Rb. 's-Gravenhage, 14-10-2009, nr. AWB 09/646
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3050, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
14-10-2009
- Zaaknummer
AWB 09/646
- LJN
BK3050
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3050, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 14‑10‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2010:BN2669, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 14‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Interbestuurlijk conflict tussen het waterschap Hollandse Delta en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland over het onthouden van goedkeuring door het college aan de kostentoedelingsverordening van het waterschap. De rechtbank signaleert een kentering in de jurisprudentie van de appelcolleges, daar waar het gaat om het aannemen van (het behoud van) procesbelang in zaken waarin (a) een conflict tussen partijen niet is opgelost, maar de ‘ontvangende’ partij (in dit geval: het waterschap) zich door tijdsdruk of tijdsverloop gedwongen ziet genoegen te nemen met het besluit van de andere partij en (b) een vergunning of goedkeuringsbesluit voor een beperkte periode is verleend, waarna het conflict zich dreigt te herhalen. Het waterschap is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in dit geval aan het onder (b) genoemde criterium is voldaan. Door een wijziging in de Waterschapswet acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het conflict tussen partijen zich zal herhalen. Beroep niet-ontvankelijk.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/646 WSCHP
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
1. het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hollandse Delta
2. de verenigde vergadering van het waterschap Hollandse Delta
3. het openbaar lichaam Hollandse Delta
('het waterschap Hollandse Delta')
eisers, gevestigd te Ridderkerk, gemachtigde mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag
en
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder.
IPROCESVERLOOP
Bij besluit van 16 december 2008 heeft verweerder aan de door eiseres sub 2. vastgestelde kostentoedelingsverordening goedkeuring onthouden.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 26 januari 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 2 september 2009 ter zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door de heer [A] en door een kantoorgenoot van hun gemachtigde, mr. A.J. Boorsma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. R. Niessen-Cobben en door de heer [B].
IIOVERWEGINGEN
- 1.
Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet (hierna: de wet) stelt het algemeen bestuur van het waterschap een verordening vast ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem (hierna: 'kostentoedelingsverordening' of 'verordening'). In deze verordening is voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel opgenomen.
De toedeling van het kostendeel voor de categorie ingezetenen wordt ingevolge het tweede lid van artikel 120 van de wet bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. Wanneer, zoals in dit geval, het aantal inwoners per vierkante kilometer meer dan 500 maar niet meer dan 1000 bedraagt, bedraagt het door het waterschap bij verordening vast te stellen kostendeel voor ingezetenen ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van artikel 120 van de wet minimaal 31% en maximaal 40%.
Het algemeen bestuur kan het in het tweede lid, aanhef en onder b genoemde percentage ingevolge het derde lid van voormeld artikel verhogen tot maximaal 50%.
Ingevolge artikel 149 van de wet kan aan een verordening als bedoeld in artikel 120 van de wet door gedeputeerde staten goedkeuring worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Ingevolge artikel 151, eerste lid, van de wet, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover relevant, kan in afwijking van artikel 8:2, onderdeel c, van de Awb beroep worden ingesteld tegen een besluit van gedeputeerde staten inzake goedkeuring.
2Eisers stellen dat de verhoging van het kostendeel voor ingezetenen van 40% naar 47,5% in overeenstemming met het recht - in het bijzonder: artikel 120, derde lid, van de wet - is vastgesteld. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die de verhoging rechtvaardigen. Het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta (hierna: het waterschap) wordt immers gekenmerkt door sterke verstedelijking, een zeer grote hoeveelheid infrastructuur en een groot buitendijks gebied. Het bestuurlijke primaat ligt bij eisers, aan hen komt in dezen een grote mate van beleidsvrijheid toe. Verweerder heeft zich hiervan onvoldoende rekenschap gegeven en is buiten de grenzen van zijn goedkeuringsbevoegdheid getreden.
3Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de categorie ingezetenen in het waterschap een buitengewoon belang heeft bij de watersysteemheffing, welk buitengewoon belang een verhoging van het ingezetenenaandeel in de kosten kan rechtvaardigen. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 120, derde lid, van de wet blijkt dat verweerder een meer dan marginale toets toekomt bij het goedkeuren van een kostentoedelingsverordening waarin het kostendeel van ingezetenen door het waterschapsbestuur wordt verhoogd.
4Eisers hebben, nadat verweerder op 16 december 2008 goedkeuring had onthouden aan de verordening, op 19 december 2008 een nieuwe verordening ter goedkeuring voorgelegd aan verweerder. In de nieuwe verordening, gedateerd 18 december 2008, is het kostendeel voor ingezetenen teruggebracht naar 40%. De nieuwe verordening is op 20 februari 2009 goedgekeurd door verweerder. Op grond van de nieuwe verordening worden thans watersysteemheffingen geïnd.
5De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers (nog) voldoende belang hebben bij de uitkomst van dit geding. Zij overweegt hierover het volgende.
5.1De rechtbank signaleert een kentering in de jurisprudentie, daar waar het gaat om het aannemen van procesbelang in zaken waarin (a) een conflict tussen partijen niet is opgelost, maar de 'ontvangende' partij zich door tijdsdruk of tijdsverloop gedwongen ziet genoegen te nemen met het besluit van de andere partij en (b) een vergunning of goedkeuringsbesluit voor een beperkte periode is verleend, waarna het conflict zich dreigt te herhalen.
Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit kan in dergelijke gevallen gelegen zijn in de omstandigheid dat een inhoudelijk oordeel van een rechterlijk college kan worden betrokken bij toekomstige aanvragen of, zoals in dit geval, toekomstige verzoeken om goedkeuring. Volgens bedoelde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, 25 februari 2009, LJN BH4009 en 2 maart 2005, 200403342/1, www.raadvanstate.nl) moet het dan wel voldoende aannemelijk zijn dat er 'binnenkort' of in elk geval binnen afzienbare tijd weer een aanvraag of verzoek zal worden ingediend. Behalve de AbRS neemt ook het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) sinds enige tijd aan dat het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen. Het CBb neemt daarbij in zijn uitspraak van 19 juni 2009 (LJN BJ0699) in aanmerking dat de in geding zijnde vergunning 'voor een beperkte periode van twaalf maanden pleegt te worden verleend'.
5.2Vast staat, dat het geschil tussen partijen over de vraag of een verhoging van het ingezetenenaandeel in de watersysteemheffing onder de gegeven omstandigheden en gezien de gebezigde motivering strijd oplevert met het recht, niet uit de wereld is. Illustratief is in dit verband een door het waterschap Hollandse Delta op 19 december 2008 uitgebracht persbericht, waarin over het conflict dat voorligt het volgende staat vermeld: 'De provincie Zuid-Holland heeft afgelopen dinsdag aangegeven de argumentatie van het waterschap voor het percentage van 47,5% onvoldoende te vinden en heeft dat deel van de verordening afgekeurd. Een niet goedgekeurde verordening zou de financiële bedrijfsvoering van het waterschap mogelijk in gevaar brengen. Het waterschapsbestuur besloot daarom donderdag 18 december jl., met grote tegenzin, om de op 27 november jl. vastgestelde kostentoedelingsverordening op dit punt aan te passen. De verhoudingen tussen het waterschap en de provincie staan door onderhavige problematiek onder druk'.
5.3Nu met het hiervoor overwogene niet alleen vast staat dat partijen niet tot een voor beide zijden bevredigend vergelijk zijn gekomen, maar ook dat eisers zich door tijdsdruk gedwongen zagen genoegen te nemen met de weigering van verweerder, rijst de vraag of eisers erin zijn geslaagd aannemelijk te maken dat hun geschil zich binnenkort of binnen afzienbare tijd zal herhalen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, en overweegt als volgt.
Met de gefaseerde inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel is de verhouding tussen de democratisch gekozen leden van de categorie ingezetenen enerzijds en de door belangenorganisaties aangewezen leden van de categorieën ongebouwd, natuurterreinen en bedrijfsgebouwd anderzijds, drastisch gewijzigd. Waar de ingezetenen tot 8 januari 2009 - de datum van installatie van het nieuwe waterschapsbestuur - slechts vijftien van de zesendertig zetels in het algemeen bestuur van het waterschap bezet hielden, bezetten zij ingevolge artikel 13 van de Waterschapswet, bezien in samenhang met artikel 9 van het Reglement van bestuur voor het waterschap (gepubliceerd in het provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 2008/18), sinds 8 januari 2009 eenentwintig van de dertig zetels in het algemeen bestuur.
Met deze wettelijk verankerde meerderheid zijn de leden van de categorie ingezetenen thans bij machte om hen onwelgevallige voorstellen, die afkomstig zijn van de categorieën ongebouwd, natuurterreinen en bedrijfsgebouwd en die een verhoging van het ingezetenenaandeel in de watersysteemheffing inhouden, zonder tussenkomst van verweerder tegen te houden. Herhaling van een conflict als het onderhavige acht de rechtbank om die reden niet aannemelijk.
6Omdat eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat zij in deze zaak nog een actueel belang hebben bij een inhoudelijke uitspraak op het beroep, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
7Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IIIBESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mrs. J.T.W. van Ravenstein, G.P. Kleijn en A.P. Pereira Horta, in tegenwoordigheid van de griffier A. Beerts.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.