NJB 2020/891
Opruiing tot enig strafbaar feit dan wel tot een terroristisch misdrijf of tot een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf (art. 131 lid 1 en lid 2 Sr) en verspreiden van opruiende berichten als bedoeld in art. 131 lid 1 en lid 2 Sr (art. 132 lid 1 en lid 3 Sr): in casu kon het hof aannemen dat de verdachte alleen of tezamen met anderen via sociale media en een website heeft opgeruid tot enig strafbaar feit en opruiende berichten heeft verspreid, mede erop gelet dat in deze uitingen wordt opgeroepen tot het daadwerkelijk afreizen naar Syrië teneinde deel te nemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en/of Irak, althans dat zij oproepen tot het plegen van terroristische misdrijven dan wel misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan, waarbij het hof heeft overwogen dat het daadwerkelijk deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië en/of Irak aan de zijde van de aan deze jihadstrijd deelnemende strijdgroepen, destijds altijd het plegen van terroristische misdrijven inhoudt. Daarbij telt dat ook een indirecte aansporing tot enig strafbaar feit kan worden aangemerkt als opruiing. Verlating grondslag van de tenlastelegging: is daarvan in casu sprake door alle in de tenlastelegging aangeduide berichten op een Facebookpagina niet bewezen te verklaren, maar desondanks de verdachte te veroordelen voor, kort gezegd, het (mede)plegen van opruiing door het plaatsen van berichten op deze Facebookpagina? Nee, gezien de wijze van bewijsvoering. Opruiing tot terrorisme en art. 9 en 10 EVRM: in casu kon het hof oordelen dat het beroep van de verdediging op de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting afstuit op art. 17 EVRM, mede erop gelet dat de verdachte de in het EVRM gewaarborgde grondrechten heeft ingezet voor doeleinden – namelijk het aanzetten tot deelname aan de gewapende jihadstrijd in Syrië, waarin het plegen van terroristische misdrijven besloten ligt – die overduidelijk in strijd zijn met de geest van het EVRM. Daarmee is sprake van een ‘uitzonderlijk en extreem’ geval waarin de uitlatingen of andere informatieverstrekkingen gericht tegen de aan het EVRM ten grondslag liggende waarden de bescherming van de art. 9 en 10 EVRM ontberen op grond van art. 17 EVRM. Niet vereist is dat per uiting van de verdachte wordt beoordeeld of art. 17 EVRM kan worden ingeroepen
HR 24-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:447
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24 maart 2020
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
18/02561
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:447, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1235, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑07‑2019
- Wetingang
Essentie
Opruiing tot enig strafbaar feit dan wel tot een terroristisch misdrijf of tot een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf (art. 131 lid 1 en lid 2 Sr) en verspreiden van opruiende berichten als bedoeld in art. 131 lid 1 en lid 2 Sr (art. 132 lid 1 en lid 3 Sr): in casu kon het hof aannemen dat de verdachte alleen of tezamen met anderen via sociale media en een website heeft opgeruid tot enig strafbaar feit en opruiende berichten heeft verspreid, mede ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.