Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoeksnaam Rosalina, BVH nummer 2024056128, afgesloten op 28 mei 2024, pag. 1 tot en met pag. 482.
Rb. Oost-Brabant, 28-11-2024, nr. 01/092423-24
ECLI:NL:RBOBR:2024:5730
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
28-11-2024
- Zaaknummer
01/092423-24
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2024:5730, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 28‑11‑2024; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑11‑2024
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, medeplegen van een poging tot afpersing met zwaar lichamelijk letsel als gevolg en het voorhanden hebben van [vuur]wapens. De rechtbank veroordeelt verdachte voor deze feiten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren. De vordering van de benadeelde partij wordt hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 22.091,20 [€ 2.091, 20 materiële schadevergoeding en € 20.000,-- immateriële schadevergoeding].
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.092423.24Parketnummer vordering: 01.024896.21
Datum uitspraak: 28 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1998]
thans gedetineerd te: Justitieel Complex Zeist.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2024, 28 augustus 2024 en 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 mei 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 juni 2024 is aangepast overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, (nadat hij die [slachtoffer] naar een bepaalde locatie had gelokt / laten komen) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of die [slachtoffer] daarbij in de borst, althans het (boven)lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten in het [park], ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van hasj en/of sieraden en/of goederen en/of geld van zijn en/of hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- met die [slachtoffer] op een verlaten, althans rustige locatie heeft/hebben afgesproken en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of een laser/lichtstraal op het oog en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “niet dichterbij komen geef alles wat je hebt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten en/of die [slachtoffer] daarbij in de borst, althans het (boven)lichaam heeft/hebben geraakt, hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond (in de borst) bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft (gehad), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te 's-Hertogenbosch
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) pistool, van het merk Blow, model TR 92 K, kaliber 9mm P.A.K. en/of 7.65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 49, in elk geval een of meer kogelpatronen van het kaliber 7.65 Br., voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 4:
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te ’s-Hertogenbosch een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01.024896.21 is aangebracht bij vordering van 13 mei 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 7 juni 2021.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 – specifiek poging tot doodslag –, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft vrijspraak gevorderd van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitnota – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 heeft hij opgemerkt dat er zijns inziens sprake is van voorwaardelijk opzet.
Het oordeel van de rechtbank.1.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijs bestaat voor de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, nu geen aanwijzing bestaat voor voorbedachte raad. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte dus worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten – zoals de rechtbank die bewezen zal verklaren – heeft bekend en er namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in art. 359a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer] d.d. 16 maart 2024, p. 251 t/m 258;
Een ingevuld aanvraagformulier medische informatie d.d. 16 maart 2024, p. 260;
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2024.
Ten aanzien van feit 3:
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2024, p. 76 t/m 88;
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 maart 2024, p. 54 en 55;
Een proces-verbaal van onderzoek wapen en munitie d.d. 16 april 2024, p. 210 t/m 218.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2024.
Ten aanzien van feit 4:
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 17 maart 2024, p. 43 en 44;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2024, p. 454 t/m 456.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (nadat hij die [slachtoffer] naar een bepaalde locatie had gelokt/laten komen) eenmaal met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten en die [slachtoffer] daarbij in de borst heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2:
op 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander,
op de openbare weg, te weten in het [park], ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van hasj en sieraden en geld en/of goederen van hun gading, dat/die aan die [slachtoffer] toebehoorde(n)
- met die [slachtoffer] op een rustige locatie hebben afgesproken en
- een vuurwapen en een laser/lichtstraal op het oog en het lichaam van die [slachtoffer] en in de richting van die [slachtoffer] heeft gericht en aan die [slachtoffer] heeft getoond en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “niet dichterbij komen geef alles wat je hebt”, en
- met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten en die [slachtoffer] daarbij in de borst heeft geraakt, hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond (in de borst) bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 3:
op 17 maart 2024 te 's-Hertogenbosch
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (semiautomatisch) pistool, van het merk Blow, model TR 92 K, kaliber 9mm P.A.K. en 7.65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 49 kogelpatronen van het kaliber 7.65 Br., voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 4:
op 17 maart 2024 te ’s-Hertogenbosch een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is en heeft verzocht een gevangenisstraf van hooguit vier jaren op te leggen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van verdachte. Verder heeft de raadsman verzocht de vordering tot oplegging van de GVM af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en oordeel over de op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, medeplegen van een poging tot afpersing met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en een vlindermes. Hoewel ook de andere feiten alleszins kwalijk zijn, ligt het zwaartepunt bij de strafbepaling in deze zaak bij de poging tot doodslag op en poging tot afpersing van het slachtoffer [slachtoffer] .
Verdachte is, samen met de medeverdachte, op slinkse en doortrapte wijze te werk gegaan en heeft geprobeerd om op gewelddadige wijze bezittingen afhandig te maken van het nog maar vijftienjarige slachtoffer. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een afspraak met het slachtoffer gemaakt om hasj van hem te kopen en heeft hem naar een rustige locatie gelokt. Aldaar heeft verdachte het slachtoffer met een vuurwapen bedreigd, zodat die over zou gaan tot afgifte van zijn bezittingen. Vervolgens heeft verdachte met dit vuurwapen op het slachtoffer geschoten, waarbij het slachtoffer in zijn borst is geraakt. De verdachte en zijn medeverdachte zijn direct op de scooter vertrokken.
Het slachtoffer is door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat zijn lever en long waren beschadigd. De kogel is achtergebleven in zijn lichaam en zal hoogstwaarschijnlijk voor de rest van zijn leven in het lichaam blijven, nu een operatieve verwijdering te risicovol is. Er moet van geluk worden gesproken dat het slachtoffer dit schietincident heeft overleefd. Het schieten door verdachte had nog veel slechter kunnen aflopen.
Mede gelet op de jeugdige leeftijd van het slachtoffer gaat het om een laffe en gewetenloze daad. Daarnaast zorgen ripdeals en het (doorgaans zware) geweld dat daarmee gepaard gaat, in hun algemeenheid ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer en zijn ouders is gebleken dat de ripdeal tot op de dag van vandaag een grote impact heeft op het leven van het slachtoffer. Hij zal naar alle waarschijnlijkheid voor de rest van zijn leven met deze (medische) gevolgen worden geconfronteerd. Het handelen van verdachte heeft ook een grote impact gehad op het leven van de ouders van het slachtoffer. Desondanks hebben zij op de zitting naar voren gebracht dat zij verdachte zijn daad kunnen vergeven.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en een vlindermes, overweegt de rechtbank bovendien dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen het risico op een levensbedreigend geweldsdelict verhoogt. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben hiervan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 21 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank weegt de open proceshouding van verdachte in zijn voordeel mee. Door een bekennende verklaring af te leggen heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid genomen en inzicht getoond in de verwijtbaarheid van zijn handelen. De rechtbank heeft op de zitting gezien dat verdachte aangeslagen was door de confrontatie van de gevolgen van zijn handelen. Tegelijk is verdachte er niet goed in geslaagd om duidelijk uit te leggen waarom hij tot dit gewelddadig handelen is gekomen. Dit laatste baart de rechtbank zorgen.
De rechtbank houdt verder rekening met hetgeen de deskundigen T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, en C.J. van Gestel, psychiater, in hun aanvullende rapportage van 12 november 2024 naar voren hebben gebracht. De deskundigen stellen vast dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met schizotypische, antisociale, ontwijkende en afhankelijke trekken. Zij zien de planmatige en berekenende aanloop naar het ten laste gelegde als een antisociaal gedragskenmerk. In die zin is er een doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het hem ten laste gelegde. Toch komen zij tot de conclusie dat verdachte over voldoende vrije wil zal hebben beschikt. Daarom adviseren zij het ten laste gelegde hem volledig toe te rekenen. Bij het ontbreken van een evidente invloed van de persoonlijkheidsstoornis op de vrije wil van betrokkene in aanloop naar dit ten laste gelegde, kan geen risico getaxeerd worden dat op deze stoornis berust. Om die reden kunnen zij geen aanbevelingen doen ten aanzien van een verlaging van het recidivegevaar.
De rechtbank houdt tevens rekening met het aanvullend reclasseringsadvies van 12 november 2024. De reclassering rapporteert dat verdachte voorafgaand aan de aanhouding beschermd woonde, dagbesteding volgde en geen schuldenlast had. Verdachte is geruime tijd bekend met een drugsverslaving en is sinds circa een jaar gestopt met drugsgebruik. De reclassering sluit zich aan bij de hierboven genoemde conclusies van de deskundigen. Dit draagt bovendien bij aan de conclusie van de reclassering dat zij geen plan van aanpak kan opstellen ter verlaging van het recidiverisico. Bij een veroordeling adviseert zij daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank stelt vast dat op basis van het onderzoek door de deskundigen blijkt dat verdachte te kampen heeft met een veelheid aan persoonlijke problemen. Ook al is er in technische zin geen verband gelegd tussen deze problemen en het delict, sluit de rechtbank haar ogen niet voor deze problemen en zullen deze, samen met de bekennende proceshouding van verdachte, een matigend effect hebben op de op te leggen straf.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal wel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank houdt hierbij meer rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ook al is er door de deskundigen niet geconcludeerd tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank wijst de vordering tot oplegging van een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr af. De reclassering heeft een dergelijke maatregel weliswaar geadviseerd, maar onvoldoende is gebleken waarom in deze zaak de oplegging hiervan noodzakelijk is voor de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank overweegt dat in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling al de nodige voorwaarden aan verdachte kunnen worden opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 25.216,94 ingediend vanwege materiële (€ 5.216,94) en immateriële (€ 20.000,-) schade die hij als gevolg van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met hoofdelijke oplegging en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij gedeeltelijk moet worden toegewezen, dat wil zeggen tot een bedrag van € 4.337,94, en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade kan volgens de officier van justitie integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de materiële schade aangesloten bij de officier van justitie. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen en aansluiting te zoeken bij soortgelijke zaken.
Beoordeling.
De rechtbank zal hieronder per verzochte post haar oordeel geven.
Ziekenhuis daggeldvergoeding
De rechtbank acht de gevorderde schadepost ‘ziekenhuis daggeldvergoeding’ van € 175,00 voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Reis- en parkeerkosten
Uit de vordering van de benadeelde partij en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer reeds onderliggende psychische problematiek had ten tijde van het bewezenverklaarde. Het is om die reden voor de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen bij welke van de geschatte vijftig behandelingen er een causaal verband zal zijn met het bewezenverklaarde. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat het slachtoffer naar aanleiding van het bewezenverklaarde therapie nodig zal hebben gehad. Zij zal het aantal van die behandelingen schatten op vijf. Een bedrag van € 516,20 zal dan ook worden toegewezen, voor het overige wordt de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kleding en zegelring
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de kleding op 14 maart 2024 beschadigd is geraakt en de zegelring verloren is gegaan. Hiervan ontbreken echter de aankoopfacturen- of bonnen. De rechtbank zal daarom, bij gebrek aan volledige onderbouwing, de waarde van alle kleding schatten op een bedrag van € 1.000,- en de waarde van de zegelring op € 400,-. De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de beoordeling hiervan naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Telefoon
De rechtbank is van oordeel dat zonder nader onderzoek niet is vast te stellen of en in hoeverre de gestelde schade aan de telefoon rechtstreeks veroorzaakt is door het bewezenverklaarde. Het vereiste onderzoek naar het causale verband tussen het bewezenverklaarde en de schade van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Hierbij merkt de rechtbank tevens ten overvloede op dat uit de foto van de telefoon van de benadeelde partij en de screenshot van de telefoon met de prijsopgave blijkt dat het niet gaat om hetzelfde type telefoon. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde ernstig letsel heeft opgelopen, te weten een schotwond in zijn borst, waarvoor direct medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hieraan is hij echter niet geopereerd geweest, omdat dit levensbedreigend en te riskant zou zijn. Dat brengt met zich dat de kogel die zich tussen de lever en nier van aangever bevindt, hoogstwaarschijnlijk voor de rest van zijn leven erin zal blijven. De aanwezigheid van deze kogel in de buurt van vitale organen blijft een risicofactor waarmee het slachtoffer levenslang rekening moet houden. Uit het medische dossier blijkt dat er om die reden geen uitzicht op herstel is. Dit betekent voor [slachtoffer] dat het bijvoorbeeld niet meer verantwoord is om zijn hobby boksen uit te oefenen. Dat het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden ten slotte gevoelens van angst en stress teweeg hebben gebracht, spreekt voor zich. Daar betrekt de rechtbank ook de jeugdige leeftijd van de benadeelde partij bij. Hij was immers slechts vijftien jaren oud toen dit incident plaatsvond. Alles afwegende acht de rechtbank in deze zaak het gevorderde bedrag van € 20.000,- redelijk en zal de schade naar billijkheid op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Hoofdelijk aansprakelijk
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn medeverdachte samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is en dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn:
- met betrekking tot welke de feiten zijn begaan;
- en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.024896.21.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 45, 47, 55, 57, 287, 312, 317 Wetboek van Strafrecht
13, 26, 55 Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag
in eendaadse samenloop gepleegd met
T.a.v. feit 2:
medeplegen van poging tot afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt hiervoor op de volgende straf en maatregelen:
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 1 STK Wapen SLEDE ZWART, WAPEN DONKERGROEN, LASERLAMPJE ONDER;
- 9 STK Munitie AFKOMSTIG UIT PATROONMAGAZIJN UIT VUURWAPEN SIN AARE5456NL;
- 1 DS Munitie DOOSJE MET OPSCHRIFT SELLIER & BELLOT.;
- 1 STK Vlindermes BETREFT EEN VLINDERMES;
- 1 STK Zakmes BETREFT EEN MES BETAANDE UIT TWEE LOSSE DELEN.
Schadevergoedingsmaatregel, te weten:
De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 22.091,20 euro.
De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 145 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 2.091,20 euro materiële schade en 20.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 22.091,20 euro, bestaande uit 2.091,20 euro materiële schade en 20.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn medeverdachte is betaald.
De rechtbank bepaalt dat veroordeelde van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn medeverdachte op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel de Staat heeft vergoed.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 7 juni 2021, gewezen onder parketnummer 01-024896-21, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M.E.N. van Haren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 28 november 2024.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑11‑2024