Hof Den Haag, 20-02-2024, nr. BK-23/316
ECLI:NL:GHDHA:2024:717
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
20-02-2024
- Zaaknummer
BK-23/316
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2024:717, Uitspraak, Hof Den Haag, 20‑02‑2024; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/512
NLF 2024/1087
Uitspraak 20‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Aanslag IB. Vermogensetikettering. De beleggingsverliezen afkomstig uit de beleggingen op naam van belanghebbende behoren niet tot haar ondernemingsvermogen. De beleggingsverliezen kunnen daarom niet in aftrek op de winst worden gebracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/316
Uitspraak van 20 februari 2024
in het geding tussen:
[X] , te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. de Bruijn)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 maart 2023, nummer SGR 22/56.
Procesverloop
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.763 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 1.732 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag gedeeltelijk gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 55.677, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking belastingrente.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is € 49 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 24 november 2023.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 januari 2024. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering bij het Hof binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier van het Hof bij een digitaal verzonden bericht onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens de bij dit bericht opgeslagen metadata in de digitale postkamer van het Hof is het bericht op 20 november 2023, 08.12 uur, verzonden via het webportaal Mijn Rechtspraak. Tegelijk met het bericht is een kennisgeving per emailbericht verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven e-mailadres. Gelet hierop, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitgenodigd.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] en stond vanaf 1 september 2017 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). Uit het bericht van registratie van de KvK staat bij activiteitomschrijving het volgende opgenomen:
“Consultancy & Investments. Investeren in beleggingsproducten. Het geven van lezingen.”
2.2.
Per 31 december 2020 heeft belanghebbende [naam eenmanszaak] uitgeschreven bij de KvK. Vanaf de aangifte IB/PVV 2021 heeft belanghebbende geen winst uit onderneming meer aangegeven.
2.3.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.166, waarvan € 29.078 uit tegenwoordige dienstbetrekking en € 21.786 uit vroegere dienstbetrekking (de aangifte). Belanghebbende heeft in de aangifte een verlies uit onderneming aangegeven van € 32.841. Het verlies bestaat onder andere uit een verlies op beleggingen. De beleggingsverliezen in 2018 zijn als volgt:
Jaarresultaten beleggingen [naam 1] | € -33.075,39 |
Jaarresultaten beleggingen [naam 2] | € -16.432,37 |
Jaarresultaten beleggingen [naam 3] | € -1.087,00 |
Totaal | € -50.594,76 |
De beleggingsrekeningen staan op naam van belanghebbende.
2.4.
De Inspecteur heeft bij brief van 2 juni 2021 verzocht om nadere informatie betreffende de ingediende aangifte met betrekking tot onder meer het verlies uit beleggingen en het urencriterium. Belanghebbendes consulent heeft bij brief van 18 juni 2021 op dit verzoek gereageerd.
2.5.
De Inspecteur heeft bij brief van 8 juli 2021 aangekondigd dat hij het voornemen heeft om af te wijken van de aangifte in die zin dat hij de (verhoogde) zelfstandigenaftrek en het verlies op beleggingen zal corrigeren.
2.6.
De Inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2021 de aanslag vastgesteld, waarbij hij als volgt is afgeweken van de ingediende aangifte:
Belastbaar inkomen uit werk en woning | € 12.166 |
Bij: correctie beleggingsverlies | € 50.594 |
Bij: correctie ondernemersaftrek | € 9.403 |
Af: correctie mkb-winstvrijstelling | € 8.400 |
Gewijzigd belastbaar inkomen uit werk en woning | € 63.763 |
2.7.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2021 de zelfstandigenaftrek alsnog toegewezen. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de correctie van het beleggingsverlies als verlies uit onderneming afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar is het verzamelinkomen als volgt vastgesteld:
Belastbaar inkomen uit werk en woning | € 63.763 |
Af: correctie ondernemersaftrek | € 9.403 |
Bij: correctie mkb-winstvrijstelling | € 1.317 |
Gewijzigd belastbaar inkomen uit werk en woning | € 55.677 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. In geschil is of het verlies uit beleggingen tot de winst uit onderneming dient te worden gerekend en meer in het bijzonder is in geschil of er sprake is van een bron van inkomen.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van winst uit onderneming, zodat het verlies uit de beleggingen als verlies uit onderneming dient te worden aangemerkt. Volgens eiser volgt dit uit de bedrijfsactiviteiten namelijk het investeren in beleggingsproducten. Eiser is een ervaren beleggingsdeskundige die vanuit eigen ervaringen de onderneming is gestart met als doel rendement te genereren. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn expertise mede ziet op de ontwikkeling van een algoritme dat beleggingswinsten kan behalen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van winst uit onderneming, door het ontbreken van een bron van inkomen, waardoor de beleggingen tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen behoren. Volgens verweerder is er immers geen sprake van (objectieve) voordeel verwachting door de louter speculatieve transacties.
Op de handelsplatformen van [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] heeft eiser financiële transacties uitgevoerd die louter speculatief van aard zijn en waarop eiser geen invloed heeft met zijn deskundigheid. Voorts heeft eiser niet voor derden belegd, maar heeft hij louter privévermogen belegd, zodat de beleggingen behoren tot het inkomen uit sparen en beleggen.
Bron van inkomen
10. Een voordeel is alleen belast als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheid indien het is genoten uit een bepaalde bron van inkomen. Volgens vaste jurisprudentie is hiervan sprake indien met een activiteit waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer, voordeel wordt beoogd en, objectief gezien, dat voordeel ook redelijkerwijze te verwachten is (HR 14 april 1993, nr. 28847, HR 3 maart 1954, LJN AY2826, en HR 1 februari 2002, LJN AD8763, ECLI:NL:GHAMS:2013:2024, ECLI:NL:HR:2014:1654).
In het zogenaamde Bami-arrest (HR 14 april 1993, nr. 28847) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor beantwoording van de vraag of er sprake is van een bron van inkomen het volgende beoordelingskader van belang is.
“De vraag of een belastingplichtige met door hem verrichte werkzaamheden of diensten een voordeel beoogt, en redelijkerwijs kan verwachten dat deze hem - zij het in de toekomst - positieve zuivere opbrengsten kunnen opleveren, is wel van belang als het gaat om de afgrenzing van activiteiten in de sfeer van de verwerving van inkomsten tegenover activiteiten die, als voorzienbaar blijvend verliesgevend, in de sfeer van besteding van inkomen moeten worden geplaatst. Ook is die vraag van belang bij de afbakening van belaste transacties in de vermogenssfeer tegenover louter speculatieve transacties. De vraag of een voordeel is beoogd kan daarnaast ook een rol spelen in die gevallen waarin weliswaar diensten of werkzaamheden in het economische verkeer zijn verricht doordat de belastingplichtige buiten de gezinssfeer is getreden, maar de behaalde voordelen niettemin buiten het inkomen dienen te blijven omdat zij in de persoonlijke sfeer liggen.”
11. De rechtbank is van oordeel dat de beleggingsactiviteiten louter speculatief zijn, waardoor er objectief gezien redelijkerwijs geen voordeel is te verwachten. Van enige kennis ten aanzien van de aandelentransacties, waarbij wel een objectief voordeel te verwachten is, is niets gebleken. De stelling van eiser dat hij subjectief wel voordelen verwacht, is onvoldoende voor het vaststellen van een bron van inkomen. Voorts is niet gebleken dat eiser in 2018 met geld van derden heeft belegd. Eiser heeft het startkapitaal dat hij vanuit zijn privé vermogen heeft gestort op de zakelijke bankrekening belegd waardoor er in zoverre sprake is van verplicht privévermogen. Deze beleggingen behoren dan dat tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in box 3. De stelling van eiser dat hij een algoritme aan het ontwikkelen was in 2018, leidt thans niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft derhalve terecht het verlies uit beleggingen gecorrigeerd.
12. Het voorgaande neemt niet weg dat zodra eiser een door hem ontwikkeld algoritme op de markt brengt, waarvoor derden willen betalen, en waarbij objectief gezien redelijkerwijs een voordeel kan worden verwacht, er wel sprake kan zijn van een bron van inkomen. Zover is het echter nog niet. Tot slot verwerpt de rechtbank eisers stelling dat het zogenaamde Bami-arrest niet van toepassing zou zijn, omdat het niet ziet op een onderneming die is opgericht voor het investeren in beleggingsproducten. De relevante vraag die het arrest beantwoordt is immers of sprake is van het beoogd zijn en kunnen verwachten van voordeel. In zoverre is het ontwikkelen van een recept voor bami vergelijkbaar met (het ontwikkelen van een algoritme voor) cryptobeleggingen.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is of het negatieve beleggingsresultaat van € 50.594 kwalificeert als verlies uit onderneming.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte en tot vermindering van de beschikking belastingrente tot nihil.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
Belanghebbende heeft terecht gesteld dat sprake is van een onderneming, nu de Inspecteur de (verhoogde) zelfstandigenaftrek aan belanghebbende heeft toegekend voor werkzaamheden die hij in het onderhavige jaar voor de eenmanszaak heeft verricht. Belanghebbende heeft echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en bij betwisting aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de beleggingen tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak behoren. Daarbij overweegt het Hof dat de drie beleggingsrekeningen op naam van belanghebbende staan, hetgeen er op duidt dat belanghebbende voor eigen rekening en risico (dus met privévermogen) heeft belegd. Het Hof acht verder aannemelijk dat de feitelijke ondernemingsactiviteiten van belanghebbende tot de retailsfeer behoren en dat de beleggingsactiviteiten daartoe niet behoren. De enkele vermelding in de registratie van de KvK van de activiteit ‘Investeren in beleggingsproducten’, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Niet aannemelijk is geworden dat er enig verband is tussen de beleggingsactiviteiten en de onderneming in de eenmanszaak, zodat het beleggingsverlies niet in aftrek op de winst uit onderneming kan worden gebracht.
Belastingrente
5.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 20 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.