dosis. De dosis is bij preparaten van natuurlijke herkomst - zoals ayahuasca - een moeilijk definieerbaar punt”. Uit de door de raadsvrouw overgelegde overzichten van de kerk blijkt dat de diensten niet alleen door vaste leden maar ook door ‘gasten’ worden bezocht. In 2017 zijn de diensten bijvoorbeeld door in totaal 2352 gasten bezocht, ten opzichte van 2871 leden. Bij deze gasten is niet bekend hoe zij zullen reageren op ayahuasca-thee. Bovendien valt niet uit te sluiten dat zij worden aangetrokken tot het nuttigen van de ayahuasca-thee als zodanig, zonder daarbij op zoek te zijn naar het geloof, doch de dienst gebruiken om het middel te kunnen nuttigen.
- De controle en begeleiding vinden plaats voorafgaand en tijdens de dienst, terwijl bepaalde gevolgen voor de gezondheid ook nadien kunnen optreden.
- Daarnaast zijn er door de kerk weliswaar regels opgesteld omtrent de invoer in Nederland, het vervoer, de opslag en de verstrekking van de thee, maar de betrouwbaarheid van deze systemen staat of valt met de betrouwbaarheid van de individuen die zich daarmee bezig houden en zijn daarom deels oncontroleerbaar. Zo wordt de voorraad ayahuasca thans bij bestuurders thuis bewaard. Ter zitting van de rechtbank verklaarde de verdachte dat “de thee bij verschillende mensen van de Santo Daime kerk thuis bewaard wordt”.
- Uit de door de verdediging overgelegde administratie van beide kerken van 2013 tot heden valt af te leiden dat ayahuasca Nederland binnen gebracht wordt door vele verschillende personen, in ieder geval meer dan enkel bestuursleden van de kerk. De verdachte heeft hierover ter zitting bij de rechtbank verklaard dat “als iemand naar Brazilië gaat vragen we om de thee mee te nemen”. Daarbij wijst het hof er nog op dat op de brief die de verdachte op 14 juli 2015 bij zich had op Schiphol een andere datum van binnenkomst op Schiphol van de Santo Daime (5 juni 2015) stond dan de feitelijke datum van binnenkomst van de verdachte in Nederland (14 juli 2015) waaruit af te leiden is dat die brief kennelijk ook verstrekt is voor een (andere) binnenkomst op Schiphol, op 5 juni 2015.
Mede in aanmerking genomen dat in de laatste jaren sprake is van een sterk toenemende belangstelling voor het gebruik van ayahuasca, met name buiten de religieuze setting, is het hof, alles in samenhang bezien en anders dan de rechtbank in deze en dit hof in het arrest van 24 februari 2012, van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat gelet op het hiervoor overwogene de toepassing van de betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, nu ook de concrete toetsing van invoer, bezit en gebruik van ayahuasca in het onderhavige geval leidt tot de vaststelling dat er sprake is van een onaanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid.
(…)
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op grond van afwezigheid van alle schuld (AVAS) bij de verdachte, omdat de verdachte niet kon weten dat het voor haar verboden was om ayahuasca in te voeren, kort gezegd vanwege het vertrouwen dat zij mocht ontlenen aan de uitleg van de Senior Inspecteur voor Opiumwetzaken van VWS in een brief van 2001, aan rechterlijke beslissingen uit 2001, 2006 en aan het arrest van het Amsterdamse hof van 2012, waarbij de betreffende verdachten werden ontslagen van alle rechtsvervolging en inbeslaggenomen ayahuasca werd teruggeven aan de kerk, en voorts aan de beslissing van het openbaar ministerie waarbij het tegen het voormelde arrest van het Amsterdamse hof ingestelde cassatieberoep werd ingetrokken en aan de beslissingen van het openbaar ministerie waarbij inbeslaggenomen ayahuasca aan de kerk werd teruggegeven.
Het hof overweegt dat een schulduitsluiting als hier aangevoerd alleen aan de orde kan zijn als aannemelijk is dat sprake is geweest van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de aan haar verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat haar gedraging niet ongeoorloofd was. De enkele omstandigheid dat er in individuele strafzaken is beslist dat de ayahuasca teruggegeven moest worden en/of dat de betreffende verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, is onvoldoende om daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen te ontlenen dat het dan ook voor de verdachte was toegestaan om ayahuasca (bevattende DMT) in te voeren in Nederland. Ook de genoemde brief van de Inspecteur uit 2001 (al dan niet in samenhang met de rechterlijke uitspraken) maakt niet dat de verdachte in 2015 kon denken dat zij DMT mocht invoeren. Bovendien hebben de hoogste rechterlijke instanties – de Hoge Raad in 2007 en het EHRM in 2014 – andersluidend beslist in een soortgelijke kwestie, zoals hiervoor reeds aangehaald.
Het had voor de hand gelegen dat de verdachte - gelet op haar voornemen om vanuit Brazilië ayahuasca naar Nederland te brengen - nadere informatie zou inwinnen over de toelaatbaarheid van haar voorgenomen gedraging. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte geen beroep op verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de strafbaarheid van de gedraging toekomt. Het hof verwerpt dit verweer.’
7. HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ24971.betrof het beroep in cassatie tegen een beschikking op een beklag als bedoeld in art. 552a Sv. Het middel richtte zich tegen de afwijzing door het hof van het verzoek tot teruggave van de onder de klaagster in beslag genomen hoeveelheid, met ayahuasca vergelijkbare, vloeistof. Uw Raad overwoog:
‘3.4.2. Het Hof heeft vastgesteld dat de onder de klaagster inbeslaggenomen met ayahuasca vergelijkbare vloeistof DMT bevatte. DMT staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I. Uit doel en stelsel van de Opiumwet, zoals daarvan mede blijkt uit de wetsgeschiedenis, volgt dat op deze lijst middelen staan vermeld die, onder meer ter uitvoering van internationale verdragsverplichtingen, zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Op grond van art. 2 van de Opiumwet is het onder meer verboden om middelen die zijn vermeld op lijst I aanwezig te hebben. Dit algemeen verbod strekt derhalve mede ter bescherming van de volksgezondheid.
Het oordeel van het Hof dat het bij de Opiumwet voorziene verbod op het bezit van de onderhavige ayahuasca strekt ter bescherming van de volksgezondheid is dus juist. De daaraan door het Hof verbonden gevolgtrekking dat dit verbod kan worden aangemerkt als een beperking op de aan de klaagster toekomende vrijheid van godsdienst die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid als bedoeld in art. 9, tweede lid, EVRM, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals het middel stelt, het concrete gebruik dat de klaagster van dit middel maakt niet of nauwelijks gevaar voor de (volks)gezondheid oplevert, en evenmin dat het Hof aan het in het middel bedoelde rapport niet een juiste of begrijpelijke betekenis zou hebben gegeven. Die omstandigheden kunnen immers niet ertoe leiden dat het verbod van art. 2 Opiumwet buiten toepassing moet worden gelaten of niet als een noodzakelijke beperking in de zin van art. 9 EVRM kan gelden, zoals het middel kennelijk beoogt te betogen.’2.
8. EHRM 6 mei 2014, Fränklin-Beentjes en Ceflu-Luz da Floresta v. Nederland, appl. nr. 28167/07 betrof de klacht van de beslagene in voornoemde zaak en het betreffende kerkgenootschap tegen
‘the refusal to allow them to retain for their own sacramental use a quantity of ayahuasca. They relied on Article 9 of the Convention, which provides as follows:
“1. Everyone has the right to freedom of thought, conscience and religion; this right includes freedom to change his religion or belief and freedom, either alone or in community with others and in public or private, to manifest his religion or belief, in worship, teaching, practice and observance.
2. Freedom to manifest one’s religion or beliefs shall be subject only to such limitations as are prescribed by law and are necessary in a democratic society in the interests of public safety, for the protection of public order, health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.”’
9. Deze uitspraak van het EHRM houdt onder ‘THE FACTS’ onder meer het volgende in:
‘5. An essential part of the applicant association’s rites is the drinking of a particular hallucinogenic decoction, or brew, during the services. This decoction is stated to be produced in accordance with prescribed religious rituals; its ingredients are taken from plants and vines unique to the Amazon region. It is described as the “Holy Sacrament” of the applicant association and is referred to by believers as “ Santo Daime ” (…). In other circles it is more commonly referred to as ayahuasca (…).
(…)
7. DMT is a substance that can cause hallucinations if taken internally. When it is consumed in the form of ayahuasca, other possible effects include gastrointestinal reactions, such as nausea and vomiting. There is a possibility of more serious symptoms of acute toxicity, such as hypertension and increased body temperature, a rapid pulse rate and hyperventilation, sensory impairment in the limbs and difficulty walking.’
10. De overwegingen uit de betreffende beslissing van het EHRM die voor de beoordeling van de middelen in de onderhavige strafzaak het meest van belang zijn luiden als volgt:
'1. Whether there has been an interference with the applicants' right to manifest their religion
34. The Government argued that there had been no interference with the applicants’ rights under Article 9. Firstly, they questioned the second applicant’s status as a genuine religious denomination affiliated to CEFLURIS; secondly, they referred to the first applicant’s admission, made before the Court of Appeal on 14 December 2005, that she was able to practise her religion without the use of ayahuasca.
35. The applicants asked the Court to dismiss these arguments. As to the first, they pointed to, inter alia, regular meetings of members of the second applicant for the purpose of religious worship. As to the second, the purport of the first applicant’s statement had been that the prohibition on the use of ayahuasca did not affect her religious beliefs, as such, but that nonetheless ayahuasca was an essential element of her religious practice.
36. The Court, for its part, is prepared to accept that denying the applicants the possession for use of ayahuasca in their rites interfered with their right to manifest their religion in “worship”, as guaranteed by Article 9 of the Convention. That Article is thus applicable.
2. Whether the interference was “prescribed by law”
(…)
39. The Court agrees with the Government that the interference in issue was in accordance with the Opium Act, which bans, among other things, the possession of DMT. The question whether an exemption should apply for sacramental use is one to be addressed under the head of “necessity in a democratic society”.
3. Whether the interference pursued a “legitimate aim”
(…)
41. The Court accepts that the interference in issue was intended, at the very least, for the protection of public order and public health. Both these aims are legitimate under Article 9 § 2.
‘1. 4. Whether the interference was “necessary in a democratic society”
42. The Government drew the Court’s attention to the sheer quantity of ayahuasca seized and the need to remove it from circulation in order to protect public order and public health. They pointed to the need to counter the scourge of drug trafficking and the possibility of abuse that would result from allowing the ostensibly cultic use of harmful illegal substances.
43. The applicants stated that the use of ayahuasca was part of their core beliefs. They argued that controlled sacramental use in limited quantities should be exempt from the prohibition laid down in the Opium Act, in the same way as scientific or medical use was.
44. The applicants also prayed in aid the judgments given on 21 May 2001 by the Amsterdam Regional Court (…), on 26 March 2009 by the Haarlem Regional Court (…) and on 24 February 2012 by the Amsterdam Court of Appeal (…) in support of their argument that the perception of ayahuasca as harmful when used sacramentally in limited quantities was misconceived.
45. As to the quantities of ayahuasca which they had held, the applicants stated that these had been dictated by the time and expense involved in importing it from abroad and the need to ensure that stocks were sufficient.
46. Article 9 lists a number of forms which manifestation of one’s religion or belief may take, namely worship, teaching, practice and observance. Nevertheless, Article 9 does not protect every act motivated or inspired by a religion or belief (…). In particular, it does not confer a right to refuse, on the basis of religious convictions, to abide by legislation the operation of which is provided for by the Convention and which applies neutrally and generally (…).
47. It has long been recognised by the Convention bodies that restrictions on religious practices may be justified for the protection of health; thus it was, for example, that the Commission accepted that the compulsory use of a crash helmet by a motorcyclist, in the interest of road safety, might be held to override the religious duty of a male Sikh believer to wear his turban (…). More recently, the Court accepted that a hospital nurse could be required, in the interest of her own health and safety as well as her patients’, not to wear a Christian cross on a chain around her neck while on duty (…).
48. In the present case, the Court reaches a similar conclusion. It considers that the respondent party was entitled to consider that the prohibition of the possession for use of DMT was necessary in a democratic society for the protection of health, considering its known effects as described above (see paragraph 7 above).
49. The Court notes in addition that the illicit nature of DMT is reflected not only in the Opium Act but also in rules of international law binding on the respondent Party. These rules require the respondent Party to prohibit all possession for use of that substance except for scientific and very limited medical purposes by duly authorised persons, in medical or scientific establishments subject to the Government’s direct control or specific approval (…).
50. It follows that this complaint is manifestly ill-founded and must be rejected in accordance with Article 35 §§ 3 (a) and 4 of the Convention.’
11. De raadsvrouw heeft er ter terechtzitting in hoger beroep de aandacht op gevestigd dat in Gerechtshof Amsterdam 24 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV68883.betekenis is gehecht aan de omstandigheid dat voor de verdachte in die zaak ‘het drinken van ayahuasca-thee essentieel voor het belijden van zijn godsdienst’ was.4.Dat zou in de zaak Fränklin-Beentjes anders zijn geweest, aangezien de klaagster in die zaak bij het hof had verklaard dat zij in staat was haar godsdienst ook zonder ayahuasca-thee te belijden. Tegen die achtergrond zag het gerechtshof in 2012 in eerdergenoemde beschikking van de Hoge Raad uit 2007 ‘geen beletsel voor een toetsing in concreto’, die ertoe leidde dat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.5.Naar het mij voorkomt kan uit de uitspraak van het EHRM in Fränklin-Beentjes niet worden afgeleid dat het EHRM aan de bedoelde verklaring van de klaagster betekenis heeft gehecht. Paragraaf 5 houdt in dat het drinken van de vloeistof tijdens de diensten een ‘essential part of the applicant association’s rites’ is. Uit paragrafen 34-36 volgt voorts dat het EHRM de verklaring van de klaagster betrekt bij de vraag of van een ‘interference with the applicants’ right to manifest their religion’ sprake was, en deze vraag bevestigend beantwoordt.6.Uit de overwegingen van het EHRM kan niet worden afgeleid dat aan dit aspect betekenis toekomt bij de afweging in de daaropvolgende paragrafen, in het bijzonder bij de afweging of de inbreuk ‘necessary in a democratic society’ was.
12. Het eerste middel klaagt dat het hof het verweer dat de verdachte diende te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat artikel 9 EVRM in de weg staat aan toepassing van de bepalingen van de Opiumwet ten onrechte, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft verworpen. Er zou niet voldaan zijn aan de eis dat de voorgeschreven afweging ziet op de omstandigheden van het concrete geval. Blijkens de toelichting keert het middel zich in het bijzonder tegen de overweging waarin het hof in de afweging betrekt dat er de laatste jaren sprake is van een sterk toenemende belangstelling voor het gebruik van ayahuasca, met name buiten de religieuze setting, en tegen de verwijzing naar informatie van het Trimbos-instituut.
13. Het EHRM komt in Fränklin-Beentjes op basis van een betrekkelijk eenvoudige argumentatie tot de conclusie dat de inbreuk op art. 9, eerste lid, EVRM ‘necessary in a democratic society’ was. Dragend is dat ‘restrictions on religious practices may be justified for the protection of health’. Nederland heeft kunnen oordelen dat een verbod op het aanwezig hebben van DMT ‘was necessary in a democratic society for the protection of health, considering its known effects as described above’. Daarbij komt het argument dat op Nederland verdragsverplichtingen rusten die meebrengen dat het aanwezig hebben buiten nader omschreven, uitzonderlijke situaties dient te worden verboden. Uit de uitspraak van het EHRM blijkt niet dat een afweging per situatie vereist is.7.De door het EHRM genoemde rechtspraak wijst er juist op dat een afweging per situatie niet noodzakelijk is. Bij de verplichting om een motorhelm te dragen behoefde ook niet bij elke Sikh een (persoonlijke) afweging te worden gemaakt of de risico’s in het verkeer de inbreuk op art. 9, eerste lid, EVRM rechtvaardigden.8.Deze benadering past bij een lijn die Van Dijk/Van Hoof in de jurisprudentie van het EHRM ontwaart: ‘(I)nterferences resulting from prima facie neutral regulations serving a general interest in principle will be held compatible with Article 9, being necessary in order to pursue that legitimate aim.’9.
14. Reeds tegen deze achtergrond komt ’s hofs oordeel dat ‘de toepassing van de betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid’ mij niet onbegrijpelijk voor, los van ’s hofs overwegingen ter onderbouwing van dat oordeel. In het navolgende zal ik de klachten tegen de begrijpelijkheid van ‘s hofs overwegingen bespreken.
15. Het hof heeft, door te wijzen op de sterk toenemende belangstelling voor het gebruik van ayahuasca, met name buiten de religieuze setting, en door te wijzen op de informatie op de website van het Trimbos-instituut, elementen in de afweging betrokken die extra benadrukken dat er reden is om zwaar te tillen aan de gevaren voor de volksgezondheid. Met de eerste overweging heeft het hof kennelijk duidelijk willen maken dat aan het gebruik van ayahuasca binnen de Santo Daime kerk additionele risico’s verbonden zijn, bestaande in een toename van gebruik in andere context. In het licht van het aantal gasten dat aan diensten van de Santo Daime kerk deelnam is die vaststelling niet onbegrijpelijk. De informatie van het Trimbos instituut waar het hof op wijst, beschrijft de risico’s van het gebruik van ayahuasca, in het bijzonder voor mensen met psychische problemen, en bij gebruik in combinatie met andere stoffen. Uit deze informatie blijkt ook dat bijwerkingen dagen na het gebruik nog kunnen optreden. Deze informatie maakt duidelijk dat de enkele omstandigheid dat gebruik in de Santo Daime kerk in georganiseerd verband plaatsvindt alle risico’s niet wegneemt. Mede in dat licht is het niet onbegrijpelijk dat het hof aan deze informatie betekenis heeft gehecht.
16. Het eerste middel faalt.
17. Het tweede middel klaagt eveneens dat het hof het verweer dat de verdachte diende te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat artikel 9 EVRM in de weg staat aan toepassing van de bepalingen van de Opiumwet heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De verwerping zou niet voldoen aan de eis dat de in artikel 9, tweede lid, EVRM voorgeschreven afweging voldoet aan de eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid en gebaseerd is op toereikende relevante gronden. Daarbij worden een aantal van ’s hofs overwegingen bekritiseerd.
18. Ook bij de bespreking van dit middel staat voorop dat het EHRM in Fränklin-Beentjes v. Nederland op basis van een betrekkelijk eenvoudige afweging tot het oordeel komt dat de inbreuk op art. 9, eerste lid, EVRM ‘necessary in a democratic society’ was. In die afweging ligt besloten dat de inbreuk proportioneel is en dat de door de nationale autoriteiten aangevoerde gronden relevant en toereikend waren. Dat spoort met de analyse dat de toets in het kader van artikel 9, tweede lid, EVRM in verschillende situaties andere accenten kent.10.In aanvulling op deze vaststelling kan naar aanleiding van de klachten over ’s hofs overwegingen het volgende worden opgemerkt.
19. De steller van het middel meent dat ’s hofs overweging dat ‘de door de verdediging naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet toereikend zijn om de risico’s voor de volksgezondheid van de invoer van de ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen’ ontoereikend steun vindt in de feiten. Aan deze overweging zou de aanname ten grondslag liggen dat het gebruik van ayahuasca binnen de kerk en de wijze waarop deze uit Brazilië wordt verkregen, ingevoerd en bewaard, zodanige veranderingen hebben ondergaan dat deze oncontroleerbaar zijn geworden in vergelijking met de situatie waarop eerdere rechterlijke oordelen in vergelijkbare zaken en de deskundigenverklaringen zich baseerden.
20. Naar het mij voorkomt gaat de steller van het middel op dit punt uit van een verkeerde lezing van ‘s hofs overwegingen. Het hof heeft een oordeel geveld over de voorzorgsmaatregelen die relevant waren in verband met het feit waarover het hof op basis van de tenlastelegging had te oordelen, zo kan worden afgeleid uit de overwegingen achter de gedachtestreepjes die op de geciteerde overweging volgen. Dat het hof in de daaropvolgende alinea aangeeft dat het anders oordeelt dan het hof in het arrest van 24 februari 2012, behoeft niet aldus te worden opgevat dat het daaraan voorafgaand beargumenteert waarom het anders uitkomt. Voor de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel zou die vergelijking, voor zover het hof die wel heeft willen maken, in ieder geval van zeer beperkt belang zijn. Die begrijpelijkheid wordt, waar het de klachten over een mogelijke schending van art. 9 EVRM betreft, hoofdzakelijk bepaald door de beslissing die het EHRM nam in Fränklin-Beentjes.
21. De steller van het middel keert zich vervolgens tegen ’s hofs overweging (achter het eerste gedachtestreepje) dat ook als het hof ‘al zou uitgaan van het rapport van prof. De Wolff van 24 april 2000 (…) de daarin genoemde ongewenste effecten na inname van ayahuasca (…) met de huidige omvang van de kerkdiensten niet meer beheersbaar’ zijn. Dat oordeel zou op een onjuiste lezing van de door de kerk gepresenteerde overzichten zijn gebaseerd en (verdere) onderbouwing missen.
22. Het oordeel dat de ongewenste effecten na inname van ayahuasca ‘met de huidige omvang van de kerkdiensten niet meer beheersbaar’ zijn wordt door het hof gebaseerd op een aantal argumenten. Het eerste argument betreft de wijze van intake van gebruikers. Een ander argument betreft het aantal leden en gasten. Daarbij heeft het hof kennelijk in het bijzonder belang gehecht aan het aantal gasten, de omstandigheid dat bij deze gasten niet bekend is hoe zij zullen reageren op ayahuasca-thee, en het feit dat niet valt uit te sluiten dat zij aangetrokken worden tot het nuttigen van de thee als zodanig. Dat het hof voornoemd oordeel op deze argumenten heeft gebaseerd komt niet onbegrijpelijk voor.
23. Dat het hof ervan uit zou zijn gegaan dat de kerk daadwerkelijk over 2871 leden beschikt, zoals de steller van het middel in ’s hofs overwegingen leest, is niet aannemelijk. Ik wijs er daarbij op dat de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep over het aantal leden is ondervraagd en als volgt heeft verklaard:
‘De Santo Daime kerk in Amsterdam heeft ongeveer 100 leden in Amsterdam, en de Santo Daime kerk in Den Haag heeft volgens mij een stuk of 40 leden. In het overzicht dat wij aan het hof hebben overgelegd gaat het om de opgetelde aantallen van leden en gasten op jaarbasis. U zegt mij dat u verbaasd was over het hoge aantal gasten ten opzichte van het aantal leden. Het gaat denk ik van mond tot mond. Veel mensen willen het in ieder geval een keer proberen. Sommige mensen worden op een gegeven moment lid en anderen houden het voor gezien na een aantal malen. Er gaan oude leden weg, er komen nieuwe leden bij, maar het klopt dat de kerk al langere tijd zo ongeveer honderd leden heeft. U houdt mij voor dat uit een recente uitzending van het programma Rambam naar voren kwam dat het gebruik van ayahuasca buiten de kerk om heel omvangrijk lijkt te zijn geworden. Dat klopt en over het algemeen zijn wij daar niet blij mee.’
24. Uit deze passage blijkt dat de verhouding tussen het aantal leden en de door het hof genoemde aantallen tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de verdachte is verhelderd. Overeenkomstig de door de verdachte genoemde aantallen (ongeveer 100 leden in Amsterdam en 40 leden in Den Haag) heeft het hof in het bestreden arrest vastgesteld dat de raadsvrouw heeft betoogd en de verdachte heeft bevestigd dat bij de Santo Daime -kerk in Nederland ‘in totaal slechts zo’n 140 leden zijn aangesloten’. In het licht daarvan valt uit ’s hofs daarop volgende overweging af te leiden dat het hof de aldaar genoemde aantallen (2352 en 2871) heeft gebruikt om het aantal gast(bezoek)en met het aantal keren dat een lid aanwezig was bij de dienst te contrasteren.
25. De steller van het middel klaagt ook over ’s hofs overweging waarin het verwijst naar de passage uit het rapport van De Wolff inhoudend dat ‘evenals de beoogde effecten van ayahuasca ook de toxische effecten afhankelijk zijn van de gebruikte dosis’. Daarmee zou zijn voorbijgegaan aan de eindconclusie van het onderzoek van De Wolff, waaruit zou volgen dat de dosering binnen de context van de erediensten van de Santo Daime kerk niet als problematisch zou kunnen worden aangemerkt.
26. Kennelijk heeft het hof de analyse van De Wolff voor zover inhoudend dat de dosis ‘een moeilijk definieerbaar punt’ is aan zijn oordeel ten grondslag gelegd, maar deelt het de uiteindelijke conclusie van De Wolff niet. Dat is niet onbegrijpelijk, mede in het licht van de omstandigheid dat De Wolff in zijn conclusie ook heeft overwogen dat ‘het gebruik van ayahuasca in individuele gevallen risico’s voor de volksgezondheid met zich kan meebrengen’.
27. De steller van het middel klaagt ook dat ’s hofs overweging dat niet valt uit te sluiten dat ‘gasten’ worden ‘aangetrokken tot het nuttigen van de ayahuasca-thee als zodanig, zonder daarbij op zoek te zijn naar het geloof’ een onderbouwing mist. Het hof zou daarmee voorbij zijn gegaan aan het verweer dat het drinken van ayahuasca voor de kerk een sacrament is dat onlosmakelijk verbonden is met het belijden van haar geloof in de erediensten. Gewezen wordt op een protocol voor deelname aan diensten, waarin staat dat allen die de thee drinken een introductie hebben doorlopen, ‘waar contra-indicaties worden uitgesloten’ en ‘de motivatie om deel te nemen wordt nagevraagd’. Daarbij wordt er zorg voor gedragen ‘dat deelnemers weten dat ze de SD thee binnen een rituele setting drinken die in een spirituele traditie staat’.
28. Het hof heeft overwogen dat men bij de intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee ‘volledig af(gaat) op de eerlijkheid van de aspirant gebruiker’. Mede in het licht van die vaststelling, die in cassatie niet wordt bestreden, is het niet onbegrijpelijk dat het hof tot de door de steller van het middel gewraakte inschatting is gekomen. Een nadere onderbouwing van die inschatting, die in het licht van de beslissing van het EHRM in Fränklin-Beentjes niet dragend is voor het oordeel dat het onderhavige verbod ‘necessary in a democratic society’ is, wordt door wet noch verdrag geëist.
29. De steller van het middel keert zich ook tegen ’s hofs overweging dat het gebruik van ayahuasca binnen de kerk onvoldoende controleerbaar is omdat de intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee niet wordt ‘uitgevoerd door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen’. Deze overweging zou niet zijn onderbouwd. Blijkens de toelichting wordt de feitelijke basis van ’s hofs vaststelling niet bestreden. Aangegeven wordt dat de intake altijd heeft plaatsgevonden ‘door ervaren leden van de kerk, niet per se door medici’. De kritiek richt zich, zo begrijp ik, vooral op de (onderbouwing van de) conclusie die daaraan wordt verbonden.
30. Dat de intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee niet plaatsvindt door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen is één van de factoren die het hof ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat (de risico’s van) het gebruik van ayahuasca-thee binnen de kerk onvoldoende controleerbaar is/zijn. Dat het hof dit aspect in zijn afweging heeft meegenomen is niet onbegrijpelijk. Aan die begrijpelijkheid doet niet af dat, zoals de steller van het middel opmerkt, geen van de deskundigen ‘deze eis (heeft) gesteld’.
31. De steller van het middel klaagt vervolgens over ’s hofs overweging dat het gebruik van ayahuasca-thee binnen de kerk onvoldoende controleerbaar is omdat controle en begeleiding plaatsvinden ‘voorafgaand en tijdens de dienst, terwijl bepaalde gevolgen voor de gezondheid ook nadien kunnen optreden’. Deze vaststelling zou onvoldoende onderbouwd zijn. Daarbij wordt onder meer gewezen op een rapport waaruit zou volgen dat de door de kerk gehanteerde procedure ‘een zo adequaat mogelijke wijze vormt om het risico als gevolg van persoonlijke predisposities maximaal te elimineren’.
32. Uit ’s hofs overwegingen volgt dat het hof op dit punt uit is gegaan van de informatie op de website van het Trimbos instituut. Dat komt niet onbegrijpelijk voor, gelet op de status van dit instituut.11.Het standpunt dat de door de kerk gehanteerde procedure risico’s als gevolg van persoonlijke predisposities maximaal elimineert, is niet in strijd met ‘s hofs overweging; in die conclusie ligt besloten dat de procedure de risico’s niet volledig elimineert. Dat het hof meer waarde heeft gehecht aan de door het Trimbos instituut verstrekte informatie dan aan het standpunt dat een medisch bioloog en arts inneemt ‘op basis van uitgebreid literatuuronderzoek en zijn ervaring met het gebruik van ayahuasca binnen de kerk’ van de verdachte behoefde evenmin nadere toelichting. En de passage uit het rapport van De Wolff waar de steller van het middel aan refereert ziet niet op wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid van latere gezondheidsschade maar betreft ‘beschrijvingen van gebruikers’. Het rapport van De Wolff stamt daarbij uit 2000. De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir gesteld dat de rapporten uit het verleden, ‘vooral die van 2000 en daaromtrent’, niet actueel zijn.12.Daar zijn van de zijde van de verdediging geen argumenten tegen ingebracht.
33. Dat het hof de onderhavige vaststelling baseert op gegevens die aan een bron op het internet ontleend zijn, komt naar het mij voorkomt ook niet in strijd met de beperkingen die daar in HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:522, NJ 2016/249 m.nt. Mevis aan zijn gesteld. Het gaat hier niet om gegevens die als feit van algemene bekendheid aan de bewezenverklaring ten grondslag zijn gelegd, maar om door de advocaat-generaal ingebrachte informatie13.die betrokken is bij de onderbouwing van het oordeel over de strafbaarheid van het bewezenverklaarde. Die informatie kon daarmee onderwerp van debat zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Tijdens dat onderzoek ter terechtzitting is, zo volgt ook uit de door het middel geciteerde delen uit de pleitnotities, de informatie van het Trimbos-instituut niet door de raadsvrouw bestreden.
34. De steller van het middel bekritiseert voorts ’s hofs overwegingen voor zover inhoudend dat ‘de voorraad ayahuasca thans bij bestuurders thuis bewaard’ wordt en dat de ayahuasca binnen Nederland wordt gebracht ‘door vele verschillende personen, in ieder geval meer dan enkel bestuursleden van de kerk’. De aanname dat de door de kerk gehanteerde regels onvoldoende zouden zijn om misbruik te voorkomen, zou niet nader zijn onderbouwd.
35. Uit ’s hofs overwegingen blijkt dat de wijze waarop de ayahuasca bewaard wordt en binnen Nederland gebracht één van de elementen is die het hof tot het oordeel hebben gebracht dat een en ander onvoldoende controleerbaar is. Het hof wijst er daarbij nog op dat de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank heeft verklaard: ‘als iemand naar Brazilië gaat vragen we om de thee mee te nemen’. En het hof wijst er op dat op de brief die de verdachte op 14 juli 2015 bij zich had op Schiphol een andere datum van binnenkomst stond dan de feitelijke datum van binnenkomst van de verdachte in Nederland, en dat daaruit is af te leiden dat die brief kennelijk ook is verstrekt voor een andere binnenkomst op Schiphol. Mede in het licht van deze vaststellingen komt het niet onbegrijpelijk voor dat het hof deze overweging aan zijn afweging ten grondslag heeft gelegd. Daaraan doet niet af dat nooit zou zijn gebleken van misbruik, zoals de steller van het middel aanvoert. Het hof stelt slechts vast dat een en ander onvoldoende controleerbaar is.
36. Het tweede middel faalt.
37. Het derde middel klaagt dat het onmiddellijkheidsbeginsel is geschonden. Blijkens de toelichting richt deze klacht zich in het bijzonder op ’s hofs overweging dat de intake van gebruikers van ayahuasca-thee niet wordt uitgevoerd door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen. Daar zou bij het hof tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet over zijn gesproken. En de verdachte heeft niet kunnen of moeten verwachten dat deze voorwaarde zou worden gesteld. Door de beslissing mede te baseren op de niet ter terechtzitting besproken opleiding van degenen die de intake doen, zou het hof niet hebben beslist naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
38. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg volgt dat de voorzitter van de rechtbank de korte inhoud van de stukken van het dossier heeft meegedeeld. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2018 heeft de voorzitter mondeling de korte inhoud van enkele bij het hof ingekomen stukken meegedeeld. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt voorts in dat, nadat de raadsvrouw en de advocaat-generaal hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan het voorhouden van meer stukken, alles werd geacht te zijn voorgehouden. Het middel behelst niet de klacht dat het hof de bestreden overweging niet zou hebben gebaseerd op informatie die aan de -kort voorgehouden- inhoud van het dossier ontleend kon worden. De klacht is erop gericht dat de opleiding van degenen die de intake doen niet ter terechtzitting besproken is. De eis dat informatie uit de processtukken waar het hof zich op baseert indringender besproken moet worden dan door een mondelinge mededeling van de korte inhoud (art. 301 Sv) vindt evenwel geen steun in het recht.
39. Ik wijs er bovendien op dat de advocaat-generaal in zijn requisitoir heeft aangegeven: ‘de intake van gebruikers wordt niet uitgevoerd door medici of door medisch geschoold personeel’.14.En dat de raadsvrouw tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vervolgens heeft aangevoerd dat tijdens de diensten altijd zogenaamde ‘fiscales’ aanwezig zijn die toezicht houden op de deelnemers en steun verlenen aan diegenen die dat gedurende een dienst nodig hebben.15.Daarmee is de hoedanigheid van de personen die de intake verzorgen tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk aan de orde geweest. De raadsvrouw heeft zich daarover ook kunnen uitlaten.
40. Wat de steller van het middel dwars lijkt te zitten is dat de verdachte zo ‘in het arrest (wordt) geconfronteerd met een voor haar nadelige voorwaarde’. Dat aan de gang van zaken rond de intake betekenis zou worden gehecht door het hof kan voor de van rechtskundige bijstand voorziene verdachte evenwel niet als een verrassing zijn gekomen. In Gerechtshof Amsterdam 24 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6888, waarop de verdediging bij herhaling een beroep heeft gedaan, had het hof ook betekenis gehecht aan de omstandigheid dat de invoer van ayahuasca-thee plaatsvond ‘ten behoeve van het (gecontroleerde) gebruik daarvan zoals binnen de Santo Daime -kerk in Amsterdam pleegt te geschieden’. Wat de verdachte hooguit zou kunnen hebben verrast is dat het hof in deze context refereert aan ‘medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen’. Dat kan echter bezwaarlijk als een door het hof gestelde ‘voorwaarde’ worden gekenschetst; het gaat hier niet om een eis die ten onrechte achteraf aan legaal gebruik wordt gesteld, maar om een omstandigheid die wordt betrokken bij de beoordeling van risico’s die aan – naar de verdachte wist – handelen in strijd met de wet waren verbonden.
41. Het derde middel faalt.
42. Het vierde middel klaagt wederom dat het hof het verweer dat de verdachte diende te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat artikel 9 EVRM in de weg staat aan toepassing van de bepalingen van de Opiumwet heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De afweging zou niet voldoen aan het vereiste van proportionaliteit, waarbij ook de mogelijkheid van minder ingrijpende maatregelen dient te worden overwogen. Daarbij wordt gewezen op pogingen om de autoriteiten te betrekken bij de (controle op de) invoer en opslag van ayahuasca.
43. Ook bij de bespreking van dit middel kan voorop worden gesteld dat het EHRM in Fränklin-Beentjes v. Nederland op basis van een betrekkelijk eenvoudige afweging tot het oordeel kwam dat de inbreuk op art. 9, eerste lid, EVRM ‘necessary in a democratic society’ was. In die afweging ligt besloten dat de mogelijkheid dat met minder ingrijpende maatregelen zou kunnen worden volstaan niet tot een ander oordeel leidde. In aanvulling daarop kan naar aanleiding van de klachten over ’s hofs overwegingen het volgende worden opgemerkt.
44. Ter terechtzitting van 31 januari 2018 is bij pleidooi aangevoerd dat de kerken op 16 januari 201816.een overkoepelende stichting hebben opgericht en dat in de toelichting op de statuten vermeld staat dat de aangesloten kerken ‘intern orde op zaken (dienen) te stellen op een zodanige wijze, dat de justitiële autoriteiten import, vervoer, opslag en gebruik van ayahuasca van begin tot eind volledig kunnen controleren’. Afspraken met de Inspectie voor de Volksgezondheid, de Douane en het Openbaar Ministerie die in het verlengde zouden liggen van deze maatregelen komen evenwel niet tegemoet aan de kern van het probleem: het gebruik van ayahuasca levert risico’s voor de gezondheid op. Zij zouden in dat opzicht, mede gelet op de sterk toenemende belangstelling voor het gebruik van ayahuasca buiten een religieuze setting, zelfs tot op zekere hoogte een risico vormen. De website van de Santo Daime kerk meldt thans: ‘De gezamelijke kerken zijn nog steeds in proces voor de legalisatie van de Santo Daime ’.17.De onderliggende boodschap, gebruik van ayahuasca is wettelijk niet toegestaan, kan een zeker afschrikkend effect hebben. Dat effect verdwijnt (in belangrijke mate) als op de website zou kunnen worden gemeld dat de kerk afspraken met de Inspectie voor de Volksgezondheid, de Douane en/of het Openbaar Ministerie heeft gemaakt over de wijze waarop ayahuasca ingevoerd en bewaard wordt. Daarbij is van belang dat het hof de interesse in ayahuasca bij personen die niet ‘op zoek (…) zijn naar het geloof’ zwaar heeft laten wegen. Tegen deze achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat het hof in het aangevoerde in zoverre geen aanleiding heeft gezien om tot een andere afweging te komen.
45. De uitspraken van het EHRM die de steller van het middel in deze context citeert leiden niet tot een andere afweging. Die uitspraken betreffen andere artikelen dan art. 9 EVRM. Uit enkele van deze uitspraken worden alleen algemene overwegingen aangehaald.18.In EHRM 11 oktober 2011, Association Rhino e.a. v. Zwitserland. appl. nr. 48848/07 (par. 65-67) hecht het EHRM bij de afweging of een inbreuk ‘proportionate and necessary in a democratic society’ was betekenis aan ‘the longstanding tolerance by the authorities of the occupation of the buildings’. Daarbij ging het evenwel om een schending van art. 11 EVRM (freedom of association). Kort gezegd was een vereniging ontbonden die betrokken was bij het kraken van leegstaande gebouwen. Deze vereniging was al vanaf 1988 actief en werd in 2006 ontbonden. De vergelijking met deze zaak gaat naar het mij voorkomt reeds mank omdat van dergelijke tolerantie betreffende het gebruik van ayahuasca geen sprake is geweest. Dat blijkt uit de beschikking van Uw Raad uit 2007 en uit de pogingen van het openbaar ministerie om in diverse vervolgingen tot een veroordeling te geraken.19.
46. In dit verband kan er nog op worden gewezen dat het hof de verdachte schuldig heeft verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Daarmee heeft het hof naar het mij voorkomt tot uitdrukking willen brengen dat de ontstane situatie om een andere benadering vraagt dan een situatie waarin het gebruik van een ander onder de Opiumwet ressorterend middel aan de orde is. Die benadering kan in verband worden gebracht met de eis dat met zo weinig mogelijk ingrijpende middelen dient te worden volstaan. Ook dat aspect van ’s hofs beslissingen en overwegingen draagt bij aan het oordeel dat art. 9 EVRM niet is geschonden.
47. Het vierde middel faalt.
48. Het vijfde middel klaagt dat het hof ten onrechte het verweer dat ten aanzien van de verdachte sprake was van afwezigheid van alle schuld heeft verworpen, althans de verwerping van het beroep op afwezigheid van alle schuld niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. Het hof zou met de verwerping van het verweer hebben miskend dat in het verleden door de rechter specifiek over het gebruik van ayahuasca in de kerk van de verdachte is geoordeeld dat daaraan geen noemenswaardige en daarmee onvoldoende risico’s voor de gezondheid kleefden om een inbreuk op art. 9, eerste lid, EVRM te rechtvaardigen en dat voor het gebruik van ayahuasca door deze kerk art. 2 Opiumwet daarom buiten toepassing diende te blijven.
49. Uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat ‘voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging’.20.Daarvan kan slechts sprake zijn ‘indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde, dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was’.21.Daaruit volgt dat het hof van het juiste criterium is uitgegaan. Het hof heeft vervolgens overwogen dat weliswaar in ‘individuele strafzaken’ is ‘beslist dat de ayahuasca teruggegeven moest worden en/of dat de betreffende verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging’ maar dat ‘de hoogste rechterlijke instanties – de Hoge Raad in 2007 en het EHRM in 2014 – andersluidend (hebben) beslist in een soortgelijke kwestie’. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de stand van het recht ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit de verdachte niet tot de overtuiging kan hebben gebracht dat deze gedraging niet strafbaar was. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet aangevoerd dat de verdachte (verontschuldigbaar) niet van de beschikking van Uw Raad en de beslissing van het EHRM op de hoogte zou zijn geweest. Mede in dat licht is ’s hofs oordeel dat de verdachte nadere informatie had dienen in te winnen over de toelaatbaarheid van haar voorgenomen gedraging en dat haar, nu zij dit niet heeft gedaan, geen beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt, niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd.
50. Het vijfde middel faalt.
51. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven. De middelen kunnen in het licht van HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2497 al dan niet deels worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
52. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑07‑2019
Het rapport waarover Uw Raad spreekt is blijkens rov. 3.4.1 het rapport van prof. F.A. de Wolff.
In de uitspraak van het EHRM in de zaak Fränklin-Beentjes (par. 25) wordt melding gemaakt van een OM-cassatie tegen dit arrest. Dat cassatieberoep is ingetrokken (nr. 12/01983).
Zie de pleitnotitie, p. 7-9.
Vgl. hierover M. van Noorloos, ‘Artikel 9 EVRM in de Nederlandse strafrechtspraak: geloofsartikel of struikelblok?’, in H. Post en G. van der Schyff (red.), Godsdienstvrijheid in de Nederlandse rechtsorde: Nationale en Europese perspectieven, Oisterwijk: WLP 2014, p. 229, die reeds voorspelde dat het EHRM zich ‘gezien de grote beoordelingsmarge voor nationale staten op dit gebied, niet snel geroepen (zal) voelen om Nederland op dit punt op de vingers te tikken’.
Dat is in lijn met het standpunt dat ‘a broad interpretation of the terms ‘religion or belief’ seems to be called for’ (B. Vermeulen en M. van Roosmalen, ‘Chapter 13. Freedom of Thought, Conscience and Religion (Article 9)’, in: P. van Dijk, F. van Hoof, A. van Rijn en L. Zwaak (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, 5th edition, Intersentia 2018, p. 741).
Die benadering strookt met HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2497 en de voorafgaande conclusie van waarnemend A-G Bleichrodt. Dat het gebruik in een kleine groep en onder deskundige begeleiding ‘minder of zelfs een verwaarloosbaar klein gevaar voor medische complicaties oplevert (…) behoefde de wetgever met het oog op de handhaafbaarheid van de bepalingen en het gevaar dat de middelen toch in verkeerde handen komen en zonder begeleiding worden gebruikt, niet af te houden van een algemeen verbod’ (conclusie onder 3.15).
ECRM 12 juli 1978, X. v. het Verenigd Koninkrijk, appl. nr. 7992/77.
A.w, p. 762-763. De auteurs refereren in deze context onder meer aan EHRM 1 juli 2014, S.A.S. v. Frankrijk, appl. nr. 43835/11, par. 121-122 en 151-159.
Vgl. Van Dijk/Van Hoof, a.w., p. 758 e.v..
Vgl. www.trimbos.nl/.
P. 15. Zie ook p. 22.
Requisitoir, p. 10-11.
P. 21. Dat aspect speelde bovendien een rol in de door de advocaat-generaal (requisitoir, p. 16) aangehaalde uitspraak van het Belgische Hof van Cassatie van 6 september 2016, nr. P.15.0614.N (te vinden via https://lex.be/).
Pleitnotitie, p. 12. In de schriftuur wordt gesproken over ‘ervaren leden van de kerk’, niet per se medici (p. 18).
Pleitnotitie, p. 19-20 (noot 42 en 43).
EHRM 12 september 2012, Nada v. Zwitserland, appl. nr. 10593/08, par. 183 en EHRM 29 mei 2018, Gülbahar Özer en Yusuf Özer v. Turkije, appl. nr. 64406/09, par. 34 en 37.
Zie Rechtbank Amsterdam 21 mei 2001, ECLI:NL:RBAMS:2001:AB1739 (ovar); Rechtbank Haarlem 26 maart 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH9844 (ovar) en in hoger beroep Gerechtshof Amsterdam 24 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6888 (ovar). Relevant in dit kader is ook een uitspraak van een civiele rechter, die voor het betreffende kerkgenootschap minder gunstig was: Rechtbank ’s-Gravenhage 9 februari 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4424.
HR 18 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3361, NJ 2004/491 m.nt. Buruma (onder NJ 2004/492), rov. 5.3.
HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1490, NJ 2004/675 m.nt. Mevis en De Lange, rov. 3.5; HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:827, rov. 2.3. Vgl. ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, 7e druk, Deventer, Wolters Kluwer 2018, p. 373-374.
Beroepschrift 30‑08‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer Hoge Raad: S 18/01356
Aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv, betekend op 7 juli 2018
SCHRIFTUUR houdende middelen van cassatie in de zaak tegen:
[requirante], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende aan de [adres] te [woonplaats] ([postcode]),
requirante van cassatie van het haar betreffende arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 28 februari 2018 onder parketnummer 23/003371-16.
INLEIDING
De voorgeschiedenis
Requirante is president van de [a-plaats] kerk [A]. De kerk werd in 1995 opgericht1. als officiële dochterkerk van de Braziliaanse [B]-kerk, thans [C] geheten, die in Brazilië een legale status bezit. De kerk van requirante wordt vanaf 2001 door zowel de Nederlandse rechter als het Openbaar Ministerie als officieel kerkgenootschap erkend.
Op 21 mei 2001 oordeelde de Amsterdamse rechtbank op basis van een breed scala van de in de zaak uitgebrachte deskundigenrapporten, dat de door de kerk aangehangen leer moet worden aangemerkt als een geloofsovertuiging en dat het gebruik van de thee ayahuasca (welke van nature DMT bevat) als zijnde het meest belangrijke sacrament binnen de erediensten van de [D] kerk, moet worden beschouwd als een essentieel onderdeel van de religieuze beleving van de gelovigen. De rechtbank oordeelde voorts dat aan de wijze waarop dit sacrament volgens de diverse deskundigen binnen de kerk werd gebruikt ‘geen noemenswaardige’ en daarmee onvoldoende risico's voor de gezondheid kleefden om een in de zin van artikel 9 lid 2 EVRM noodzakelijke inbreuk te kunnen rechtvaardigen op het recht op godsdienstvrijheid. Artikel 2 van de Opiumwet diende in het geval van de kerk van requirante buiten toepassing te blijven.2.
Tegen dit vonnis werd geen hoger beroep ingesteld door het Openbaar Ministerie. Omdat de kerk haar sacrament moest invoeren vanuit het Amazonegebied waar de ayahuasca op spiritueel-rituele wijze wordt vervaardigd, hebben hun leiders zich direct na het vonnis van 2001 tot de bevoegde instanties gewend met de vraag hoe tot een bevredigende regeling te komen over de voorwaarden waaronder de invoer kon plaatsvinden.
De Inspectie voor de Volksgezondheid, aan wie om een officiële invoerverklaring werd verzocht, antwoordde dat een Opiumwetverlof niet van toepassing was omdat de rechter had bepaald dat artikel 2 Opiumwet in hun geval buiten toepassing diende te blijven. Aan de kerk werd meegedeeld:
‘Daardoor gelden de in dat artikel vermelde verboden niet en kunnen en behoeven ze niet te worden opgeheven door de IGZ met een door de IGZ af te geven invoertoestemming. Het aanvragen van een Opiumwetverlof is om dezelfde reden niet aan de orde.’3.
Ook de aangeschreven douane verwees de kerk naar het arrondissementsparket Haarlem, dat aangaf alvorens tot een standpuntbepaling te kunnen komen, het College van Procureurs-generaal te moeten raadplegen.4. Een definitief antwoord werd nooit ontvangen.5. Maar de kerk werd jarenlang niets in de weg gelegd bij het invoeren van haar sacrament vanuit Brazilië. De kerk zelf omgaf de invoer van haar sacrament met alle mogelijke garanties. Alleen leden van de kerk werd gevraagd ayahuasca mee te nemen vanuit Brazilië. Er werd niet vervoerd dan met begeleidende officiële documenten van de Braziliaanse moederkerk [C] en officiële documenten van de kerkleiders in Nederland. In 2006 werd in Rotterdam in beslag genomen ayahuasca door het Openbaar Ministerie teruggegeven aan de kerk zonder dat een strafrechtelijke vervolging volgde.6.
Eerst in 2008 initieerde het Openbaar Ministerie een nieuwe strafrechtelijke vervolging tegen één van de leden van de kerk van requirante. Ter zitting van de rechtbank Haarlem beriep het Openbaar Ministerie zich op het ondertussen door Uw Raad gewezen arrest van 9 januari 2007 in de zaak Fränklin-Beentjes.7. Daarin zou te lezen zijn — aldus de officier van justitie — dat Uw Raad bij een beroep op artikel 9 EVRM ‘afstand lijkt te nemen van de concrete toetsing van de gevaarzetting bij het gebruik van DMT onder specifieke omstandigheden zoals in een religieuze setting’.8. De rechtbank volgde dit standpunt niet en achtte op grond van de jurisprudentie van het EHRM in ieder specifiek geval een concrete toetsing noodzakelijk of de bescherming van de gezondheid een beperking van de godsdienstvrijheid rechtvaardigt. Op basis van het deskundigenrapport van De Wolff van 2000, dat eerder ook door de rechtbank Amsterdam aan haar oordeel ten grondslag was gelegd, oordeelde de rechtbank Haarlem tenslotte dat naar haar oordeel aan het drinken van ayahuasca binnen het religieuze verband van deze kerk geen noemenswaardige risico's voor de volksgezondheid kleefden.9. Niet gebleken was van later opgekomen nadere feiten, inzichten en/of omstandigheden op grond waarvan de conclusies van het rapport van De Wolff niet langer valide zouden zijn. En onder deze omstandigheden moest het wettelijk verbod op de invoer van DMT, dat van nature in ayahuasca voorkwam, worden beschouwd als een ‘in een democratische samenleving niet noodzakelijke’ inbreuk op de vrijheid van godsdienstvrijheid, aldus de rechtbank Haarlem in 2009.10.
Dit oordeel van de rechtbank Haarlem over de kerk van requirante werd in hoger beroep bevestigd. Op 24 februari 2012 oordeelde het gerechtshof te Amsterdam, dat anders dan het Openbaar Ministerie aannam, artikel 9 lid 2 EVRM een uiteindelijke afweging eist of de beperking van het recht op godsdienstvrijheid in het concrete geval noodzakelijk is in een democratische samenleving. In de woorden van het hof:
‘Een andere opvatting zou er (…) in een zaak als de onderhavige toe leiden dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbreuk op het recht op vrijheid van godsdienst volstaan kan worden met de vaststelling of de inbreuk bij wet is voorzien en een van de in artikel 9, tweede lid, EVRM vermelde doeleinden dient. De afzonderlijke beantwoording van de vraag of die inbreuk ook noodzakelijk is (in een democratische samenleving) is dan niet meer nodig, hetgeen als strijdig met de bewoordingen van artikel 9, tweede lid, EVRM niet de bedoeling van de Hoge Raad kan zijn geweest.’11.
Hetzelfde hof had eerder in feitelijke instantie het beroep van Fränklin-Beentjes op de bescherming van artikel 9 EVRM afgewezen. Maar het beroep van de kerk van requirante in 2012 op haar vrijheid van godsdienstoefening ter legitimatie van de import van haar sacrament uit Brazilië, achtte het hof wel toewijsbaar.
De toetsing van beide zaken in concreto leidden volgens het hof tot verschillende uitkomsten. Het arrest van 2012 vermeldt expliciet dat het hof in de zaak van Fränklin-Beentjes ‘gewicht heeft toegekend aan de verklaring van de klaagster dat zij in staat was haar godsdienst ook zonder ayahuasca-thee te belijden en dat de overwegingen van de Hoge Raad [op 9 januari 2007 in diezelfde zaak] in dat licht moeten worden bezien.’ Fränklin-Beentjes was geen lid van de [D]-kerk, zo luidde de overweging, terwijl het in het in 2012 beoordeelde geval wel ging ‘om een lid van de [D]-kerk (de kerk van requirante) voor wie het drinken van ayahuasca-thee essentieel was voor het belijden van zijn godsdienst.’12.
In de uiteindelijke afweging of in het geval van de kerk van requirante een verbod tot invoer zoals voorzien in de Opiumwet, noodzakelijk is ter bescherming van de (Volks)gezondheid beriep het hof zich in 2012 uitdrukkelijk op de rapportages van De Wolff en de andere in de zaak overgelegde deskundigenrapportages. Mede het daarin gerapporteerde leidde het hof tot het oordeel dat de invoer van ayahuasca ‘ten behoeve van het gecontroleerde gebruik daarvan (…) binnen de [D]-kerk in [a-plaats] (…) gepaard gaande met — op het hof geloofwaardig en afdoend overkomend — toezicht en voorlichting, (…) een zeer gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de gezondheid oplevert.’13. Met dit arrest was de kerk van requirante opnieuw te verstaan gegeven dat de Opiumwetbepalingen die invoer van DMT verbieden in hun geval wegens de bescherming van artikel 9 EVRM niet van toepassing waren.
Het arrest van het Amsterdamse hof werd door requirante standaard meegegeven aan de kerkleden die ayahuasca vervoerden vanuit Brazilië, om zo nodig te tonen aan de douane. Desondanks volgden vanaf november 2014 weer nieuwe beslagnames van de voor de kerk binnengebrachte ayahuasca, welke vrijwel alle weer werden opgeheven door de rechtbank Haarlem onder verwijzing naar het arrest van het Amsterdamse hof van 2012. Het leidde tot een nieuwe poging vanuit de kerk van requirante om in gesprek te komen met het Openbaar Ministerie over mogelijke verdergaande wensen tot controle en transparantie bij de invoer, opslag en het gebruik van haar sacrament. In het voorjaar van 2016 wendde één van de kerkleiders zich tot de marechaussee en het Openbaar Ministerie met het aanbod voorgenomen transporten van ayahuasca tevoren aan te melden teneinde monsterneming en weging te faciliteren. Op dit aanbod is niet ingegaan. Als antwoord volgde de vervolging van requirante en twee andere leden van haar kerk voor invoer van DMT.
De onderhavige procedure
Op 8 september 2016 sloot de rechtbank Haarlem zich aan bij genoemd oordeel van het hof Amsterdam. De rechtbank baseerde zich daarbij net als het gerechtshof expliciet op de rapportages van De Wolff en de andere in de zaak overgelegde deskundigenrapportages. Zij concludeerde net als het hof dat ‘niet was gebleken van nieuwe ontwikkelingen of nieuwe inzichten die zouden nopen tot het oordeel dat die bevindingen en conclusies thans niet meer valide kunnen worden geacht.’ De rechtbank vond in de door de kerk overgelegde administratieve overzichten van de uit Brazilië ontvangen ayahuasca en de opslag en het gebruik daarvan extra ondersteuning voor deze conclusie.14. Requirante werd ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de bewezen invoer van ayahuasca geen strafbaar feit opleverde. De specifieke omstandigheden van het geval leverden niet de in artikel 9 lid 2 EVRM vereiste ‘noodzakelijkheid’ ter rechtvaardiging van een beperking van het fundamentele recht op godsdienstvrijheid.
Tegen dit vonnis van de rechtbank Haarlem is door het Openbaar Ministerie beroep ingesteld. Het leidde tot het arrest van 28 februari 2018 van het gerechtshof Amsterdam waartegen het onderhavige cassatieberoep is ingesteld. Ook in dit arrest blijft het hof Amsterdam bij zijn eerdere standpunt dat artikel 9 lid 2 EVRM een uiteindelijke afweging eist of de beperking van het recht op godsdienstvrijheid in het concrete geval ‘noodzakelijk’ is in een democratische samenleving. Het hof stelt evenmin ter discussie hetgeen het in een andere samenstelling in 2012 al vaststelde, namelijk dat voor de kerk van requirante het drinken van ayahuasca een intrinsiek onderdeel vormt van haar erediensten en de godsbeleving van haar leden. Maar desondanks komt het hof nu tot een andere uitkomst dan in 2012 en dan de rechtbank Haarlem in 2009 en 2016 en de rechtbank Amsterdam in 2001. Hiertoe voert het hof aan dat de door de kerk naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet (meer) toereikend zijn om de risico's voor de volksgezondheid van de invoer van ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Het is tegen dit oordeel van het hof dat de eerste drie cassatiemiddelen zich richten. De afweging die aan dit oordeel ten grondslag ligt voldoet niet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 9 lid 2 EVRM dienen te worden gesteld. Bovendien voldoet de motivering van het oordeel niet aan de eisen van begrijpelijkheid en toereikendheid die daaraan door de wet worden gesteld (CM I en II). Daarbij baseert de verwerping zich op feiten welke niet ter zitting aan de orde zijn geweest (CM III). Ten onrechte verzuimt het hof bovendien te responderen op het namens requirante gevoerde verweer dat het door het hof bedoelde doel van de bescherming van de gezondheid tevens had kunnen worden bereikt met minder ingrijpende maatregelen dan een algeheel verbod op de import van haar sacrament. In ieder geval is het beroep van requirante op een noodzakelijke toetsing van de mogelijke toepassing van minder ingrijpende maatregelen, de zogenaamde Less restrictive Means, onvoldoende toereikend verworpen door het hof (CM IV). Tot slot richt het vijfde cassatiemiddel (CM V) zich tegen de verwerping van het hof van het beroep van requirante op de strafuitsluitingsgrond AVAS.
Cassatiemiddel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 9 EVRM, 359 lid 2 en 358 lid 3 Sv jo. 415 Sv geschonden doordat het gerechtshof het verweer dat requirante diende te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat artikel 9 EVRM in de weg staat aan toepassing van de bepalingen van de Opiumwet, ten onrechte, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft verworpen. De verwerping voldoet niet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 9 lid 2 van het EVRM worden gesteld, met name niet aan de eis dat de daarin voorgeschreven afweging ziet op de omstandigheden van het concrete geval. De verwerping voldoet daarmee evenmin aan de motiveringseisen zoals neergelegd in artikel 359 lid 2 jo. 358 lid 3 Sv, omdat deze een onjuiste uitleg van wet en verdrag impliceert. De uitspraak is ontoereikend alsmede onbegrijpelijk gemotiveerd. Dit dient te leiden tot nietigheid van het arrest.
Toelichting
Het middel houdt in essentie in dat het hof — na te hebben overwogen in concreto te zullen toetsen of een beperking op het recht op godsdienstvrijheid in de zin van artikel 9 EVRM in de gegeven situatie noodzakelijk is — bij die toets, ten bezware van requirante, omstandigheden heeft betrokken die buiten de specifieke omstandigheden van het geval vallen. Daarmee is geen sprake meer van een juiste en zuivere toets van het criterium van artikel 9 EVRM, althans is de motivering van die overweging onbegrijpelijk. Requirante komt, gelet op alle omstandigheden, de bescherming van artikel 9 EVRM toe.
Het verweer
Bij pleidooi is aangevoerd dat de toepassing van het in artikel 9 lid l EVRM vervatte recht op vrijheid van godsdienst, in de zaak van requirante, in de weg staat aan toepassing van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Daarbij is de toepasselijke jurisprudentie over het religieus gebruik van ayahuasca-thee uitvoerig besproken.
In het genoemde vonnis van de rechtbank Amsterdam de dato 21 mei 200115. werd de oprichtster en voormalig leidster van de kerk van requirante voor het eerst ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake het vervoeren naar een bijeenkomst van de kerk en het aanwezig hebben in haar woning van een hoeveelheid ‘Daime-thee’. Nadien volgden vele uitspraken in diezelfde lijn.
Bij pleidooi heeft requirante onder meer aangevoerd:
‘Het was steeds op basis van een uiterst zorgvuldige afweging van alle feiten, dat de rechter oordeelde dat in het concrete geval van cliënten een beperking van het recht op de uitoefening van de godsdienstvrijheid niet noodzakelijk was in een democratische samenleving in het belang van een van de in artikel 9 lid 2 van het EVRM genoemde doeleinden.’16.
Voor het hof is bepleit dat, een oordeel over een al dan niet toegestane beperking van rechten en vrijheden in het EVRM een concrete belangenafweging vereist, waarbij alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
Daartoe werd ter zitting van het hof onder meer aangevoerd:17.
‘Zonder al in te gaan op de details van de zaak Fränklin-Beentjes en op de vraag in hoeverre die details verschillen van de onderhavige zaak (…) wil ik wijzen op de interessante annotatie van L.C. Groen en B.P. Vermeulen onder het arrest van de Hoge Raad in de zaak. Ook zij gaan in op de criteria waaraan dient te worden getoetst om te voldoen aan de vereisten van artikel 9 lid 2 EVRM. Zij verwijzen o.a. naar het standaardwerk van P. Van Dijk e.a., Theory and Practise of the European Convention on Human Rights, Antwerpen-Oxford, 2006. Y Arai beschrijft daarin dat de clausulering in het tweede lid van de artikelen 8–11 EVRM door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens steeds via een bepaald stramien wordt uitgelegd.18.
- (1)
Eerst wordt beoordeeld of een beperking bij de wet is voorzien, dat wil zeggen een grondslag heeft in het nationale recht en voldoende toegankelijk en voorzienbaar is.
- (2)
Is dat het geval, dan wordt vervolgens bezien of zij een legitiem doel heeft.
- (3)
Als ook dat het geval is, moet nog worden beoordeeld of de beperking, met het oog op die doelstelling, noodzakelijk is (in een democratische samenleving).
Hiertoe wordt onderzocht, zo schrijven Groen en Vermeulen, verwijzend naar de klassieke formulering in EHRM 25 maart 1983, Silver tegen het United Kingdom, of de beperking een dringende maatschappelijke behoefte (‘pressing social need’) dient, en evenredig is aan het beoogde doel (‘proportionate to the legitimate aim pursued'). Zij schrijven dat het EHRM op een enkele misslag na, waarbij te abstract werd getoetst, deze noodzakelijkheidstest redelijk strikt toepast en in dit kader een concrete belangenafweging maakt, waarbij tegen elkaar afgewogen worden het specifieke belang van de godsdienstvrijheid en het contraire maatschappelijke belang dat de beperking beoogt te dienen.19.
De pleitnota vervolgt:
Ook uw hof merkte in zijn arrest van 24 februari 2012 (dat over de Amsterdamse [D] kerk [A] gaat) op dat artikel 9 lid 2 EVRM een uiteindelijke afweging eist of de beperking in het concrete geval noodzakelijk is in een democratische samenleving.’
Hiermee is bepleit dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat een beoordeling van de noodzaak van de inbreuk in concreto niet achterwege kan blijven.
En terecht komt het hof in het arrest dan ook tot de volgende overweging:
‘Dat bij de beoordeling van de noodzaak van de beperking, uitgegaan moet worden van het gevaar voor de volksgezondheid in het algemeen en slechts getoetst wordt of door de omstandigheden van het onderhavige geval tot het oordeel kan worden gekomen dat — onder afweging van alle belangen — gezegd kan worden dat in het concrete geval van de invoer van de ayahuasca voor de [D] kerk het gevaar voor de volksgezondheid zodanig aanvaardbaar is dat de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst niet noodzakelijk is.’20.
Vastgesteld kan worden dat het hof hier in het bestreden arrest uitdrukkelijk verwijst naar de noodzaak van het maken van een afweging waarbij alle omstandigheden van het onderhavig geval in concreto worden betrokken, daarbij uitdrukkelijk verwijzend naar het gevaar voor de volksgezondheid met betrekking tot de invoer van de ayahuasca voor de [D] kerk.
Na een uitvoerige overweging tot verwerping van het beroep van requirante op ontslag van alle rechtsvervolging wegens de haar toekomende bescherming van artikel 9 EVRM, concludeert het hof vervolgens:
‘Mede in aanmerking genomen dat in de laatste jaren sprake is van een sterk toenemende belangstelling voor het gebruik van ayahuasca, met name buiten de religieuze setting, is het Hof alles in samenhang bezien (…) van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat (…) de toepassing van de betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, nu ook de concrete toetsing van invoer, bezit en gebruik van ayahuasca in het onderhavige geval leidt tot de vaststelling dat er sprake is van een onaanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid.’21.
Het hof refereert in deze cruciale overweging uitdrukkelijk aan het gebruik van ayahuasca ‘buiten de religieuze setting’. Als hier gedoeld wordt op gebruik van ayahuasca buiten het kader van de [D]-diensten van de kerk van requirante- en het arrest valt op dit punt moeilijk anders te lezen — dan valt niet in te zien waarom deze omstandigheid zou bijdragen aan gevaar voor de volksgezondheid van gebruik van ayahuasca binnen de [D]-kerkdiensten in concreto. Hetzelfde geldt voor de verwijzing in het arrest naar de website van het Trimbos-instituut waarin een algemeen antwoord staat vermeld van een niet bij name genoemde medewerker op een algemene niet aan de kerk van requirante gerelateerde vraag ‘wat is ayahuasca?’.22.
Daarmee is geen sprake meer van een correcte toetsing in concreto en is de motivering van de beslissing ook niet begrijpelijk. Van belang is hier te vermelden dat ter zitting van het gerechtshof door de verdediging is aangevoerd, hetgeen niet weersproken is, dat er geen ayahuasca aan mensen wordt verstrekt anders dan tijdens de diensten van de [D]-kerk en dat er ook geen aanwijzingen zijn dat de door de leden ingevoerde ayahuasca ooit in handen is gekomen van derden. Door aldus te toetsen, dat wil zeggen, ander gebruik — buiten de religieuze setting van de kerk van requirante — in de toets te betrekken, heeft het hof artikel 9 EVRM geschonden en/of artikel 9 lid 2 EVRM onjuist toegepast.
Cassatiemiddel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 9 EVRM, 359 lid 2 en 358 lid 3 Sv jo. 415 Sv geschonden, doordat het hof het verweer van requirante dat zij diende te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het in artikel 9 EVRM neergelegde recht op vrijheid van godsdienst in haar geval in de weg staat aan toepassing van de bepalingen van de Opiumwet, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De verwerping voldoet niet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 9 lid 2 van het EVRM worden gesteld, met name niet aan de eis dat de daarin voorgeschreven afweging voldoet aan de eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid en gebaseerd is op toereikende relevante gronden. In ieder geval voldoet de verwerping niet aan de motiveringseisen zoals neergelegd in artikel 359 lid 2 en/of 358 lid 3 jo. 415 Sv, omdat deze een onjuiste uitleg van wet en verdrag impliceert als wel onvoldoende dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting
Het verweer
Ter zitting d.d. 31 januari 2018 is namens requirante het verweer gevoerd dat zij moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging conform het vonnis van de rechtbank in eerste instantie, omdat de bewezenverklaarde import van ayahuasca geen strafbaar feit oplevert nu artikel 9 van het EVRM in de weg staat aan de toepassing van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.23.
Hiertoe is o.a. bij pleidooi aangevoerd:
‘Er is geen discussie over het feit dat de [D] kerken waarvan cliënten leidster respectievelijk lid zijn en waarvoor zij de ayahuasca importeerden, onderdeel uitmaken van de oorspronkelijk in Brazilië gestichte [D] kerk. Daarmee is het een officieel kerkgenootschap. Ook staat buiten discussie dat binnen dit kerkgenootschap de consumptie van ayahuasca-thee behoort tot het essentiële, heilige sacrament van de erediensten, zonder welke consumptie de godsdienst niet daadwerkelijk kan worden beleden.’
(p. 3)
‘Hier lag voor uw hof in de zaak van 2012 het wezenlijke verschil met de zaak van mevrouw Fränklin-Beentjes, die ter zitting had meegedeeld dat zij zeer wel in staat was haar godsdienst ook zonder ayahuasca-thee te belijden. Zij maakte geen deel uit van de in Brazilië officieel erkende [D] kerk [C], waarvoor zoals het hof Amsterdam het uitdrukte, ‘het ritueel gebruik van ayahuasca-thee tot het essentiële, heilige sacrament van haar erediensten behoort, zonder welke haar godsdienst niet daadwerkelijk kan worden beleden.’ (p. 9)
De vraag is (…) waarom de situatie van de Amsterdamse en Haagse [D] kerken thans anders beoordeeld zouden moeten worden’.
(p. 9)
‘Voor deze [D] kerk is het drinken van ayahuasca een sacrament dat onlosmakelijk is verbonden aan haar erediensten, zonder welke zij en haar leden hun geloof niet kunnen belijden. Dit blijkt niet alleen uit de verklaring van een van haar kerkleiders (…) maar dit is eveneens te lezen in de diverse verklaringen en onderzoeksrapporten welke vanaf 2001 zijn ingebracht in de tegen de kerk geïnitieerde strafprocedures. Ik heb deze deskundigenrapportages voor een beter begrip ook in de onderhavige procedure weer ingebracht.24.’
(p.10)
‘Ik verwijs u wat dat betreft naar mijn pleitnoties van 25 augustus 2016 met 15 producties en verzoek u deze als hier ingelast en uitgesproken te beschouwen ter onderbouwing van mijn verweer dat cliënten moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hun handelen geen strafbaar feit oplevert, nu artikel 9 EVRM in de weg staat aan de toepassing van de artikelen 2 en 10 Opiumwet.’
(p. 10)
‘De Wolff analyseert in zijn rapport de gezondheidsrisico's van het drinken van aya huasca thee. (…) [Hij is] van mening dat het gebruik van ayahuasca in individuele gevallen risico's voor de gezondheid met zich mee kan brengen. (…) Maar, en dat is van belang voor de afweging in de onderhavige zaak, in het specifieke geval van de [C] kerken is dit door De Wolff geconstateerde risico volgens hem niet aanwezig.’
(p. 11)
‘Ik heb in eerste instantie een door de Nederlandse [C] kerken opgesteld overzicht overgelegd van alle sedert 2013 uit Brazilië ontvangen ayahuasca en het gebruik daarvan binnen de Amsterdamse en Haagse afdelingen van de kerk. Uit het gemaakte overzicht blijkt dat vervoer, opslag en verstrekking van ayahuasca aan strikte regels is gebonden. In het overzicht is tevens (…) een Norms of Ritual opgenomen dat voor alle [C] kerken over de gehele wereld geldt. (…) Het is deze strikte regulering en begeleiding waarop De Wolff doelt. (…) Ter zitting van de rechtbank Haarlem is gewezen op andere deskundigenrapportages die genoemde conclusie van De Wolff onderschrijven.’
(pp. 11 en 12)
‘Met primaire conclusie:
conform het vonnis van de rechtbank Haarlem van 8 september 2016 cliënten te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert, nu artikel 9 EVRM in de weg staat aan de toepassing van artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.’
(p. 21)
De verwerping van het verweer
Het hof heeft dit verweer met de volgende uitvoerige overweging verworpen:
‘Het hof is (…) van oordeel dat de door de verdediging naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet toereikend zijn om de risico's voor de volksgezondheid van de invoer van de ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.’
Het hof heeft hierbij meegewogen dat
‘ook het gebruik binnen de kerk van ayahuasca en de wijze waarop ayahuasca verkregen, ingevoerd en bewaard wordt onvoldoende controleerbaar is, gelet op de volgende factoren:
- •
De intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee wordt niet uitgevoerd door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen en men gaat daarbij volledig af op de eerlijkheid van de aspirant gebruiker, zodat het risico bestaat dat mensen relevante zaken verzwijgen omdat zij heel graag willen deelnemen aan de dienst en daarmee de ayahuasca-thee willen gebruiken bij de dienst.
- •
Ook als het hof al zou uitgaan van het rapport van prof. De Wolff van 24 april 2000 zijn de daarin genoemde ongewenste effecten na inname van ayahuasca (blad 5 van het rapport) met de huidige omvang van de kerkdiensten niet meer beheersbaar. Daarbij noemt De Wolff ook nog dat ‘evenals de beoogde effecten van ayahuasca ook de toxische effecten afhankelijk zijn van de gebruikte dosis. De dosis is bij preparaten van natuurlijke herkomst zoals ayahuasca — een moeilijk definieerbaar punt.’ Uit de door de raadsvrouw overgelegde overzichten van de kerk blijkt dat de diensten niet alleen door vaste leden, maar ook door ‘gasten’ worden bezocht. In 2017 zijn de diensten bijvoorbeeld door in totaal 2352 gasten bezocht, ten opzichte van 2871 leden. Bij deze gasten is niet bekend hoe zij zullen reageren op ayahuasca-thee. Bovendien valt niet uit te sluiten dat zij worden aangetrokken tot het nuttigen van de ayahuasca-thee als zodanig, zonder daarbij op zoek te zijn naar het geloof, doch de dienst te gebruiken om het middel te kunnen nuttigen.
- •
De controle en begeleiding vinden plaats voorafgaand en tijdens de dienst, terwijl bepaalde gevolgen voor de gezondheid ook nadien kunnen optreden.
- •
Daarnaast zijn er door de kerk weliswaar regels opgesteld omtrent de invoer in Nederland, het vervoer, de opslag en de verstrekking van de thee, maar de betrouwbaarheid van deze systemen staat of valt met de betrouwbaarheid van de individuen die zich daarmee bezighouden en zijn daarom deels oncontroleerbaar. Zo wordt de voorraad ayahuasca thans bij bestuurders thuis bewaard. Ter zitting van de rechtbank verklaarde de verdachte dat ‘de thee bij verschillende mensen van de [D] kerk thuis bewaard wordt’.
- •
Uit de door de verdediging overgelegde administratie van beide kerken van 2013 tot heden valt af te leiden dat ayahuasca Nederland binnen gebracht wordt door vele verschillende personen, in ieder geval meer dan enkel bestuursleden van de kerk. De verdachte heeft hierover ter zitting bij de rechtbank verklaard dat ‘als iemand naar Brazilië gaat vragen we om de thee mee te nemen’.
- •
Daarbij wijst het hof er nog op dat op de brief die de verdachte op 14 juli 2015 bij zich had op Schiphol een andere datum van binnenkomst op Schiphol van de [D] (5 juni 2015) stond dan de feitelijke datum van binnenkomst van de verdachte in Nederland (14 juli 2015), waaruit af te leiden is dat die brief kennelijk ook verstrekt is voor een (andere) binnenkomst op Schiphol, op 5 juni 2015.’
Het leidt het hof tot het oordeel dat
‘mede in aanmerking genomen dat in de laatste jaren sprake is van een sterk toenemende belangstelling voor het gebruik van aya huasca, met name buiten de religieuze setting, (…), alles in samenhang bezien en anders dan de rechtbank in deze en dit hof in het arrest van 24 februari 2012 (…) moet worden geconcludeerd dat gelet op het hiervoor overwogene de toepassing van de betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in een democratische samenleving nood zakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, nu ook de concrete toetsing van invoer, bezit en gebruik van ayahuasca in het onderhavige geval leidt tot de vaststelling dat er sprake is van een onaanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid.’25.
De gebreken die aan de motivering van de verwerping van het verweer kleven
In cassatiemiddel I heeft requirante reeds geklaagd over het laatste onderdeel van 's hofs motivering, waarin de verwerping van het gevoerde verweer zich baseert op de sterk toegenomen belangstelling voor ayahuasca buiten de religieuze setting. Hiermee heeft het hof niet voldaan aan de door het EVRM vereiste toetsing in concreto van de noodzakelijkheid van een inbreuk op een grondrecht als godsdienstvrijheid.
De verwerping door het hof van het gevoerde verweer voldoet voorts evenmin aan de eisen die daaraan door artikel 9 lid 2 EVRM en de artikelen 358 lid 3 en/of 359 lid 2 jo. 415 Sv worden gesteld op grond van het navolgende.
Weliswaar heeft het hof, anders dan het Openbaar Ministerie bepleitte, terecht vastgesteld dat dit artikel een uiteindelijke afweging vraagt of de beperking van het recht op godsdienstvrijheid in het concrete geval ‘noodzakelijk’ is in een democratische samenleving. Het hof volgt hiermee de vaste jurisprudentie van het EHRM: indien de beperking bij wet is voorzien en een legitiem doel dient, zal tot slot nog moeten worden beoordeeld of de inbreuk wordt gerechtvaardigd door een ‘pressing social need’, of deze inbreuk proportioneel is en of de door de nationale autoriteiten aangevoerde gronden relevant en voldoende zijn.26.
De daadwerkelijke afweging die door het hof in de onderhavige zaak op dit punt is gemaakt, voldoet gezien de gerelateerde overwegingen echter niet aan het evenredigheidsvereiste, omdat het onvoldoende steunt op relevante, feitelijk onderbouwde gronden. Evenmin is in dit concrete geval een feitelijk onderbouwd ‘pressing social need’ aangetoond door het hof. Dit levert evenzo strijd op met artikel 9 lid 2 EVRM. De verwerping van het namens requirante gevoerde verweer voldoet evenmin aan de motiveringseisen zoals deze voortvloeien uit artikel 358 lid 3 en/of 359 lid 2 Sv. Requirante licht dit als volgt toe:
1.
De overweging van het hof dat ‘de door de verdediging naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet toereikend zijn om de risico 's voor de volksgezondheid van de invoer van de ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen’, vindt geen dan wel ontoereikend steun in de feiten. Aan deze overweging ligt de aanname ten grondslag dat het gebruik van ayahuasca binnen de kerk en de wijze waarop deze uit Brazilië wordt verkregen, ingevoerd en bewaard, zodanige veranderingen heeft ondergaan, dat deze thans onvoldoende oncontroleerbaar zijn geworden in vergelijking met de situatie waarop de eerdere rechterlijke oordelen in de zaak en de uitgebrachte deskundigenverklaringen zich baseerden. Deze aanname is echter speculatief en niet gebaseerd op enig nieuw ingebracht deskundigenrapport, dan wel op enig ander feit waarvan ter zitting van het hof is gebleken, of van enig ander feit al dan niet van algemene bekendheid.
Deze overweging voldoet daarom niet aan de eis dat de afweging ex artikel 9 lid 2 EVRM plaatsvindt op relevante en afdoende gronden en is daarmee in het licht van verdrag en wet onvoldoende toereikend gemotiveerd.
2.
Hetzelfde geldt voor de overweging van het hof dat als het al zou uitgaan van het rapport van prof. De Wolff ‘de daarin genoemde ongewenste effecten na inname van ayahuasca (blad 5 van het rapport) met de huidige omvang van de kerkdiensten niet meer beheersbaar is’. Hiertoe verwijst het hof naar door de kerk verstrekte overzichten, waaruit blijkt dat de diensten niet alleen door vaste leden, maar ook door ‘gasten’ worden bezocht en dat dit in 2017 ging om in totaal 2352 gasten en 2871 leden. Niet uit te sluiten is, aldus het hof, dat deze gasten niet zozeer door het geloof worden aangetrokken, maar de dienst gebruiken om het middel te kunnen nuttigen.
Het hof miskent met deze overweging dat de kerken altijd een aantal geregistreerde leden heeft gekend en een aantal aspirant-leden, die eerst na soms vele gastbezoeken officieel lid worden van de kerk. Onder de ‘gasten’ bevinden zich tevens reeds ervaren leden van de Nederlandse en Braziliaanse zusterkerken. Leden en aspirant-leden worden allen op dezelfde wijze — welke eertijds door De Wolff c.s. is onderzocht — gescreend alvorens zij aan de rituelen kunnen deelnemen. Het rapport van De Wolff spreekt expliciet tevens over informatieverstrekking aan nieuwe deelnemers. Zijn conclusies betroffen derhalve alle gebruikers, zowel ervaren gebruikers als nieuw geïnteresseerde aspirant-leden. Het rapport benoemt overigens geen aantallen deelnemers, maar spreekt slechts over ‘een beperkt aantal deelnemers’. Daarvan was — zo moge blijken uit het navolgende — nog steeds sprake ten tijde van de zitting van het hof.
Daarnaast vermelden de overzichten waarop het hof doelt niet het aantal leden en gasten over een specifiek jaar maar het aantal malen dat een geregistreerd lid dan wel een aspirant-lid/gast een dienst heeft bezocht. Het gaat dus niet om 2871 leden die in 2017 diensten bezochten, maar om zo'n 100 leden die dat jaar bij elkaar in totaal 2871 keer een dienst bijwoonden. Het aantal leden op dit moment is in vergelijking met het ter zitting verhandelde gelijk aan dat in 2012. Requirante antwoordde desgevraagd ter zitting van het hof: ‘De [D] kerk in Amsterdam heeft ongeveer 100 leden, en de [D] kerk in Den Haag heeft volgens mij een stuk of 40 leden.’27. In 2012, zo vermeldt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, werd eenzelfde ledenaantal van in totaal 140 genoemd voor de Nederlandse kerk.28. Dit ledenaantal is van aanvang af relatief constant geweest. Bewijs of aanwijzingen van het tegendeel ontbreken. Dit onderdeel van de overweging mist derhalve feitelijke grondslag. Het betreft hier een belangrijke overweging die ten grondslag is gelegd aan het uiteindelijke en doorslaggevende oordeel van het hof dat het risico van het gebruik van de ayahuasca-thee binnen de [D]-ceremonies onaanvaardbaar is.
Nog in 2012 baseerde het hof Amsterdam zich uitdrukkelijk op de conclusie van prof. De Wolff dat het, mede gelet op de beperkte omvang van de kerk ‘volgens de huidige stand van de wetenschap niet aannemelijk is dat ayahuasca-gebruik [binnen de kerk van requirante] een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt.’ Het ontbreekt het hof aan aanwijzingen dat het aantal bezoekers van de kerk toen geringer was dan in 2012 en nu.
Het oordeel van het hof over de ontstane ‘onbeheersbaarheid’ is derhalve op een onjuiste lezing van de door de kerk gepresenteerde overzichten gebaseerd, alsmede op speculatie over een mogelijke toename van het aantal leden en/of aspirant-leden van de kerken, waarvan uit geen enkel bewijsmiddel of ander ter terechtzitting besproken feit blijkt. Het oordeel mist, afgezien van de conclusies gebaseerd op het aantal deelnemers, ook iedere (verdere) onderbouwing waarom de risico's thans niet meer beheersbaar zijn. Om voornoemde redenen is het oordeel van het hof op dit punt ontoereikend onderbouwd en voldoet daarmee niet aan de eisen gesteld door artikel 9 lid 2 EVRM dan wel de artikelen 358 lid 3 en/of 359 lid 2 jo. 415 Sv.
3.
Het hof overweegt voorts, als nadere onderbouwing van de gepercipieerde niet langer beheersbare effecten van het gebruik van ayahuasca: ‘Daarbij noemt De Wolff ook nog dat ‘evenals de beoogde effecten van ayahuasca ook de toxische effecten afhankelijk zijn van de gebruikte dosis. De dosis is bij preparaten van natuurlijke herkomst — zoals ayahuasca — een moeilijk definieerbaar punt.’
Door dit te overwegen en te betrekken in de beoordeling, wordt voorbijgegaan aan de eindconclusies van het door het hof aangehaald onderzoek van De Wolff:
‘Op grond van voormelde overwegingen mag worden geconcludeerd:
- I:
Dat het gebruik van ayahuasca in individuele gevallen risico's voor de volksgezondheid met zich kan meebrengen;
- II:
dat de voorlichting die de [D]-kerk over deze risico's verstrekt aan deelnemers van hun bijeenkomsten in het algemeen correct en adequaat is,
- III:
dat de beperkte beschikbaarheid van ayahuasca en de strikt gereguleerde omstandigheden waaronder gebruik daarvan plaatsvindt een bescherming vormen tegen misbruik door de congreganten, en
- IV:
dat er, gelet op de punten I t/m III alsmede op de beperkte omvang van de [D]-kerk, het volgens de huidige stand van wetenschap niet aannemelijk is dat ayahuasca-gebruik een gevaar voor de volksgezondheid met zich brengt.’29.
De Wolff ziet derhalve de dosering binnen de context van de erediensten van [D] kerk van requirante niet als problematisch.
Prof dr. J.M. Keppel Hesselink, medisch bioloog en arts, merkt wat betreft de dosering op:
‘Bij het tot zich nemen van 100 ml ayahuasca kan men als concentratie van harmine ruim 100 ng/ml plasma vinden en van harmaline 6 ng/ml plasma, terwijl de concentratie DMT volgens de literatuur gemiddeld 16 ng/ml plasma bedraagt. Deze hoeveelheid is gebleken een veilige dosis te zijn. Tijdens de rituelen ligt het voor de hand dat de concentraties in het bloed beduidend lager zullen zijn, zoals De Wolff ook stelt op pagina 6 van zijn deskundigenrapport.’30.
De dosering binnen de ceremonie van de [D] kerk ligt derhalve beneden de veilige dosis als door Keppel Hesselink genoemd. Niet valt in te zien waarom en op basis waarvan de dosering ten nadele van requirante en/of de kerk is betrokken in de beoordeling.
4.
De overweging voorts van het hof dat niet valt uit te sluiten dat de op de overzichten vermelde ‘gasten’ ‘worden aangetrokken door de ayahuasca thee als zodanig zonder daarbij op zoek te zijn naar het geloof’, mist evenzo een onderbouwing met feiten die uit enig bewijsmiddel of enig ander feit blijken.
Het is een overweging die bovendien in strijd is met het namens requirante aan de hand van diverse deskundigenrapportages gevoerde verweer dat het drinken van ayahuasca voor de kerk een sacrament is dat onlosmakelijk verbonden is met het belijden van haar geloof in de erediensten.31. Daarop worden aspirant-leden geselecteerd. In het protocol voor deelname aan diensten staat o.a. te lezen:
‘Allen die SD thee drinken, hebben een introductie doorlopen, waar contra-indicaties worden uitgesloten, de motivatie om deel te nemen wordt nagevraagd. Er wordt zorg voor gedragen dat deelnemers weten dat ze de SD thee binnen een rituele setting drinken die in een spirituele traditie staat; dat de SD thee een heilig sacrament is.’ 32.
De antropoloog dr. A. Groisman die de de Nederlandse kerk van requirante bestudeerde, geeft aan dat deze regels door de kerk in de praktijk van aanvang af worden toegepast:
‘Ritual participation in the [D] churches in The Netherlands was selective, taking account of a particular view on the benefits of ritual-religious use. In this sense, the Dutch churches developed systems of selection of participants, under the general criteria of admitting to the rituals those people who were considered to be authentically and consciously in search of a spiritual experience.’33.
In het rapport van de Braziliaanse antropoloog dr. E.J. MacRae, die betrokken was bij diverse onderzoeken van de Braziliaanse overheid naar de moederkerk van requirante in Brazilië, is te lezen dat de erediensten van de kerk zeker geen fun zijn voor diegenen die niet op zoek zijn naar geloof. Hij schrijft:
‘Those who lack serious intent tend to be pushed away by several aspects of the ceremony such as the length and rigidity of the ceremonies; the traditional values conveyed by the doctrine and by the hymns that are ritually sung throughout; the bitter and foul taste of the tea and the purging or vomiting physical reactions that accompany the taking of the brew.’34.
De verwerping door het hof van het op dit punt gevoerde en met wetenschappelijke rapportages onderbouwde verweer is op niet meer dan speculatie gebaseerd, want mist iedere nadere feitelijke onderbouwing. Het oordeel van het hof is daarom ook op dit punt ontoereikend en onbegrijpelijk gemotiveerd in het licht van wet en verdrag.
5.
De overweging van het hof dat het gebruik van ayahuasca binnen de kerk onvoldoende controleerbaar is ‘omdat de intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee niet wordt uitgevoerd door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen’, is evenzo speculatief want niet feitelijk of anderszins onderbouwd.
Het betreft een overweging die wederom haaks staat op de conclusies van de ingebrachte deskundigenrapportages van prof. De Wolff, prof. dr. D. Kaplan en drs. E. Fromberg, neurofarmacoloog. Het betreft een overweging die zelf niet wordt onderbouwd door enig deskundigenrapport. Evenmin is het een overweging die steun vindt in enige omstandigheid van feitelijke aard waaruit blijkt dat de door de kerk tot op heden gehanteerde intake-procedure ooit onaanvaardbare risico's voor de gezondheid opleverde. Van belang is hier reeds te noemen dat deze impliciete eis niet ter terechtzitting is besproken (zie hierover middel III). Ook ontbreekt iedere aanwijzing dat er in het beleid van de kerk ter zake wijzigingen hebben plaatsgevonden. De intake van de kerk van requirante heeft in de traditie van de Braziliaanse moederkerk [C] altijd plaatsgevonden door ervaren leden van de kerk, niet per se door medici. Geen van de aangehaalde deskundigen heeft deze eis gesteld, niettemin oordeelden zij allen dat het gebruik in het concrete geval van de [D]-kerk van requirante veilig was.
Het was op basis hiervan dat De Wolff in zijn genoemde rapportage concludeerde:
‘Zowel het produceren van de ayahuasca-thee als het gebruik tijdens de religieuze bijeenkomsten is strikt gereguleerd. (…) Evident is dat consumptie gekoppeld is aan rituelen, en dat dit altijd geschiedt in aanwezigheid van anderen die vertrouwd zijn met de effecten.’35.
Prof. dr. Kaplan deed meer dan 30 jaar onderzoek naar drugsmisbruik en de effecten ervan op de volksgezondheid. Hij adviseerde op dit gebied de Europese Unie en het United Nations Drug International Control Programme. Over de kerk van requirante, waarvan hij zelf erediensten bijwoonde, schrijft hij:
‘I have myself attended and participated in several [D] rituals and have found them to be authentic religious experiences with high levels of social control. The leaders of the church currently on trial have had enough significant health experience both as professionals and patients to recognize a public health danger if they saw one and to plan the rituals with public health in mind.’36.
De neurofarmacoloog Fromberg, die van 1987 tot 2000 werkzaam was bij het Trimbos-instituut (het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs), deed tevens onderzoek naar de kerk van requirante en rapporteerde:
‘Het feit dat nieuwe deelnemers aan het [D] ritueel middels een uitgebreide vragenlijst worden gescreend op medicijngebruik, psychiatrische en andere aandoeningen, en indien deze aanleiding geeft tot twijfel het gebruik van ayahuasca ten sterkste afraden (c.q. het niet verstrekken) vormt een zo adequaat mogelijke wijze om het risico als gevolg van persoonlijke predisposities maximaal te elimineren.’37.
De overweging van het hof, die tegengesteld is aan de conclusies van genoemde deskundigen wordt niet geschraagd door enig wetenschappelijk bewijs of enig ander relevant feit op basis waarvan de door artikel 9 lid 2 EVRM vereiste afweging had behoren plaats te vinden. Evenmin is sprake van een toereikende en begrijpelijke verwerping van het namens requirante gevoerde verweer waar het betreft de risico's van het gebruik van ayahuasca binnen de context van de erediensten binnen haar [D]-kerk.
6.
Evenzo ontbeert de overweging van het hof dat het gebruik van ayahuasca binnen de kerk onvoldoende controleerbaar is omdat ‘controle en begeleiding plaatsvinden voorafgaand en tijdens de dienst, terwijl bepaalde gevolgen voor de gezondheid ook nadien kunnen optreden’ de door verdrag en wet vereiste feitelijke, begrijpelijke en/of wetenschappelijke onderbouwing.
Het hof geeft niet aan op basis waarvan het tot de conclusie komt dat bepaalde gevolgen voor de gezondheid ook na de ceremonies optreden. Waar het hof zich in dezen baseert op de verwijzing van de advocaat-generaal naar de website van het Trimbos-instituut, miskent het dat daar slechts gesproken wordt over het gebruik van ayahuasca in het algemeen, zonder de rituele en strikt gecontroleerde setting waarbinnen het gebruik binnen de kerk plaatsvindt na een serieuze en consequente selectie van de deelnemers op mogelijke persoonlijke disposities vooraf. Zoals hiervoor sub 4 vermeld, heeft het hof kennis kunnen nemen van het rapport van Fromberg, van 1987 tot 2000 werkzaam bij ditzelfde Trimbos-instituut. Zijn onderzoek naar het concrete gebruik in de kerk van requirante wees uit dat het screenen van nieuwe deelnemers aan het ritueel op medicijngebruik, psychiatrische en andere aandoeningen, en het bij twijfel niet verstrekken van ayahuasca een zo adequaat mogelijke wijze vormt om het risico als gevolg van persoonlijke predisposities maximaal te elimineren.’
Deze conclusie van Fromberg wordt door twee andere wetenschappers die de specifieke situatie van de kerk van requirante onderzochten, bevestigd.
De Wolff concludeerde op dit punt:
‘Volgens beschrijvingen van gebruikers lijkt gebruik van ayahuasca geen kater of andere late nadelige effecten te hebben: gemeld wordt dat gebruikers na een nachtelijke sessie weer gewoon aan het werk gaan.’38.
Keppel Hesselink, medisch bioloog en arts, stelt op basis van uitgebreid literatuuronderzoek en zijn ervaring met het gebruik van ayahuasca binnen de kerk van requirante
‘Aan het einde van een ritueel zijn deze bijwerkingen niet meer aanwezig. Ernstige bijwerkingen die aanleiding waren tot ziekenhuisopnames zijn noch in de literatuur beschreven, noch opgetreden tijdens de vele rituelen die binnen de organisatie van de [D] kerk gehouden zijn.’39.
Het hof faalt in deze overweging de concrete omstandigheden te betrekken waaronder het gebruik van ayahuasca binnen de kerk van requirante plaatsvindt. Zoals het hof in het arrest toegeeft, dient bij de beoordeling van de noodzaak van de beperking op grond van artikel 9 lid 2 EVRM getoetst te worden of door de ‘omstandigheden van het concrete te beoordelen geval’ een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid zodanig aanvaardbaar is dat de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst niet noodzakelijk is. Met de niet verder genuanceerde overweging dat ‘bepaalde gevolgen voor de gezondheid ook nadien kunnen optreden’ geeft het hof er blijk van de concrete omstandigheden van het gebruik binnen de kerk van requirante, zoals door diverse wetenschappelijke rapportages beschreven, niet dan wel onvoldoende te hebben meegewogen. De door het Trimbos Instituut op zijn website opgenomen feiten betreffen het gebruik van ayahuasca in het algemeen, dus niet binnen de rituele en gecontroleerde context van de [D]-kerk van requirante. De overweging ontbeert daarom de door artikel 9 lid 2 EVRM vereiste afweging en is bovendien in het licht van de gevoerde verweren (met verwijzing naar deskundigenrapportages over het veilige gebruik van ayahuasca binnen de setting van de kerk) onbegrijpelijk.
Bovendien houdt de informatie op de door het hof en advocaat-generaal bedoelde website van het Trimbos-instituut niet meer in dan een algemeen antwoord van een niet bij name genoemde medewerker van het instituut op een algemene niet aan de kerk van requirante gerelateerde vraag ‘wat is ayahuasca?’. Wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt. Evenmin kan hier worden gesproken van feiten of omstandigheden van algemene bekendheid. Uw Raad heeft bij arrest van 29 maart 2016 immers uitgemaakt dat ‘bronnen op internet’ niet zonder meer kunnen worden gekwalificeerd als feiten of omstandigheden van algemene bekendheid. Dergelijke feiten en omstandigheden betreffen in de regel gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijze niet voor betwisting vatbaar is.40. In casu is de juistheid van de door de advocaat-generaal van internet betrokken informatie uitdrukkelijk betwist voor het specifieke geval van de kerk van requirante. Hier is derhalve ook geen sprake van feiten of omstandigheden van algemene bekendheid die de specifieke positie van requirante betreffen. Een en ander brengt met zich mee dat de vaststelling door het hof dat de invoer en het gebruik van ayahuasca in het concrete geval een onaanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid oplevert ook om deze redenen niet, althans onvoldoende en of onbegrijpelijk is gemotiveerd. Dit brengt mee dat het bestreden arrest ook om deze reden niet in stand kan blijven.
7.
Ook de overwegingen van het hof dat de door de kerk opgestelde regels voor invoer, vervoer, opslag en verstrekking van de thee oncontroleerbaar zijn omdat deze staan of vallen met de betrouwbaarheid van de individuen die zich daarmee bezig houden, mist de voor de afweging van artikel 9 lid 2 EVRM vereiste relevante gronden. ‘Zo wordt de voorraad ayahuasca thans bij bestuurders thuis bewaard’, luidt één van de overwegingen, en ‘de ayahuasca wordt Nederland binnen gebracht door vele verschillende personen, in ieder geval meer dan enkel bestuursleden ’ zo vervolgt een andere overweging.
Met deze overwegingen miskent het hof de impact van het door de Nederlandse kerken in navolging van de Braziliaanse moederkerk opgestelde protocol voor invoer en opslag, als bijlage gevoegd bij de aan het hof gepresenteerde stukken. De ayahuasca wordt alleen bij kerkbestuurders opgeslagen. De administratie van alle binnengekomen en tijdens de erediensten verstrekte ayahuasca garandeert dat er controleerbaar geen druppel van wordt gedronken buiten de rituele setting van de erediensten. Het zijn alleen leden van de [C]-kerken aan wie wordt gevraagd de ritueel in Brazilië bereide thee mee te nemen. Dit gebeurt alleen met daartoe door zowel de Braziliaanse als de Nederlandse kerk verstrekte begeleidende documenten. Hiertoe beschikt de kerk inderdaad, zoals het hof in zijn overwegingen opmerkt over een zogenaamde standaardbrief, welke wordt ondertekend door de president van de kerk al of niet tezamen met de vicepresident, indertijd zijnde requirante zelf. Hierover is bij pleidooi opgemerkt aan de hand van het overgelegde protocol van de kerken:
‘Voor ieder transport krijgt het betreffende [C] lid documenten mee, waarin duidelijk wordt aangegeven wie er reist en wanneer, waar de SD thee vandaan komt, kwaliteit én kwantiteit van de SD thee die vervoerd wordt en de bestemming van de SD thee: welke lokale kerk, en aan wie (kerkleider) wordt de SD thee overhandigd. Zo weten de kerkleiders hoeveel SD thee er onderweg is.
Wanneer iemand met SD thee aankomt per vliegtuig, dan wordt die altijd verwelkomd door vertegenwoordigers van de lokale kerk en de SD thee wordt op het vliegveld al overgedragen aan de lokale kerk.
De voorraad SD thee wordt uitsluitend bij de kerkleiders, onder hun toezicht bewaard.
SD thee wordt gewogen en op de juiste manier opgeslagen en ingeschreven in de administratie.
Doordat altijd wordt geadministreerd hoeveel SD thee er binnenkomt en hoeveel er uitgeschonken wordt, is altijd duidelijk hoeveel voorraad er is.’
Het gaat om een traditie van strikte interne controle binnen de [C]-kerken, waarnaar door de Braziliaanse overheid in de jaren 80 en 90 al uitgebreid onderzoek werd gedaan. Het ingebrachte deskundigenrapport van de antropoloog MacRae, die sinds 1978 was betrokken bij officiële drugpreventie-programma's in Brazilië, schrijft hierover:
‘I am familiar with the process for maintaining control over the Daime manufacture, distribution, exporting and accounting to ensure that it is not diverted to an illicit use in Brazil or abroad. The brew masters keep detailed records of every batch of tea that is brewed. The tea is labeled and kept in a guarded locked building in Mapiá. Whenever there is a shipment to another church, the brew masters record the exact amount that is being transported. It must be remembered that ‘Daime’ is generally produced (…) in the heart of the rain forest. From these places it is sent to the leaders of the other churches, who have been entrusted by the head of the religious movement with the responsibility of distributing the sacred brew. The Daime is usually stored ceremoniously in the house of the local leader. There it may only be handled by a few more trusted members of the local church. Each local Church, in turn, is required to keep de tailed records regarding the number of people who attend a service and the amount of Daime distributed at that service. This is done for every service. (…) Similarly, when the tea is exported, all of the typical export documents are filed out in Brazil, including those listing the contents of the product. When a batch is received in another country, the Church leaders there are required to keep similar records and present copies to Brazil periodically.
I am satisfied that the tea is controlled in a way that renders the likelihood of it being distributed to the illicit market virtually impossible. Because each of the Church leaders, or someone under his/her direct supervision, is responsible for administering the tea at services, the controls are very effective. Indeed, it would constitute a sacrilege for anyone to have the tea outside of the ritual services. These controls have been more than adequate to meet the country's drug policy expectations of ensuring that the Daime does not make its way into the illicit markets in Brazil after more than a decade of its legalization for Church use.’41.
Dezelfde regels die de Braziliaanse [C]-kerken al decennia lang hanteren worden consciëntieus toegepast door de Nederlandse dochterkerk van requirante, zo blijkt uit het overgelegde protocol. In Brazilië zijn deze regels voor meer dan 10 jaar effectief gebleken in het voorkomen van misbruik van de door de kerken geproduceerde ayahuasca en het wegsijpelen ervan naar de illegale markt. Hiervan is nooit gebleken.
De aanname door het hof dat deze regels thans onvoldoende zouden zijn om misbruik te voorkomen, is niet met deskundigenrapportages of nadere feiten onderbouwd. Reeds daarom voldoen ook deze overwegingen niet aan de eis van artikel 9 lid 2 EVRM dat een inbreuk moet worden gerechtvaardigd door een ‘pressing social need’, dat deze inbreuk proportioneel is, en dat de door de nationale autoriteiten hiervoor aangevoerde gronden relevant en voldoende zijn. Evenmin voldoen bovengenoemde overwegingen van het hof — om hierboven weergegeven redenen — aan de eisen van toereikendheid en begrijpelijkheid.
In cassatiemiddel IV zal nader worden toegelicht waarom deze laatste motivering van het hof evenzo in strijd komt met de eis van artikel 9 lid 2 EVRM van een toetsing door de nationale autoriteiten van een mogelijke toepassing van de Less Restrictive Means. Bovenvermelde gronden leiden alle op zich alsmede in onderlinge samenhang bezien tot het oordeel dat de verwerping door het hof van het door requirante gevoerde verweer niet voldoet aan het in artikel 9 lid 2 EVRM neergelegde evenredigheidsvereiste, waaraan de afweging of een inbreuk op het recht op godsdienstvrijheid in het concrete geval noodzakelijk is, dient te voldoen. De daadwerkelijke afweging door het hof in de onderhavige zaak steunt niet dan wel onvoldoende op relevante, feitelijk onderbouwde gronden. Evenmin is in dit concrete geval een feitelijk onderbouwd ‘pressing social need’ aangetoond door het hof. Dit levert strijd op met artikel 9 lid 2 EVRM. De verwerping van het namens requirante gevoerde verweer voldoet — om hierboven genoemde redenen — bovendien niet aan de motiveringseisen zoals neergelegd in artikel 358 lid 3, 359 lid 2 jo. 415 Sv. Mitsdien leidt het arrest aan nietigheid.
Cassatiemiddel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 6 EVRM, 2 en 10 Opiumwet alsmede 350 jo. 415 Sv geschonden, doordat het hof niet heeft beslist naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, althans doordat het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde onmiddellijk-heidsbeginsel is geschonden.
Toelichting
Het verweer
Ter zitting d.d. 31 januari 2018 is namens requirante het verweer gevoerd dat zij moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging conform het vonnis van de rechtbank in eerste instantie omdat de bewezenverklaarde import van ayahuasca geen strafbaar feit oplevert, nu artikel 9 van het EVRM in de weg staat aan de toepassing van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Hiertoe is o.a. bij pleidooi aangevoerd zoals weergegeven onder cassatiemiddel II.
Het pleidooi besluit:
‘Met primaire conclusie:
conform het vonnis van de rechtbank Haarlem van 8 september 2016 cliënten te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert, nu artikel 9 EVRM in de weg staat aan de toepassing van artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.’42.
De verwerping
Het hof heeft dit verweer met de onder middel II uitvoerig weergegeven overweging verworpen, met als conclusie:
‘Het hof is (…) van oordeel dat de door de verdediging naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet toereikend zijn om de risico's voor de volksgezondheid van de invoer van de ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.’
Het hof heeft hierbij meegewogen dat ‘ook het gebruik binnen de kerk van ayahuasca en de wijze waarop ayahuasca verkregen, ingevoerd en bewaard wordt onvoldoende controleerbaar is, gelet op de volgende factoren.’
Gebreken die aan deze verwerping kleven
Voor een weergave van de door het hof genoemde factoren wordt verwezen naar het tweede middel van deze schriftuur. Onderhavige klacht houdt verband met de volgende factor, opgenomen in de volgende overweging:
‘De intake van de gebruikers van de ayahuasca-thee wordt niet uitgevoerd door medici of in verband met het gebruik van dit middel daarvoor opgeleide personen (…).’43.
Ter terechtzitting, noch bij de rechtbank, noch bij het hof, is gesproken over de medische kwalificaties van diegenen die de intake van nieuwe participanten doen. Door de intake door een medicus als impliciete eis te noemen voor een veilig gebruik van ayahuasca, wordt requirante in het arrest geconfronteerd met een voor haar nadelige voorwaarde. Requirante heeft hierop niet kunnen antwoorden. En evenmin heeft zij moeten of kunnen verwachten dat deze impliciete voorwaarde zou worden gesteld. Niet gezegd is bovendien dat medici of daarvoor opgeleide personen niet op enigerlei wijze betrokken zijn bij de intake. Requirante heeft zich in deze niet kunnen verweren.
Uw Raad maakte reeds in 1933 uit dat de in artikel 350 Sv opgenomen clausule ‘naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting’, niet anders kan betekenen dan dat de rechter mede heeft te letten op hetgeen bij dat onderzoek omtrent het tenlastegelegde is gebleken.44. Door de beslissing mede te baseren op de niet ter zitting besproken opleiding van degenen die de intake doen, heeft het hof niet beslist naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Ook is sprake van schending van de beginselen van een fair trial, als volgend uit artikel 6 EVRM, in het bijzonder het onmiddellijkheidsbeginsel. De zittingsrechter doet recht op basis van materiaal dat door hem zelf of ten overstaan van hem naar voren is gebracht.45. Dit dient te leiden tot nietigheid van de uitspraak.46.
Cassatiemiddel IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 9 EVRM, 358 lid 3, 359 lid 2 jo. 415 Sv geschonden, doordat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer van requirante dat zij diende te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het in artikel 9 EVRM neergelegde recht op vrijheid van godsdienst in haar geval in de weg staat aan toepassing van de bepalingen van de Opiumwet, althans doordat het hof dat verweer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De verwerping voldoet niet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 9 lid 2 van het EVRM worden gesteld, met name niet aan de eis dat de daarin voorgeschreven afweging voldoet aan het vereiste van proportionaliteit, waarbij ook de mogelijkheid van minder ingrijpende maatregelen dient te worden overwogen. In ieder geval voldoet de verwerping niet aan de motiveringseisen zoals neergelegd in artikel 358 lid 3 jo. 359 lid 2 Sv, omdat deze een onjuiste uitleg van wet en verdrag impliceert als wel onvoldoende dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting
Het verweer
Ter zitting d.d. 31 januari 2018 is namens requirante tevens het verweer gevoerd dat zij moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de haar toevallende bescherming van artikel 9 EVRM, omdat de autoriteiten veel minder vergaande middelen ter beschikking stonden om in haar concrete geval het beoogde doel van bescherming van de (volks)gezondheid te bereiken.
Bij pleidooi is hiertoe ondermeer aangevoerd47.:
‘In de afweging van artikel 9 lid 2 EVRM is een toetsing van proportionaliteit en subsidiariteit opgenomen. In de jurisprudentie van het EHRM wordt dit steeds duidelijker verwoord als de toetsing van de Less Restrictive Means (LRM).’
(p. 20)
‘In de uitspraak Glor tegen Zwitserland (…) oordeelde het EHRM: ‘The court considers that in order for a measure to be considered proportionate and necessary in a democratic society, there must be no other means of achieving the same end that would interfere less seriously with the fundamental right concerned.48.
Ik acht deze toetsing van de Less Restrictive Means in extreme mate van toepassing op de situatie waarin de kerken van cliënten zich thans bevinden. Vanaf 2001 heeft de Nederlandse rechter uitgemaakt dat in hun specifieke geval een beperking van hun recht op het uitoefenen van hun [D] godsdienst niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Nu derden [buiten de religieuze setting van de kerk] misbruik blijken te maken van de specifieke uitzonderingspositie van cliënten in dezen, is de geëigende oplossing niet om de kerken dan maar ook dit recht te ontnemen. De juiste, want proportionele oplossing is om de positie van de kerken zodanig af te bakenen dat derden daar geen misbruik meer van kunnen naken. Om dit te bereiken proberen de kerken sedert 2001 in overleg te treden met het Openbaar Ministerie en andere bevoegde autoriteiten zoals de douanedienst en het ministerie van Volksgezondheid. Hiertoe zijn binnen de kerken tevens strikte en transparante regels opgesteld en zijn de deuren opengezet voor controle van buitenaf door het Openbaar Ministerie en de douane. Thans is hiertoe ook een overkoepelende Stichting opgericht (…).
Op grond van dit alles kan m.i. uw toetsing op grond van artikel 9 lid 2 EVRM in deze zaak niet anders uitvallen dan (conform) de eerdere afweging door uw hof in 2012 en de rechtbank Haarlem in haar vonnis van 8 september 2016.’
(pp. 20 en 21)
De verwerping van het verweer
Op dit verweer heeft het hof ten onrechte in het geheel niet gereageerd. Dit dient, onder verwijzing naar artikel 358, de leden 3 en 5 Sv respectievelijk artikel 359, de leden 2 en 8 Sv, beide in verbinding met artikel 415 Sv, te leiden tot nietigheid van het bestreden arrest. Voor zover moet worden aangenomen dat het hof dit verweer wel expliciet heeft verworpen, is deze verwerping ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
Nadere toelichting
Vanaf 2001 heeft de kerk van requirante gepoogd in overleg te treden met het Openbaar Ministerie dan wel andere verantwoordelijke instanties om de invoer van haar sacrament naar wederzijdse tevredenheid controleerbaar te regelen. Hiertoe bestond mede een mogelijkheid omdat anders dan het hof in het arrest doet voorkomen, op Nederland geen verdragsrechtelijke verplichting rust om de drank ayahuasca te verbieden. Bij pleidooi (p.15) is in dit verband gewezen op de visie van de INCB op dit punt: ‘At present, no plants, including the ones containing psychoactive ingredients, are controlled under the 1971 Convention, although the active ingredients they contain are sometimes subject to international control.’49.
Vanaf 2001 hebben de kerken daarom gepoogd om met de bevoegde instanties, de Inspectie voor de Volksgezondheid, de Douane te Hoofddorp en het Openbaar Ministerie te Haarlem, in gesprek te komen over de voorwaarden waaronder de invoer van hun sacrament naar wederzijdse tevredenheid transparant en controleerbaar zou kunnen plaatsvinden. Het aanvragen van een Opiumwetvergunning was niet mogelijk aldus de Inspectie, omdat de rechter had bepaald dat artikel 2 van de Opiumwet buiten toepassing diende te blijven. In 2016 zijn opnieuw pogingen ondernomen en is de marechaussee en het Openbaar Ministerie ondermeer aangeboden de aankomst van zendingen vooraf aan te melden, zodat deze door de autoriteiten konden worden geregistreerd en daarvan ter controle bijvoorbeeld monsters konden worden genomen.50. Nog in januari 2018 hebben de kerken een overkoepelende stichting opgericht als nieuwe handreiking naar de autoriteiten toe. In de toelichting op de statuten staat o.a. vermeld, zo is het hof bij pleidooi voorgehouden, dat de bij deze stichting aangesloten kerken: ‘intern orde op zaken dienen te stellen op een zodanige wijze, dat de justitiële autoriteiten import, vervoer, opslag en gebruik van ayahuasca van begin tot eind volledig kunnen controleren.’51.
Op grond hiervan heeft requirante het hof verzocht om in zijn uiteindelijke afweging of de inbreuk op het haar toekomende grondrecht in casu gerechtvaardigd was, tevens een toetsing op te nemen van de aan de autoriteiten aangeboden mogelijkheden van Less Restrictive Means, zoals bedoeld door het EHRM. Het direct betrekken van de autoriteiten bij de invoer en opslag van ayahuasca zou de transparantie van de door de kerken zelf al genomen controlemaatregelen voor de autoriteiten kunnen verhogen en een eventueel nog mogelijk existent gevaar voor de (volks)gezondheid verder kunnen minimaliseren. In onderling overleg zouden zo nodig en mogelijk op dit punt extra maatregelen kunnen worden doorgevoerd.
In meerdere uitspraken heeft het EHRM geoordeeld dat de toetsing van de mogelijkheid van alternatieve minder ingrijpende maatregelen, onderdeel dient uit te maken van de afweging of de inbreuk op een grondrecht in het concrete geval noodzakelijk kan worden geacht in een democratische samenleving.
Door requirante is in dat verband mede gewezen op de uitspraak van het EHRM in de zaak Nada tegen Zwitserland, waarin werd geoordeeld dat: ‘for a measure to be regarded as proportionate and as necessary in a democratic society, the possibility of recourse to an alternative measure that would cause less damage to the fundamental right at issue whilst fulfilling the same aim must be ruled out.’52.
Recent oordeelde het EHRM in dezelfde zin in de zaak Özer tegen Turkije: ‘(…) that such a severe measure can only be justified, and be in compliance with the proportionality requirements of Article 8 of the Convention, if the national authorities had first ruled out the possibility of having recourse to alternative measures that would have caused less damage to the fundamental right at issue whilst fulfilling the same aim’53.
Het Amsterdamse hof heeft al in 2012 geoordeeld, dat anders dan in de zaak Fränklin-Beentjes, het drinken van ayahuasca in de kerk van requirante essentieel is voor het belijden van de aangehangen godsdienst. Het drinken van ayahuasca vormt, met andere woorden, een intrinsiek onderdeel van de godsbeleving van de leden van de kerk. In het arrest waartegen dit cassatiemiddel zich richt, stelt het hof dit uitgangspunt niet meer ter discussie.
Dit impliceert dat de verwerping van het door requirante gevoerde verweer het requirante onmogelijk maakt haar godsdienst verder nog uit te oefenen. Het oordeel van het hof vormt daarmee een diepgaande inbreuk op requirantes recht op godsdienstvrijheid zoals neergelegd in artikel 9 EVRM. Het hof had daarom in zijn uiteindelijke afweging of een dergelijke inbreuk noodzakelijk was in een democratische samenleving, tevens moeten toetsen of het te beschermen belang van de (volks)gezondheid ook met minder ingrijpende maatregelen had kunnen worden bereikt. Deze toetsing heeft, gezien de motivering door het hof van de verwerping van het gevoerde verweer, niet plaatsgevonden. Uit de overwegingen van het hof blijkt niet dat de door requirante aan de autoriteiten aangeboden alternatieven ter versterking van de transparantie van en de controle op de invoer en het gebruik van het sacrament van de kerk zijn meegewogen.
Dit klemt temeer nu de kerk van requirante vanaf 2001 gedurende 17 jaar met rechterlijke toestemming van niet minder dan vier rechtscolleges haar sacrament vanuit Brazilië heeft kunnen invoeren en in haar erediensten heeft kunnen gebruiken.
Voor wat betreft dit laatste argument valt een vergelijking te trekken met het oordeel van het EHRM in de zaak Rhino tegen Zwitserland, waarin een schending van artikel 11 EVRM werd aangenomen. Hiertoe overwoog het EHRM ondermeer:
‘(…) in order for a measure to be considered proportionate and necessary in a democratic society, there must be no other means of achieving the same end that would interfere less seriously with the fundamental right concerned. (…) In the Court's opinion, in order to satisfy the proportionality principle fully, the authorities should have shown that no such measures were available. (…) Accordingly, having regard to the longstanding tolerance by the authorities (…) the Government has not sufficiently shown that the dissolution, which undermined the very substance of the applicants' freedom of association, was the only option for the fulfilment of the aims pursued by the authorities. In the court's view, other measures could have been taken that would have less seriously interfered with the rights guaranteed by Article 11. (…) Having regard to the forgoing, the Court is of the view that the reasons given by the Swiss courts to justify the impugned interference were not relevant or sufficient and that the measure was disproportionate in relation to the aims pursued.’54.
In de zaak van requirante is 17 jaar lang voorbijgegaan aan het aanbod aan de autoriteiten om in overleg te treden over alternatieve maatregelen ter bevordering van de transparantie van en controle op de invoer en het gebruik van ayahuasca door de autoriteiten. Ook het hof negeert in het bestreden arrest het op dit punt door requirante gevoerde verweer.
Ook de overweging van het hof dat de door de kerk opgestelde regels voor invoer, opslag en verstrekking van de thee onvoldoende controleerbaar zijn en dat de ayahuasca Nederland wordt binnengebracht door vele verschillende personen, waarbij op de begeleidende documenten eenmaal zelfs per ongeluk een onjuiste feitelijke datum van binnenkomst stond vermeld, gaat (ten onrechte) voorbij aan het jarenlange aanbod door de kerk aan de autoriteiten tot nader overleg over extra te nemen veiligheidsmaatregelen ter verdere minimalisering van mogelijke risico's voor de volksgezondheid.
Dit brengt de verwerping door het hof van het terzake gevoerde verweer in strijd met artikel 9 lid 2 EVRM en met de eis van een toereikende motivering zoals vastgelegd in de artikelen 358 lid 3 en/of 359 lid 2 jo. 415 Sv. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Cassatiemiddel V
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 7 EVRM, 358 lid 3 en 359 lid 2 Sv jo. 415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte het verweer dat ten aanzien van requirante sprake was van afwezigheid van alle schuld heeft verworpen, althans doordat het hof de verwerping van het beroep van requirante op afwezigheid van alle schuld niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
Toelichting
Het verweer
Ter zitting d.d. 31 januari 2018 is namens requirante het verweer gevoerd dat zij subsidiair moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het niet kunnen kennen van de norm. Hiertoe is ondermeer aangevoerd:
‘De kerk kon en mocht afgaan op de uitleg van de Senior Inspecteur voor Opiumwetzaken van VWS van het vonnis van 2001, dat zij vrij was de door haar benodigde aya huasca in te voeren. (…) Hetzelfde geldt voor het arrest van het Amsterdamse hof van 2012, waartegen het door het Openbaar Ministerie ingestelde cassatieberoep werd ingetrokken. Met dit gerechtvaardigde vertrouwen vervalt alle verwijtbaarheid voor de kerk en daarmee ook voor de verdachten van het hen nu ten laste gelegde handelen.’55.
De verwerping van het verweer
Het hof heeft dit verweer met de volgende overweging verworpen:
‘Het hof overweegt dat een schulduitsluiting als hier aangevoerd alleen aan de orde kan zijn als aannemelijk is dat sprake is geweest van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de aan haar verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat haar gedraging niet ongeoorloofd was. De enkele omstandigheid dat er in individuele strafzaken is beslist dat de ayahuas ca teruggegeven moest worden en/of dat de betreffende verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, is onvoldoende om daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen te ontlenen dat het dan ook voor de verdachte was toegestaan om ayahuasca (bevattende DMT) in te voeren in Nederland. Ook de genoemde brief van de Inspecteur uit 2001 (al dan niet in samenhang met de rechterlijke uitspraken) maakte niet dat de verdachte in 2015 kon denken dat zij DMT mocht invoeren. Bovendien hebben de hoogste rechterlijke instanties — de Hoge Raad in 2007 en het EHRM in 2014- andersluidend beslist ineen soortgelijke kwestie, zoals hiervoor reeds aangehaald.’56.
De gebreken die aan de motivering van de verwerping kleven
Met het hof kan er van worden uitgegaan dat rechtsdwaling de wederrechtelijkheid van het handelen in kwestie moet betreffen. Het gaat om een verkeerd inzicht in het verboden zijn, de ongeoorloofdheid van het gedrag. De rechtsdwaling zal moeten berusten op het advies of het gedrag van een persoon of een instantie aan wie een zodanig gezag valt toe te kennen, dat een verdachte daarop in redelijkheid heeft mogen vertrouwen.57.
Het hof miskent met de verwerping van het verweer echter dat er in het verleden door de rechter specifiek over het gebruik van ayahuasca door de kerk van requirante is geoordeeld dat daaraan geen noemenswaardige en daarmee onvoldoende risico's voor de gezondheid kleefden om een in de zin van artikel 9 lid 2 EVRM noodzakelijke inbreuk te kunnen rechtvaardigen, en dat daarom voor het gebruik van ayahuasca door deze kerk artikel 2 van de Opiumwet buiten toepassing diende te blijven.58. Tegen dit oordeel uit 2001 van de Amsterdamse rechtbank werd door het Openbaar Ministerie geen beroep ingesteld. Daaropvolgende vervolgingen terzake de invoer van ayahuasca voor de kerk eindigden alle met hetzelfde oordeel en een gelijkluidende motivering van dat oordeel. Nog in februari 2012 oordeelde het hof Amsterdam dat de invoer van ayahuasca ten behoeve van het gecontroleerde gebruik daarvan binnen de [D]-kerk in Amsterdam, d.w.z. de kerk van requirante, een zodanig gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de gezondheid oplevert dat ‘de toepassing van de desbetreffende Opiumwetbepalingen niet noodzakelijk is als bedoeld in artikel 9, tweede lid, EVRM.’59. Het tegen dit arrest door het Openbaar Ministerie ingestelde cassatieberoep werd ingetrokken.
De bestreden motivering van de verwerping van het verweer gaat ten onrechte voorbij aan de specifieke omstandigheid dat de rechter bij kracht van gewijsde had beslist dat de wederrechtelijkheid ontbrak aan het religieuze, rituele gebruik van ayahuasca door specifiek de kerk van requirante en de invoer van ayahuasca daartoe vanuit Brazilië. Dit verschilt fundamenteel van de samenvatting die het hof geeft van de feiten ter motivering van de verwerping, te weten dat: ‘De enkele omstandigheid dat er in individuele strafzaken is beslist dat de ayahuasca teruggegeven moest worden en/of dat de betreffende verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.’ Dit betreft een onjuiste weergave van de feiten zoals deze uit de overgelegde rechterlijke uitspraken blijken. Er was niet slechts in enkele ‘andere’ strafzaken ‘toevallig’ beslist tot ontslag van rechtsvervolging. Er lagen meerdere rechterlijke beslissingen dat specifiek voor de kerk van requirante de wederrechtelijkheid ontbrak aan het rituele gebruik van ayahuasca binnen haar erediensten en het invoeren van ayahuasca uit Brazilië hiertoe. In die zin kon gesproken worden van een voor de kerk bestendige lijn. Vervolging leidde steeds, op dezelfde gronden, tot een ontslag van rechtsvervolging van de verdachte. Dit rechterlijk oordeel was de reden waarom de Senior Inspecteur voor Opiumwetzaken de kerk van requirante al in november 2001 had laten weten dat haar verzoek om een Opiumwetverlof niet in behandeling kon worden genomen omdat de rechter reeds had bepaald dat artikel 2 Opiumwet in haar geval buiten toepassing diende te blijven.60.
Reeds om deze reden is de verwerping van het beroep op AVAS door requirante ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
Aan de verwerping van het beroep op AVAS legt het hof bovendien ten grondslag dat: ‘de hoogste rechterlijke instanties — de Hoge Raad in 2007 en het EHRM in 2014 — andersluidend hebben beslist in een soortgelijke kwestie.’
Deze motivering van de verwerping miskent dat het hof Amsterdam in 2012 bij in kracht van gewijsde gegaan arrest uitdrukkelijk had beslist dat de toetsing in concreto van de zaak van de kerk van requirante in het licht van artikel 9 lid 2 EVRM tot een andere uitkomst diende te leiden dan die in de zaak Fränklin-Beentjes, welke in feitelijke instantie door datzelfde hof was beoordeeld. In de zaak Fränklin-Beentjes had het hof gewicht toegekend aan de verklaring van ‘klaagster’ dat zij in staat was haar godsdienst ook zonder ayahuasca-thee te belijden’, terwijl het in de in 2012 besliste zaak ging, aldus het hof zelf, om een lid van de kerk van requirante voor wie het drinken van ayahuasca-thee wél essentieel was voor het belijden van zijn godsdienst. De verdachte in de Amsterdamse zaak van 2012 had de ayahuasca-thee op verzoek van de toenmalige voorzitter van de kerk van requirante naar Nederland gebracht. Uitdrukkelijk stelt het hof in 2012 belang te hechten aan de omstandigheid dat de verdachte in de zaak Fränklin-Beentjes geen lid was van de [D]-kerk van requirante:
‘Door de raadsvrouw is (…) aannemelijk gemaakt dat de klaagster in die zaak geen lid was van de [D]-kerk. In de onderhavige zaak gaat het daarentegen wel om een lid van de [D]-kerk en is voor hem het drinken van ayahuasca-thee essentieel voor het belijden van zijn godsdienst.’ Volgens het arrest van 2012 moesten ‘de overwegingen van de Hoge Raad [op 9 januari 2007 in diezelfde zaak Fränklin-Beentjes] in dat licht worden bezien.’61.
Het hof overweegt in 2012:
‘Op grond van een en ander is het hof van oordeel dat de invoer door de verdachte van de onderhavige ayahuasca-thee ten behoeve van het (gecontroleerde) gebruik daarvan zoals binnen de [D]-kerk in [a-plaats] pleegt te geschieden, gepaard gaande met —op het hof geloofwaardig en afdoend overkomend— toezicht en voorlichting, onder de geschetste omstandigheden een zeer gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid oplevert. Bij afweging voorts van enerzijds het belang van de (volks)gezondheid bij het (strafrechtelijk te handhaven) verbod op de invoer van DMT en anderzijds de zeer geringe gezondheidsrisico's die verbonden zijn aan de consumptie van ayahuasca-thee bij de erediensten van de [D]-kerk, moet worden geconcludeerd dat de toepassing van de desbetreffende Opiumwetbepalingen niet noodzakelijk is als bedoeld in artikel 9, tweede lid, EVRM. Dit brengt mee dat de artikelen 2 en 10 Opiumwet buiten toepassing dienen te blijven, het bewezen verklaarde dientengevolge geen strafbaar feit oplevert en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.’62.
Op basis van dit heldere oordeel mocht en kon requirante er ten tijde van de verweten gedraging van uitgaan dat de door het hof in zijn hier bestreden motivering vermelde beslissingen van uw Raad van 2007 en het EHRM van 2014 door de rechter niet van toepassing werden geacht op de specifieke situatie van haar kerk. Dit zou pas anders worden wanneer het hof te Amsterdam zelf zou terugkomen op deze beslissing over de kerk van requirante in 2012, hetgeen gebeurde met het arrest van 28 februari 2018, of wanneer tussentijds een andere hogere rechterlijke instantie zou hebben geoordeeld dat de afweging in concreto van artikel 9 lid 2 EVRM ook voor het specifieke geval van de kerk van requirante tot een andere uitkomst zou moet leiden. Hiervan was nog geen sprake toen de requirante thans verweten invoer plaatsvond.
Daarbij moet worden vermeld dat het Openbaar Ministerie in de uitspraak van het hof had berust door het ingestelde cassatieberoep in te trekken. Daarmee was voor het bestuur en de leden van de kerk van requirante duidelijk — en vonden zij ook erkenning in hun stelling — dat de uitspraken van de Hoge Raad en het Europese Hof in de zaken Fränklin-Beentjes niet van toepassing waren op hun [D]-kerk. De zaak Fränklin-Beentjes behoort — in de woorden van het hof — tot de categorie ‘gebruik van ayahuasca buiten de religieuze setting’.
Ook om deze reden is het beroep op AVAS door requirante ten onrechte verworpen, althans is de verwerping van haar beroep op AVAS ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd
Aan de verwerping van het verweer door het hof ligt tot slot niet alleen een onjuiste weergave van de feiten ten grondslag, zoals hiervoor weergegeven, maar tevens de onjuiste aanname dat aan in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken niet het gezag toekomt waarop een justitiabele in goed vertrouwen mag afgaan bij de vraag of een handelen wederrechtelijk is of niet. Op een definitief rechterlijk oordeel moet een burger kunnen vertrouwen bij de beantwoording van de vraag of zijn handelen in een specifiek geval wel of niet strafbaar is. Hieraan mag niet afdoen dat het Openbaar Ministerie zich niet kan verenigen met gedane rechterlijke uitspraken en blijft pogen deze in hernieuwde procedures te laten herzien. Om deze reden is de verwerping door het hof niet alleen ontoereikend en onbegrijpelijk gemotiveerd, maar komt deze ook in strijd met het recht en de wet.
Belang in cassatie (ex art. 80a RO)
Het belang van requirante bij het cassatieberoep is evident. Voor requirante als leider en lid van het Nederlandse kerkgenootschap [A] is het drinken van het sacrament ayahuasca essentieel voor het belijden van haar godsdienst. Zij geniet daarom de bescherming van artikel 9 EVRM, waaronder alleen onder de in het tweede lid van het artikel genoemde voorwaarden inbreuk mag worden gemaakt op het fundamentele recht op vrijheid van godsdienst. Vanaf 2001 heeft de Nederlandse rechter geoordeeld dat aan het gebruik van ayahuasca binnen de kerk van requirante onvoldoende risico's voor de gezondheid kleefden om een in de zin van artikel 9 lid 2 EVRM noodzakelijke inbreuk te kunnen rechtvaardigen. De leiders en leden van de kerk werden op grond daarvan alle ontslagen van alle rechtsvervolging voor het verstrekken van ayahuasca binnen de erediensten en het invoeren van ayahuasca hiertoe. In het in cassatie bestreden arrest oordeelt het hof dat de door de kerk naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen thans niet (meer) toereikend zijn om de risico's voor de volksgezondheid van de invoer van ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Dit oordeel is zoals in de cassatiemiddelen en de toelichtingen daarop verwoord in strijd met het recht, het verdrag en de wet en impliceert voor requirante dat zij haar fundamentele grondrecht van godsdienstvrijheid vanaf nu niet meer kan uitoefenen. Het is daarom voor requirante van essentieel belang dat dit oordeel wordt herzien en dat haar recht op godsdienstvrijheid en een fair process worden gerespecteerd op een wijze zoals in het EVRM en in de wet voorzien.
Deze schriftuur wordt ondertekend door mr. A.G. van der Plas, advocaat in het arrondissement Amsterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Prinsengracht 708 (1017 LA), die verklaart door requirante van cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van deze schriftuur.
Amsterdam, 30 augustus 2018
A.G. van der Plas
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 30‑08‑2018
Prod. 4 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016 rechtbank Haarlem: Oprichtingsakte d.d. 20 april 1995 van kerkgenootschap [A].
Prod. 1 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016 rechtbank Haarlem: Vonnis rechtbank Amsterdam, 21 mei 2001 (AB 2001, 342).
Prod. 12 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: prod. 2.5 bij brief d.d. 9 maart 2009 aan rechtbank Haarlem: brief d.d. 27 november 2001 van de Senior Inspecteur Opiumwetzaken, Dr. R.J.J.Ch. Lousberg.
Prod. 12 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: prod. 2.3 bij brief d.d. 9 maart 2009: brief d.d. 26 september 2001 van Hoofd Belastingdienst/douane district Hoofddorp, J. Schreijer.
Prod. 12 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: prod. 2.4, 2.7, 2.8 en 2.9 bij brief d.d. 9 maart 2009: verdere correspondentie met douane en parket Haarlem.
Prod. 12 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: brief d.d. 9 maart 2009, prod. 3.
Hoge Raad 9 januari 2007, LJN AZ2497, Fränklin-Beentjes/OM.
Prod 2 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016 rechtbank Haarlem: vonnis Rechtbank Haarlem, 26 maart 2009, parketnummer: 15/800013-09, p.3.
Ibidem vonnis Rechtbank Haarlem, 26 maart 2009, p. 5.
Ibidem vonnis Rechtbank Haarlem, 26 maart 2009, pp. 4 en 5.
Prod. 3 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: arrest Gerechtshof Amsterdam, parketnummer: 23-001916-09 (Valousek), NJFS 2012/111, pp. 3 en 4.
Prod. 3 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: Gerechtshof Amsterdam, Valousek/OM, 24 februari 2012, p. 3.
Ibidem Gerechtshof Amsterdam, Valousek/OM, 24 februari 2012, p.4.
Vonnis rechtbank Haarlem d.d. 8 september 2016 in de zaak, p. 6.
Prod. 1 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016 rechtbank Haarlem: Vonnis rechtbank Amsterdam, 21 mei 2001, parketnummer: 13/067455-99 (AB 2001, 342).
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, p. 1.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, p. 5.
Met in een voetnoot verwijzing naar: Y. Arai , ‘The system of restrictions’, in P. Van Dijk e.a., Theory and Practise of the European Convention on Human Rights, Antwerpen-Oxford, 2006, p. 334 e.v.
Annotatie van L.C. Groen en B.P. Vermeulen onder Hoge Raad 9 september 2007, nr. 00810/06 B. AB 2007, 181, sub 3.
Arrest d.d. 28 februari 2018, p. 4. Markering met dikgedrukte tekst is van steller dezes, AvdP.
Arrest d.d. 28 februari 2018, p. 6. Markering met dikgedrukte tekst is van steller dezes, AvdP.
Arrest d.d. 28 februari 2018, p. 4. Op deze verwijzing zal nader worden ingegaan in de toelichting op cassatiemiddel II sub 6.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, p. 21.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: deskundigenverklaringen inzake Fijneman/OM, Rechtbank Amsterdam, parketnummer 13/067455-99.
Arrest d.d. 28 februari 2018, pp. 5 en 6.
Met in de voetnoot verwijzing naar P.J. Boon in zijn annotatie onder EHRM, Manoussakis tegen Griekenland, 26 september 1996, NJ 97/480, sub 1, alsmede Y. Arai, ‘The system of restrictions’, in P. van Dijk e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen-Oxford, 2006, p. 334 e.v. en L.C. Groen en B.P. Vermeulen in hun annotatie onder Hoge Raad 9 september 2007, nr. 00810/06 B, AB 2007, 181, sub 3
Proces-verbaal d.d. 31 januari 2018 van de terechtzitting van het Gerechtshof Amsterdam, p. 4.
Prod. 3 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: Gerechtshof Amsterdam, Valousek/OM, 24 februari 2012, p. 4.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 11: Prof. dr. F.A. de Wolff, klinisch chemicus en toxicoloog te Amsterdam, rapport d.d. 24 april 2000, p. 9.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 1: Prof. dr., J.M. Keppel Hesselink, medisch bioloog en arts, Commentaar op het deskundigenrapport van De Wolff, d.d. 7 september 2000, p. 2.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, p. 10.
Prod. 8 bij pleidooi 25 augustus 2016: Administratie van [C] van de ontvangsten en uitgiften van ayahuasca binnen de twee [C] [D] kerkgenootschappen in Nederland, 1 augustus 2016.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 7: Dr. A. Groisman, antropoloog aan de Federal University te Santa Catarina in Brazilië en het Goldsmith College te Londen, p. 2.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 6: Dr. E.J. MacRae, antropoloog aan de Universiteit te Bahía, rapport d.d. 18 september 2000, p. 12.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 11: Prof. dr. F.A. de Wolff, klinisch chemicus en toxicoloog te Amsterdam, rapport d.d. 24 april 2000, p. 9.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 2: Prof. dr. C.D. Kaplan, werkzaam aan de Medische Faculteit Maastricht, afdeling Psychiatrie en Neuro-psychologie, rapport d.d. 7 januari 2001, p. 3.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 3: Drs. E. Fromberg, rapport d.d. 25 januari 2001, Ayahuasca en [D].
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 11: Prof. dr. F.A. de Wolff, klinisch chemicus en toxicoloog te Amsterdam, rapport d.d. 24 april 2000, p. 5.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 1: Prof. dr. J.M. Keppel Hesselink, medisch bioloog en arts, Commentaar op het deskundigenrapport van De Wolff, d.d. 7 september 2000.
Hoge Raad 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:522.
Prod. 7 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016, sub 6: Dr. E.J. MacRae, antropoloog aan de Universiteit te Bahía, rapport d.d. 18 september 2000, pp. 11 en 12.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, p. 21.
Arrest d.d. 28 februari 2018, p. 5.
Zie: Hoge Raad, 30 januari 1933, p. 588 en Hoge Raad, 1933, pagina 591.
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, 8e druk, Deventer 2014, p. 49 en Hoge Raad, 1 juli 1985, NJ 1986, 161.
Vgl: Hoge Raad 7 juni 2011, NJ 2011, 279 en Hoge raad 24 januari 2012, NJ 2012, 82.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, pp. 20–21.
EHRM, Glor tegen Zwitserland, nr. 13444/04, 30 april 2009, paragraaf 94.
Report of the International Narcotics Control Board for 2012, United Nations, New York, 2013, p. 46, paragraphs 328 and 329.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, pp. 16–18.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, p. 19.
EHRM, Nada tegen Zwitserland, 12 september 2012, paragraaf 183.
EHRM,Gülbahar Özer en Yusuf Özer v. Turkey, 29 mei 2018, paragraaf 34 en 37.
EHRM Association Rhino en anderen tegen Zwitserland, 8 maart 2012 , paragraaf 65- 67. Onderstreping in het citaat is van steller dezes, AvdP.
Pleidooi d.d. 31 januari 2018, pp. 21 en 22.
Arrest d.d. 28 februari 2018, pp. 6 en 7.
In deze zin bijvoorbeeld A.J. Machielse, Handboek Strafzaken, 36.8.3.3 (Rechtsdwaling) onder verwijzing naar HR 13 december 1960, NJ 1961, 416, met noot Pompe, alsmede J. de Hullu, Materieel Strafrecht, 6e druk, p. 367.
prod. 1 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016 rechtbank Haarlem: Vonnis Rechtbank Amsterdam, 21 mei 2001 (AB 2001, 342).
Prod. 3 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: Gerechtshof Amsterdam, Valousek/OM, 24 februari 2012, p.4.
Prod. 12 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: prod. 2.5 bij brief d.d. 9 maart 2009 aan Rechtbank Haarlem: brief d.d. 27 november 2001 van de Senior Inspecteur Opiumwetzaken, Dr. R.J.J.Ch. Lousberg.
Prod. 3 bij pleidooi d.d. 25 augustus 2016: Gerechtshof Amsterdam, Valousek/OM, 24 februari 2012, p. 3.
Gerechtshof Amsterdam, 24 februari 2012 (23-001916-09), Valousek/OM, pagina 4.