Hof 's-Hertogenbosch, 24-02-2015, nr. HD 200.161.240/01
ECLI:NL:GHSHE:2015:603
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-02-2015
- Zaaknummer
HD 200.161.240/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:603, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑02‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 198 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijk hoger beroep van tussenvonnissen en voorwaardelijk hoger beroep van rolbeslissingen. Onpartijdigheid benoemde deskundige (artikel 198 lid 1 Rv). Weigering aanvullend deskundigenbericht te laten beëindigen. Doorbrekingsjurisprudentie niet van toepassing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.161.240/01
arrest van 24 februari 2015
in de zaak van
[appellante] ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als: [appellante],
advocaat: mr. N.P.F.E. van der Peet te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde],
in hoger beroep niet verschenen,
als vervolg op de door het hof gewezen rolbeslissing van 30 december 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 10 oktober 2012, de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen vonnissen van 23 januari 2013, 20 augustus 2014 en 22 oktober 2014 en (voorwaardelijke) van de rolbeslissingen van 5 november 2014 en 26 november 2014 tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. [C/04/]110654/HA ZA 11-510)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en rolbeslissingen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep van 14 november 2014;
- -
het herstelexploot tevens voorwaardelijke hoger beroepdagvaardingvan 3 december 2014;
- -
de rolbeslissing van 30 december 2014;
- -
de akte na rolbeslissing van [appellante].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
3. De beoordeling
3.1.
In voormelde rolbeslissing is [appellante] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep. In haar akte na rolbeslissing stelt [appellante] dat dit hoger beroep de benoeming van een deskundige betreft, dat op grond van het bepaalde in artikel 194 lid 2 Rv tegen de benoeming van een deskundige geen hoger beroep open staat en dat zij daarom in beginsel niet-ontvankelijk is in hoger beroep. Met een beroep op de doorbrekingsjurisprudentie meent [appellante] niettemin ontvankelijk te zijn. Onder verwijzing naar de conclusie van de A-G bij Hoge Raad 2 mei 2014, NJ 2014/310 stelt [appellante] dat de doorbrekingsjurisprudentie op artikel 194 lid 2 Rv van toepassing is indien een deskundige wordt aangesteld waarbij, objectief beschouwd, feiten of omstandigheden zijn die de twijfel aan de onpartijdigheid van het onderzoek rechtvaardigen. Volgens [appellante] is hiervan sprake omdat objectief beschouwd de inhoud van de offerte van de deskundige voor een aanvullend deskundigenrapport blijk geeft van vooringenomenheid en een niet objectieve benadering van het aanvullend deskundigenrapport door de deskundige. In de visie van [appellante] wordt daardoor bij het deskundigenbericht een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Zij concludeert dat zij in hoger beroep kan worden ontvangen.
3.2.
In de vonnissen waarvan beroep heeft de rechtbank onder meer een deskundigenbericht en een aanvullend deskundigenbericht gelast, een deskundige benoemd en deskundigenvoorschotten vastgesteld. In de rolbeslissingen waarvan beroep is beslist dat het aanvullend deskundigenbericht (dat is gelast bij tussenvonnis van 22 oktober 2014) niet zal worden beëindigd en is het verzoek van [appellante] om toestemming voor tussentijds hoger beroep afgewezen.
In de rolbeslissing van 30 december 2014 heeft de rolraadsheer overwogen dat de vonnissen waarvan beroep tussenvonnissen zijn omdat de rechtbank in die vonnissen niet door een uitdrukkelijk dictum een einde aan het geding heeft gemaakt aan enig deel van het gevorderde en dat dit eveneens geldt voor de rolbeslissingen, zo het hof deze beslissingen al als vonnissen zou beschouwen. Het hof maakt die overwegingen tot zijn oordeel.
3.3.
Uit de brief van de advocaat van [appellante] aan de rechtbank van 24 oktober 2014 (productie 33) blijkt dat de directe aanleiding voor [appellante] om hoger beroep in stellen de (eerste) rolbeslissing was van 5 november 2014 waarbij haar verzoek om het aanvullend deskundigenbericht wegens vooringenomenheid en partijdigheid van de – bij tussenvonnis van 23 januari 2013 benoemde – deskundige onmiddellijk te beëindigen is afgewezen. Daarmee betreft dit hoger beroep niet zozeer de benoeming van een deskundige, zoals [appellante] stelt, maar de vraag of de benoemde deskundige de opdracht onpartijdig verricht in de zin van artikel 198 lid 1 Rv en of deze moet worden vervangen. Deze vraag wordt niet geraakt door het appelverbod van artikel 194 lid 2 Rv, waarvan [appellante] thans de doorbreking bepleit, maar kan in hoger beroep aan de orde komen. Hoger beroep staat op dit moment echter niet open omdat de rechtbank in haar (tweede) rolbeslissing van 26 november 2014 tussentijds hoger beroep niet heeft toegestaan.Voor zover het betoog van [appellante] zou moeten worden opgevat als een beroep op doorbreking van het tussentijds appelverbod van artikel 337 lid 2 Rv, geldt dat de door [appellante] bedoelde doorbrekingsjurisprudentie – waarmee wordt bedoeld dat de eiser ondanks een wettelijk appelverbod toch in zijn vordering kan worden ontvangen indien hij stelt dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken – in dat geval niet van toepassing is omdat deze bepaling slechts het moment regelt waarop de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen kan worden uitgeoefend. De stelling van [appellante] dat een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel wordt veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, leidt niet tot een ander oordeel.
3.4.
Het voorgaande betekent dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 10 oktober 2012, 23 januari 2013, 20 augustus 2014 en 22 oktober 2014, alsmede in het voorwaardelijk hoger beroep tegen de rolbeslissingen van 5 november 2014 en 26 november 2014;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 februari 2015.
griffier rolraadsheer