Hof Amsterdam, 23-09-2008, nr. 106.007.174/01
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG8013
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-09-2008
- Zaaknummer
106.007.174/01
- LJN
BG8013
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG8013, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑09‑2008
Uitspraak 23‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Proceskostenveroordeling. Vanwege het belang van een vast ‘liquidatietarief’ is voor afwijking daarvan alleen plaats in geval van bijzondere, zwaarwegende omstandigheden. Geen salaris procureur (advocaat) voor hoorzitting door deskundige. Tarief voor zaak van onbepaalde waarde.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
t e g e n
de vereniging VERENIGING VAN EIGENAREN DE KLEINE HOUTMAN,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. B.J.H. Crans te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Appellante, Nationale Nederlanden, is bij exploot van 30 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Haarlem onder zaak-/rolnummer 113671 / HA ZA 05-795 tussen (onder andere) partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 13 juni 2007, met dagvaarding van geïntimeerde, De Kleine Houtman, voor dit hof.
1.2
Nationale Nederlanden heeft bij memorie één grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en enige producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof de in eerste aanleg ten gunste van haar uitgesproken veroordeling in de proceskosten zal vernietigen en De Kleine Houtman ter zake alsnog zal veroordelen tot betaling van een hoger bedrag en voorts De Kleine Houtman zal belasten met de kosten van het hoger beroep, de kosten in eerste aanleg vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na 13 juni 2007 en de kosten van het hoger beroep vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het arrest, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
De Kleine Houtman heeft daarop bij memorie van antwoord de grief bestreden, met conclusie dat het hof de vordering van Nationale Nederlanden zal afwijzen, met haar veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Daarna heeft Nationale Nederlanden nog een akte genomen.
1.5
Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het (tussen)vonnis van 16 november 2005 in rechtsoverweging 3 onder a tot en met e een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1
De Kleine Houtman heeft in 2001 een opstalverzekering gesloten bij Nationale Nederlanden, waarbij de herbouwwaarde van de opstal is verzekerd voor het door Expertise- en taxatiebureau H B.V. (hierna H) getaxeerde bedrag van € 3.414.696,10 plus indexering. Het ging hierbij om een voortaxatie als bedoeld in artikel 275 Wetboek van Koophandel.
Op 26 januari 2002 is brandschade ontstaan aan de opstal van De Kleine Houtman. Op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden is de schade vastgesteld door twee experts; De Kleine Houtman heeft daartoe een expert van T B.V. (verder T) aangewezen. In oktober 2002 heeft De Kleine Houtman een akkoordverklaring, tevens akte van schadetaxatie ondertekend waarin staat vermeld dat de verzekerde som onvoldoende is, omdat deze € 6.900.000,= had moeten zijn.
Nationale Nederlanden heeft de schade aan de opstal niet volledig uitgekeerd.
4.2
Ten overstaan van de rechtbank Haarlem heeft De Kleine Houtman twee gevoegde procedures gevoerd.
Het ging daarbij enerzijds om een procedure tegen H en anderzijds om een procedure tegen Nationale Nederlanden en T. Laatstgenoemde procedure is aanvankelijk aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. Deze rechtbank heeft de zaak op vordering van De Kleine Houtman verwezen naar de rechtbank Haarlem ter voeging met de zaak tegen H.
De rechtbank Haarlem heeft vervolgens in beide zaken een onderzoek door een deskundige gelast. Aan deze deskundige zijn enerzijds vragen gesteld over de door H uitgevoerde voortaxatie en anderzijds over de door T en de deskundige van Nationale Nederlanden uitgevoerde taxatie van de herbouwwaarde nadat de brandschade was ontstaan.
4.3
De rechtbank Haarlem heeft H bij vonnis van 13 juni 2007 veroordeeld tot betaling aan De Kleine Houtman van € 234.964,= met rente en proceskosten, omdat zij een ernstige fout heeft gemaakt bij de voortaxatie (zie r.o. 3.16) en dusdoende niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur van onroerend goed (zie r.o. 3.17).
4.4
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen tegen Nationale Nederlanden en T afgewezen en De Kleine Houtman belast met de kosten van de procedure. Aan de zijde van Nationale Nederlanden zijn deze kosten begroot op € 1.130,= aan salaris procureur (2,5 punten x tarief € 452,=) en op nihil in het incident (tot verwijzing). De grief van Nationale Nederlanden is gericht tegen deze kostenveroordeling die zij om meerdere redenen onjuist acht.
4.5
Nationale Nederlanden heeft allereerst aangevoerd dat de rechtbank bij de berekening van het salaris van de procureur ten onrechte geen punt heeft toegekend voor de hoorzitting van de deskundige op 27 april 2006. De aard en de omvang van een dergelijke hoorzitting komt volgens Nationale Nederlanden overeen met een comparitie, plaatsopneming of mondelinge behandeling. Voor deze werkzaamheden wordt bij toepassing van het liquidatietarief een punt toegekend. Daarom acht Nationale Nederlanden het gerechtvaardigd dat ook voor een hoorzitting gehouden door de deskundige een punt wordt toegekend.
Verder heeft Nationale Nederlanden aangevoerd dat de rechtbank een verkeerd tarief (Tarief II, € 452,=) heeft gehanteerd. Dit is het tarief voor zaken met onbepaalde waarde. Er zijn echter duidelijke aanwijzingen dat de zaak onder een ander tarief valt. Het bedrag dat De Kleine Houtman ten gevolge van de onderverzekering niet van Nationale Nederlanden uitgekeerd heeft gekregen bedroeg € 234.964,=. De Kleine Houtman heeft in de beide door haar gevoerde procedures betoogd dat H, Nationale Nederlanden en/of T al dan niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schade. H is uiteindelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 234.964,=.
In de gegeven omstandigheden had de rechtbank in de verknochte procedure tussen De Kleine Houtman en Nationale Nederlanden bij het bepalen van de geliquideerde kosten moeten uitgaan van een hoofdsom van € 234.964,=. Daarmee correspondeert een tarief van € 2.000,= (tarief VI).
Op basis van 3,5 punten en een tarief van € 2.000,= had het salaris procureur door de rechtbank begroot moeten worden op € 7.000,=, aldus nog steeds Nationale Nederlanden.
4.6
Uitgangspunt bij de beoordeling van deze stellingen is dat het salaris van de procureur (thans: advocaat) bij een proceskostenveroordeling wordt begroot volgens het zogenoemde liquidatietarief rechtbanken en hoven. Dit tarief wordt vastgesteld in overleg tussen vertegenwoordigers van advocaten en rechterlijke macht.
Het bedrag van de te liquideren kosten is afhankelijk van de verrichte (genormeerde) werkzaamheden en het belang van de zaak.
De werkzaamheden waarvoor binnen het liquidatietarief punten worden toegekend betreffen enerzijds (schriftelijke) proceshandelingen en anderzijds het bijwonen van zittingen van uiteenlopende aard, die door de gerechten worden gehouden.
Het belang van de zaak wordt vastgesteld aan de hand van de geldswaarde van de hoofdsom; tarief I voor de zaken beneden € 10.000,=, tarief II voor zaken met een geldswaarde van € 10.000,= tot € 20.000,= en zo door tot tarief VIII voor zaken met een geldswaarde boven € 1.000.000,=. Tarief II geldt ook voor (onder meer) zaken van onbepaalde waarde, tenzij duidelijke aanwijzingen bestaan dat deze zaken onder een ander tarief vallen.
Het liquidatietarief is niet bindend, maar wordt in beginsel door de gerechten gevolgd. Het biedt partijen en de gerechten duidelijke en eenvoudig te hanteren handvatten bij de berekening van de te liquideren proceskosten.
Het is niet uitgesloten dat van het liquidatietarief wordt afgeweken. Gelet op het voor zowel justitiabelen, advocaten als gerechten met dit tarief gediende belang van een eenvoudige afwikkeling van proceskosten is daarvoor echter alleen plaats wanneer sprake is van bijzondere, zwaarwegende omstandigheden.
4.7
Nationale Nederlanden wenst in de onderhavige zaak toekenning van een punt voor een werkzaamheid die niet is opgenomen in het liquidatietarief. Ter onderbouwing hiervan heeft zij echter slechts in algemene bewoordingen naar voren gebracht dat een hoorzitting gehouden door een deskundige (en wel, naar het hof uit de stukken van de procedure in eerste aanleg begrijpt, een door de rechtbank benoemde deskundige),
gelet op de aard en de omvang daarvan vergelijkbaar is met nader aangeduide, door de gerechten gehouden zittingen.
Bijzondere feiten of omstandigheden die, in aanmerking genomen het grote belang van een eenvoudig toe te passen liquidatietarief, in het onderhavige geval een toereikende rechtvaardiging inhouden om af te wijken van het liquidatietarief zijn daarmee gesteld noch gebleken.
Er bestaat dan ook geen aanleiding om Nationale Nederlanden bij de berekening van het salaris van de procureur meer punten toe te kennen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.8
Thans dient te worden onderzocht of de rechtbank bij de berekening van het salaris van de procureur het juiste tarief heeft gehanteerd. Daarbij is het volgende van belang.
De Kleine Houtman heeft in eerste aanleg, ingegeven door het door H in de andere procedure gevoerde verweer, een verklaring voor recht gevorderd dat Nationale Nederlanden en/of T na de opgetreden brandschade een onjuiste taxatie van de herbouwwaarde hebben verricht en dat zij (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de ten gevolge daarvan geleden schade, op te maken bij staat. Tevens heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat Nationale Nederlanden niet wordt toegestaan een beroep te doen op ‘onderverzekering’ (‘rectificatie’-bepaling) aangaande de funderingen en haar te veroordelen een aanvullende uitkering te doen op grond van de polisvoorwaarden, eveneens op te maken bij staat. De Kleine Houtman heeft daarbij onder meer gesteld dat, in het geval het verweer van H geheel of gedeeltelijk doel treft, Nationale Nederlanden en/of T al dan niet tezamen met H jegens haar aansprakelijk zijn.
Nadat het door de rechtbank gelaste deskundigenbericht was uitgebracht heeft De Kleine Houtman haar eis willen wijzigen aldus dat Nationale Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling van € 18.317,= met rente ter zake van aanvullende betaling uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag. De rechtbank heeft deze eiswijziging niet toegestaan en heeft geoordeeld op grond van de bij dagvaarding ingestelde eis.
4.9
Anders dan Nationale Nederlanden meent kan in deze gang van zaken geen aanleiding worden gevonden om voor de bepaling van de (gelds)waarde van de zaak aan te knopen bij het door De Kleine Houtman in de gevoegde zaak tegen H gevorderde bedrag. De Kleine Houtman heeft, anders dan in de zaak tegen H, jegens Nationale Nederlanden schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd. Daarvoor geldt in beginsel tarief II, omdat de zaak moet worden aangemerkt als van onbepaalde waarde. Het enkele feit dat De Kleine Houtman heeft gesteld dat zij Nationale Nederlanden en T aansprakelijk houdt, indien het verweer van H (in de later gevoegde zaak) zou slagen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de zaak tegen Nationale Nederlanden onder een ander tarief valt.
De inhoud en omvang van de processtukken leiden evenmin tot de conclusie dat de zaak onder een ander tarief dan tarief II had moeten worden gebracht.
4.10
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen faalt de grief voor zover deze is gericht tegen de hoogte van het vastgestelde procureurssalaris.
4.11
Nationale Nederlanden heeft ten slotte aangevoerd dat de rechtbank De Kleine Houtman ten onrechte niet heeft veroordeeld in de door Nationale Nederlanden in de procedure bij de rechtbank Amsterdam betaalde verschotten, te weten de griffierechten van € 244,=. Zij heeft in dat verband een nota van haar procureur in het geding gebracht.
De Kleine Houtman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.12
Zoals hiervoor is overwogen is de zaak tegen Nationale Nederlanden aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam, zodat deze rechtbank het verschuldigde griffierecht van € 244,= bij de procureur in rekening heeft gebracht en niet de rechtbank Haarlem, waarnaar de zaak is verwezen. Als de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij dient De Kleine Houtman deze kosten te dragen. Ten onrechte heeft de rechtbank Haarlem het griffierecht niet in de proceskostenveroordeling meegenomen. De Kleine Houtman zal alsnog tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld. De – ook reeds in eerste aanleg - gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen. De Kleine Houtman heeft daartegen geen verweer gevoerd. Met het oog op de duidelijkheid zal de proceskostenveroordeling in eerste aanleg worden vernietigd en opnieuw worden geformuleerd.
4.13
Nationale Nederlanden dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de proceskostenveroordeling in het vonnis waarvan beroep en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt De Kleine Houtman in de proceskosten aan de zijde van Nationale Nederlanden begroot op € 244,= aan verschotten en op € 1.130,= aan salaris procureur, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na 13 juni 2007;
veroordeelt Nationale Nederlanden in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van De Kleine Houtman begroot op € 402,= aan verschotten en op € 632,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van Reep, C.A. Joustra en C. Uriot en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2008 door de rolraadsheer.