Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1.
HR, 20-03-2018, nr. 17/02211
ECLI:NL:HR:2018:380
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
17/02211
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:380, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:822, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:223
ECLI:NL:PHR:2018:223, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:380
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag (meermalen gepleegd) door bij gewapende woningoverval tijdens vlucht op twee politieagenten te schieten, art. 288 Sr. Bewijs bijkomend oogmerk. HR: art. 81.1 RO. CAG: Hof heeft bewezenverklaring bijkomend oogmerk toereikend gemotiveerd door te overwegen dat het, gelet op het feit dat overvallers rekening hielden met aanwezigheid van gewapende beveiligers en het feit dat zij zelf voorzien waren van geladen vuurwapens, niet anders kan dan dat overvallers er rekening mee hebben gehouden dat tijdens of na overval zodanig verzet zou worden gepleegd dat door één of meer van hen teruggeschoten zou worden in de richting van anderen die een bedreiging zouden vormen voor hun veiligheid of hun vlucht zouden beletten. Samenhang met 17/00652.
Partij(en)
20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 17/02211
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2017, nummer 21/004366-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.
Conclusie 30‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag (meermalen gepleegd) door bij gewapende woningoverval tijdens vlucht op twee politieagenten te schieten, art. 288 Sr. Bewijs bijkomend oogmerk. HR: art. 81.1 RO. CAG: Hof heeft bewezenverklaring bijkomend oogmerk toereikend gemotiveerd door te overwegen dat het, gelet op het feit dat overvallers rekening hielden met aanwezigheid van gewapende beveiligers en het feit dat zij zelf voorzien waren van geladen vuurwapens, niet anders kan dan dat overvallers er rekening mee hebben gehouden dat tijdens of na overval zodanig verzet zou worden gepleegd dat door één of meer van hen teruggeschoten zou worden in de richting van anderen die een bedreiging zouden vormen voor hun veiligheid of hun vlucht zouden beletten. Samenhang met 17/00652.
Nr. 17/02211 Zitting: 30 januari 2018 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 februari 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens (1) ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’; (2) ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’; (3) ‘medeplegen van poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, meermalen gepleegd’; (4) ‘medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek als omschreven in artikel 27 Sr. Voorts zijn twee vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd en is de teruggave aan de verdachte gelast van een in beslag genomen telefoon.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/00652 tegen de medeverdachte [medeverdachte] . In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat een aantal deelklachten die de bewijsvoering van de bewezen verklaarde feiten betreffen, en dan in het bijzonder de koppeling van de verdachte aan de telefoon waarvan het nummer eindigt op * [0001] .
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
‘1:
hij op 12 mei 2014 te Utrecht, tussen 00:30 en 00:41, in een woning gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
-een tas met inhoud (onder meer sleutels, een geldbedrag van ongeveer EUR 700 en een portemonnee (waarin een geldbedrag van ongeveer EUR 600));
-een I-pod en een I-phone;
toebehorende aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededaders:
-gewapend met vuurwapens de woning aan de [a-straat 1] zijn binnengedrongen;
-vuurwapens hebben gericht op die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ;
-meermalen tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gezegd: "waar is het geld?", althans woorden van gelijke aard of strekking;
-hebben geschoten met een vuurwapen in de woning op een televisie;
-meermalen tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben geroepen: "als je geen geld geeft dan maken we jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
-tiewraps, althans op handboeien gelijkende voorwerpen, hebben gebonden om de polsen van voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ;
-die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder bedreiging van vuurwapens hebben gedwongen mee te lopen naar een kluis in een slaapkamer;
-tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben gezegd: "de kluis moet open", "als jullie geen geld geven dan vermoorden we jullie" en "ik schiet je kind dood", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
-die [slachtoffer 1] meermalen hebben geslagen, geschopt en geduwd;
-die [slachtoffer 2] meermalen hebben geslagen en geduwd;
2:
hij op 12 mei 2014 te Utrecht,
tussen 00:30 en 00:41, in een woning gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van:
-een ketting met hanger;
toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededaders:
-gewapend met vuurwapens, de woning aan de [a-straat 1] zijn binnengedrongen;
-vuurwapens hebben gericht op die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ;
-meermalen tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben gezegd: "waar is het geld?", althans woorden van gelijke aard of strekking;
-hebben geschoten met een vuurwapen in de woning op een televisie;
-meermalen tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben geroepen: "als je geen geld geeft dan maken we jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij op 12 mei 2014 te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk de opsporingsambtena(a)r(en), aangeduid met de nummers 790441 en 768849 van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededaders:
meermalen met vuurwapens geschoten in de richting van voornoemde opsporingsambtenaren, die zich in de nabijheid van hem, verdachte en zijn mededaders bevonden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd voorafgegaan door strafbare feiten, te weten
-diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging;
-afpersing in vereniging;
-gijzeling in vereniging,
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemers straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
4:
hij op 12 mei 2014 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk personen, genaamd [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (zijnde de kinderen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen,
te weten een hoeveelheid geld aan verdachte en zijn mededaders af te geven en aan te wijzen waar zich geld bevindt,
immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders:
-onder bedreiging van vuurwapens die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gedwongen te zitten op een bank in een woonkamer van hun woning;
-tiewraps, althans op handboeien gelijkende voorwerpen, gebonden om de polsen van voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ;
-die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedwongen mee te lopen naar een kluis in een slaapkamer;
-tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd: "waar is het geld", "de kluis moet open", "ik schiet je kind dood" en "als jullie geen geld geven dan vermoorden we jullie", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking;’
6. Inzake de bewijsmiddelen waar de bewezenverklaring die in het voorgaande is weergegeven op berust bevat het arrest (onder meer) de volgende overwegingen (met weglating van voetnoten):
‘Zoals nader zal blijken uit de hieronder weer te geven bewijsmiddelen, vond op 12 mei 2014 omstreeks 0.30 uur een woningoverval plaats op het adres [a-straat 1] in Utrecht. Vier gemaskerde mannen waren de woning binnengevallen en hielden de familie [...] - vader, moeder, kinderen en oma - onder dreiging van vuurwapens in bedwang. De vader en moeder werden bovendien mishandeld. Na de overval heeft buiten de woning, langs en op de weg een vuurgevecht met de politie plaatsgevonden. De overvallers zijn vervolgens gevlucht en weggereden in de richting van de Waterlinieweg.
(…)
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie bekend betrokken te zijn bij de overval. [medeverdachte] verklaart een paar dagen voor de overval te zijn benaderd met de vraag of hij geld wilde verdienen. Hem was verteld dat het om Chinese mensen ging, dat deze mensen veel geld hadden omdat zij veel hotels hadden en zwart geld mee naar huis namen. Zijn mededaders hadden alles al bekeken en hadden de mensen gevolgd. Ze hadden verteld dat het om een echtpaar ging en twee beveiligers. Ieder moest voor zichzelf een zwart trainingspak, een bivakmuts schoenen en handschoenen regelen. Voor de overval hebben zij besproken dat ieder een taakje kreeg, wie wat deed, hoe laat en hoe zij naar binnen zouden gaan. Zij moesten er allemaal voor zorgen dat iedereen rustig bleef en niemand zou vluchten. [medeverdachte] moest de beveiligers (die wapens hadden) onder schot houden en hun wapens afpakken en in de woning naar geld zoeken. Een andere jongen zou de mensen onder schot houden en een andere jongen deed een soort handboeien om. De opbrengst zou door hen vieren gedeeld worden.
Die zondag zijn zij een uur of twee tevoren bij elkaar gekomen. Zij zijn met een Golf GTI, die later is teruggevonden, vanuit Amsterdam naar Utrecht gereden. Er waren vier wapens. Iedereen had een wapen. Zij reden via de A2 naar Utrecht. In de buurt van het huis stapten twee jongens uit. De andere twee moesten na een seintje richting het huis rijden en uitstappen. Zij wachtten tot de bewoner in een BMW thuiskwam. Eén van de jongens pakte de vrouw vast met zijn hand over haar mond zodat ze niet kon schreeuwen. Een andere jongen duwde de deur open. Het plan was om de bewoners onder schot te houden. Het echtpaar en de jongen werden met tie rips vastgebonden. Er was in de tv geschoten. Voor en na het schieten werd er geroepen dat zij geld wilden. De mensen zeiden dat zij geen geld hadden. Twee jongens duwden de man en vrouw naar boven naar de kluis. [medeverdachte] liep erachter aan. Er werd geschreeuwd dat zij geld wilden. [medeverdachte] zag dat de vrouw en de man werden geslagen. Hij zag aan hun blik dat zij bang waren en dat het pijn deed.
Verbalisant bekend onder nummer 790441 heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard: Op 12 mei 2014 omstreeks 00.40 uur kwam een melding van mogelijke vechtpartij op adres [a-straat 1] te Utrecht bij [...] binnen. De voordeur van de woning ging open en een Chinese man riep: “Overval, overval” Hij zei dat de daders via de achterkant wegvluchtten. Ik ben naar de achterzijde van de woning gerend. Ik zag een zwarte schim. Ik riep met luide stem meerdere malen “politie, politie, staan blijven”. De schim dook de bosschages in en ik dook erachter aan. Ik zag dat de schim een persoon was en stopte. Ik zag dat de persoon een bivakmuts droeg. Van een afstand van 1 meter zag ik dat de persoon een voorwerp vasthield. Op de manier waarop hij dit vasthield dacht ik meteen aan een jachtgeweer. Ik zag dat de persoon zich in mijn richting draaide en dacht dat hij zou schieten. Ik trok mijn dienstwapen en heb op de persoon geschoten.
Nadat ik had geschoten ben ik onmiddellijk weggerend naar de voorzijde van de woning om dekking te zoeken. Ik ben via de voorzijde van de woning de tuin uit gerend. Ik ben vervolgens linksaf gelopen naar de [a-straat] . Op de hoek heb ik bij de parkeerplaats bij het tuinhek dekking gezocht. Ik ben toen op mijn knieën gaan zitten. Ik zag dat 768849 op straat stond en meerdere schoten afvuurde in de richting van de Waterlinieweg. Nadat ik hem zag schieten hoorde ik zeer luide knallen uit de richting van de Waterlinieweg komen. Ik heb zelf nog een aantal malen geschoten in de richting waar vandaan de zware knallen kwamen. Ik zag op een gegeven moment toen ik in de richting van de Waterlinieweg keek een Volkswagen Golf wegrijden. Het geluid van onze dienstwapens klonk als een klappertjespistool vergeleken bij de andere schoten.
Verbalisant bekend onder nummer 768849 heeft, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd: Ter plaatse op [a-straat] deed een jongen de deur open. Hij vertelde dat er een overval was en dat daders op dat moment via de achterkant weggingen.
Een manspersoon rende naar de bosjes. We renden naar die persoon. Hij had zich klem gelopen op een hek. Ik hoorde 790441 luid en duidelijk een paar keer roepen “Politie, politie”. Op het moment dat ik mij omdraaide hoorde ik knallen. Ik weet niet hoeveel. Dit herkende ik als schoten.
Ik rende terug naar de hoek van het huis omdat we werden beschoten. Ik rende voor de bosjes langs richting de [a-straat] . Ik hoorde twee soorten knallen. Het ene was scheller, en het andere wat voller en harder en lager van toon. Ik ben gaan schuilen achter de bosschages om niet geraakt te worden. Ik ben toen op de hoek gaan staan. Ik keek over de stoep tussen de auto’s en de bosjes.
Ik zag iemand in het zwart gekleed dicht bij een voertuig staan. Ik zag aan de andere kant ook lichtflitsen van mondingsvuur. Ik heb in de richting van die persoon geschoten.
Ik zag nog een andere vlam vanaf de andere kant van de auto. Ik zag die persoon niet, maar ik had het idee dat ik door die persoon werd beschoten. Om mijn lijf te redden heb ik achter een auto dekking gezocht. Toen ik achter de auto kwam ben ik naar rechts uitgestapt en vuurde in het richting van het mondingsvuur.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat toen hij en de anderen geschreeuw hoorden zij zijn weggerend. Hij volgde de andere jongens naar de achtertuin. Zij klommen allemaal over het hek. Hij werd daarbij door de politie neergeschoten en is naar de auto gevlucht, de Golf GTI. Een van de jongens was hem gesmeerd. Zij reden met zijn drieën weg in de auto. Om niet ontdekt te worden door een helikopter waren zij de snelweg afgegaan en naar Mijdrecht gereden. Toen is ervoor gezorgd dat zij werden opgehaald. [medeverdachte] heeft met zijn telefoon gebeld dat iemand hem op moest halen. [medeverdachte] wachtte op de grond. De andere jongens liepen heen en weer. Zij moesten ook bellen. [medeverdachte] is opgehaald met een Fiat Punto. Zij zijn naar Amsterdam gereden. Hij is daar naar het ziekenhuis gebracht. Hij weet niet wie de anderen heeft opgehaald. Hij heeft hen daar achter gelaten. Hij heeft ervoor gezorgd dat zijn wapen werd meegenomen naar Amsterdam en daar werd verstopt.
(…)
Op 21 juli 2014 heeft de advocaat van verdachte [medeverdachte] aan de politie een beschrijving gegeven van de plaats waar het wapen was verstopt dat [medeverdachte] bij de overval had gebruikt. Op 22 juli 2014 heeft de politie inderdaad een wapen gevonden in het Flevopark in Amsterdam. Dit wapen bleek een dubbelloops geweer. Het wapen was van kaliber 20.
Op de plaats delict waren geen munitiedelen van dit kaliber aangetroffen en er waren geen aanwijzingen dat er met een dergelijk wapen op de plaats delict was geschoten.
Uit onderzoek naar het op de plaats delict aangetroffen wapen en munitiedelen en -sporen bleek het volgende:
Pistool met geluidsdemper (AAHE3323NL)
Aan de buitenzijde van het tuinhek van de woning werd een vuurwapen aangetroffen. Het pistool heeft de opschriften en uiterlijke kenmerken van een semiautomatisch werkend pistool, van het merk Ceska Zbrojovka, model 70, kaliber 7.65 Browning. Bij het pistool bevindt zich een geluidsdemper. In de kamer van het pistool bleek 1 patroon te zitten.
Drie hulzen 7.65 mm Browning
AAHD3239NL Huls aangetroffen in woonkamer.
AAHE3330NK Spoor 22 op wegdek [a-straat] richting Waterlinieweg.
AAHE3334NL Spoor 17, bij tuinhek.
Er zijn aanwijzingen dat de drie hulzen zijn verschoten met één vuurwapen, maar niet met het aangetroffen pistool. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een machinepistool, kaliber 7.65 mm Browning, type Skorpion.
Twee hulzen 7.62x39mm
AAHE3327NL Spoor 26 op trottoir voor tuinhek.
AAHE3331NL Spoor 21 op parkeerhaven, thv vermoedelijke staanplaats voertuig daders. Er zijn aanwijzingen dat de twee hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een aanvalsgeweer kaliber 7.62x39mm, type AK47 (Kalashnikov).
Kogelmanteldelen
AAHE3335NL Spoor 16 in boom nabij aangetroffen Citroën.
AAGZ5389NL Aangetroffen in de grill rechtsvoor van de Citroën.
De twee kogeldelen passen bij kogels van het kaliber 7.65 mm Browning. De afvuursporen van kogelmanteldeel (AAGZ5389NL) passen zowel bij die van het aangetroffen pistool als bij andere merken vuurwapens waaronder machinepistolen van het type Skorpion.
Naast politiemunitie werden er delen van 2 soorten niet-politiemunitie aangetroffen.
De vindplaatsen van de beschadigingen, alsmede de munitiedelen van politiemunitie en niet-politiemunitie passen bij een schotenwisseling min of meer evenwijdig aan de [a-straat] , waarbij de politiemunitie in westelijke richting is verschoten en niet-politiemunitie in oostelijke richting. De Citroën en de Ford stonden beide aan de linkerzijde van de [a-straat] , met de voorzijde in westelijke richting. In de Citroën en de Ford werden 2 schotbanen van achteren naar voren aangetroffen. Deze schotbanen passen bij schoten afgevuurd door de politie. In de Citroën werden 4 schotbanen van voren naar achteren aangetroffen. Deze schotbanen passen bij schoten afgevuurd door de daders.
Verbalisant 768849 heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard over de auto waarachter hij, zoals hiervoor weergegeven, dekking heeft gezocht. Dit is de Citroën geweest. Verbalisant 790441 heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zich gedurende de schotenwisseling bevond op de hoek van de tuin, dichtbij de auto waarachter 768849 dekking zocht.
De aanwezige agenten zagen een VW Golf in de richting van de Waterlinieweg wegrijden. Op de rand van het trottoir en het wegdek van de [a-straat] werden bloedsporen aangetroffen.
Op 12 mei 2014 om 2.05 uur werd op de Croonstadtlaan in Mijdrecht een VW Golf aangetroffen met vals kenteken ( [AA-00-AA] ). Op het achterportier werd bloed aangetroffen. Uit DNA-onderzoek naar het bloed dat op de plaats delict (op de rijbaan van de [a-straat] ) en op de aangetroffen auto VW Golf is gevonden volgde een match met medeverdachte [medeverdachte] .
Relatie telefoonnummer * [0001] en de overval
Camerabeelden Mijdrecht
Op camerabeelden van het centrum van Mijdrecht op 12 mei 2014 tussen 0.00 uur en 03.00 uur wordt het volgende waargenomen:
-1.13 uur komt een auto aan in Mijdrecht op Croonstadtlaan .
Door een voertuigdeskundige is vastgesteld dat het vermoedelijk een VW Golf betreft. Hij acht het verder aannemelijk dat het aangetroffen voertuig op de Croonstadtlaan vermoedelijk hetzelfde voertuig betreft als op de camerabeelden.
-vanaf 1.15 uur lopen 2 personen (afwisselend samen en apart van elkaar) op en in de buurt van de Croonstadtlaan en de Bozenhoven .
-1.18 uur houdt de ene man een lichtgevend voorwerp in zijn hand en doet dit vervolgens tegen zijn oor.
-1.35 uur ontmoeten getuige [getuige 1] en man 1 elkaar op de Bozenhoven . Man 1 steekt vermoedelijk een sigaret aan. Man 2 loopt aan de andere kant.
-1.37 uur lopen man 1 en 2 samen over de Bozenhoven en de Croonstadtlaan . Eén van hen heeft iets lichtgevends in zijn hand, vermoedelijk een sigaret.
-1.38 uur Er komt een auto uit de richting van het Raadhuisplein. De voorste persoon steekt zijn hand op naar de auto en loopt met de auto mee de zijstraat van de Croonstadtlaan in. De achterste persoon loopt uit beeld.
Door een voertuigdeskundige is vastgesteld dat het vermoedelijk een Fiat Punto of Grande Punto betreft.
-1.40 uur komt een persoon de zijstraat van de Croonstadtstraat uitlopen en legt iets onder de struiken.
-1.42 uur rijdt een auto (gelijkend op de auto die om 1.38 uur de zijstraat van de Croonstadtlaan inrijdt) de zijstraat van de Croonstadtlaan uit en verdwijnt uit beeld.
-1.43 uur komt over de Constructieweg een Mercedes met taxibordje op het dak aanrijden.
-1.45 uur komt de Mercedes uit de richting van het Raadhuisplein en stopt bij bosschages waar eerder iets onder de struiken was gelegd.
Iemand stapt uit, pakt iets onder bosschages en stapt weer in. De Mercedes rijdt verder richting Bozenhoven . Naast de bestuurder en de bijrijder zit er iemand op de achterbank. De Mercedes verdwijnt uit beeld van de camera’s.
Door een voertuigdeskundige is vastgesteld dat het vermoedelijk een Mercedes E-model betrof en dat het - gezien het voorwerp op het dak - een taxi uitvoering zal betreffen.
Bevindingen telefoonnummer [0002] (medeverdachte [medeverdachte] )
In Amsterdam liep een onderzoek genaamd 13KRAAK dat was gericht op handel in verdovende middelen. In dit onderzoek hebben diverse taps gelopen. Over één van de taps kwamen gesprekken met het tegennummer * [0002] . De gebruiker van dit telefoonnummer werd [medeverdachte] genoemd. Op basis van een waarneming van het observatieteam werd geconcludeerd dat de gebruiker van het nummer * [0002] [medeverdachte] was. [medeverdachte] had bovendien de bijnaam [medeverdachte] , aangezien hij regelmatig op scooters reed en werd vergeleken met Holleeder.
Telefoonnummer * [0002] straalt op 11 mei 2014 om 21.42 uur een paal aan in Amsterdam. Van 21.45 uur tot 12 mei 2014 te 1.05 uur heeft * [0002] geen contacten. Op 12 mei 2014 om 01:05 uur straalt het nummer * [0002] palen aan in de omgeving van Loenen aan de Vecht en belt op dat moment naar het telefoonnummer * [0003] . Daarna belt * [0002] nog twee keer met het nummer * [0003] om 1.23 en om 1.38 uur. Om 1.38 uur stralen beide nummers een paal op de Nyverheidsweg in Mijdrecht aan. Het nummer * [0002] wordt hierna niet meer gebruikt. Op 12 mei 2014 vanaf 1.59 uur straalt * [0003] palen aan in Amsterdam.
Bevindingen telefoonnummer [0001] [hierna: *[0001] ]
Op de camerabeelden in Mijdrecht is te zien dat een persoon tussen 1.16 uur en 1.18 uur [vermoedelijk, hof] belt. Op dat moment stralen 3 telefoonnummers een mast aan in Mijdrecht, waaronder telefoonnummer * [0001] . De andere 2 telefoonnummers kunnen op basis van telecomgegevens worden uitgesloten als inzittenden van de VW Golf. Zij hebben namelijk ook contact met deze mast voordat de VW Golf arriveert.
Telefoonnummer * [0001] wordt op 31 maart 2014 in gebruik genomen tot 12 mei 2014.
Het telefoonnummer * [0001] heeft zeer frequent contact met de telefoonnummers: * [0004] vermoedelijk [betrokkene 1]
* [0005] vermoedelijk [betrokkene 2]
Telefoonnummer * [0001] straalt op 11 mei 2014 om 21.48 uur een paal aan in Amsterdam. Vervolgens maakt het een beweging naar het Osdorpplein en straalt daarna om 23.50 uur palen aan langs de A10, eerst op de Parnassusweg en daarna op de Barbara Strozzilaan.
Van 23.50 uur tot 1:09 uur heeft * [0001] geen contacten.
Op 12 mei 2014 om 1.09 uur straalt * [0001] een paal aan in Vinkeveen en belt dan naar telefoonnummer * [0004] . Direct daarop belt * [0004] naar het telefoonnummer * [0005] .
Vanaf 1.11 uur straalt * [0001] palen aan in Mijdrecht op de [b-straat 1] . Het nummer heef meermalen contact met de telefoonnummers * [0004] en * [0005] .
De telefoonnummers * [0004] en * [0005] stralen vanaf 1.41 uur ook palen in Mijdrecht aan. Na 1.47 uur straalt * [0001] geen palen in Mijdrecht meer aan. Na 1.49 uur stralen * [0004] en * [0005] geen palen in Mijdrecht meer aan. Vanaf 2.11 uur stralen de nummers * [0001] , * [0004] en * [0005] palen in Amsterdam aan. Het nummer * [0001] wordt na 12 mei 2014 niet meer gebruikt.
Overzicht bevindingen camerabeelden en telefoonbewegingen 12 mei 2014 omgeving Mijdrecht.
1.05
uur - * [0002] ( [medeverdachte] - Loenen aan de Vecht) belt naar * [0003] (Amsterdam).
1.09
uur - * [0001] (Vinkeveen) belt naar * [0004] (Amsterdam).
1.13
uur - camerabeelden: VW Golf arriveert in Mijdrecht en rijdt naar Croonstadtlaan .
1.15
uur - camerabeelden: in Mijdrecht lopen twee personen rond.
1.16
uur - camerabeelden: man 1 belt als telefoonnummer * [0001] palen in Mijdrecht aanstraalt.
1.38
uur - * [0002] ( [medeverdachte] - Mijdrecht) belt naar * [0003] (Mijdrecht).
1.38
uur - camerabeelden: kleine auto (mogelijk Fiat Punto) arriveert in Mijdrecht.
1.42
uur - camerabeelden: kleine auto vertrekt uit Mijdrecht.
1.16
uur - * [0001] (Mijdrecht) belt naar * [0004] , * [0004] belt * [0005] .
1.41
uur - * [0005] (Mijdrecht) stuurt sms naar * [0001] (Mijdrecht).
1.43
uur - * [0004] (Mijdrecht) stuurt sms naar * [0001] (Mijdrecht).
1.45
uur - getuige maakt melding van verdachte personen op Bozenhoven te Mijdrecht.
1.45
uur - camerabeelden: Mercedes taxi arriveert in Mijdrecht, en rijdt weer weg uit Mijdrecht.
1.59
uur - * [0003] straalt palen aan in Amsterdam
2.11
uur - * [0001] , * [0004] en * [0005] stralen palen in Amsterdam aan.
Relatie * [0001] en verdachte
Telecomanalyse telefoonnummer * [0001]
Het nummer * [0001] heeft zeer frequent contact, namelijk 285 keer in een periode van 44 dagen, met * [0006] op naam van [betrokkene 3] . Zij is de vriendin van verdachte. Verder heeft het nummer * [0001] frequent contact, namelijk 152 keer in een periode van 44 dagen, met nummer * [0005] waaraan de naam van [betrokkene 2] is gekoppeld, de broer van verdachte.
Het telefoonnummer * [0001] straalt voornamelijk palen aan in de omgeving van de Hoofdweg in Amsterdam. Er is regelmatig contact met telefoonnummers te koppelen aan [betrokkene 1] en [betrokkene 4] . [betrokkene 1] werkt in [A] van zijn broer [betrokkene 4] aan de [c-straat] . Verdachte wordt zowel samen met [betrokkene 1] als met [betrokkene 4] gezien. Voor en na rustperiodes wordt het telefoonnummer voornamelijk gebruikt in de omgeving van de Postjesweg in Amsterdam en Westgaarde in Amsterdam. Verdachte staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op het adres [d-straat 1] in Amsterdam. Dit is in de omgeving van de Postjesweg. De broer van verdachte, [betrokkene 2] , staat ingeschreven op [e-straat 1] in Amsterdam. Dit is in de omgeving van Westgaarde.
Nadat telefoonnummer * [0001] op 12 mei 2014 uit de lucht gaat, is er vanaf 16 mei veelvuldig contact tussen het telefoonnummer van [betrokkene 3] en telefoonnummer * [0007] . Wanneer telefoonnummers * [0001] en * [0007] kort na elkaar worden gebruikt blijkt dat dezelfde masten worden aangestraald. Hierop zijn geen uitzonderingen aangetroffen.
[verdachte] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het telefoonnummer eindigend op * [0007] zijn telefoonnummer is.
Op basis van taps op het telefoonnummer van [betrokkene 3] en op telefoonnummers van haar ouders kan worden achterhaald dat [verdachte] vanaf 14 augustus (het hof begrijpt: 2014) gebruik maakt van het telefoonnummer * [0008] .
Bij een doorzoeking op de [e-straat 1] in Amsterdam (GBA-adres [betrokkene 2] ) werd op 16 december 2014 aangetroffen:
- een telefoon met IMEI-nummer [0009] . Dit IMEI-nummer is gebruikt in combinatie met * [0008] .
Stemvergelijking telefoonnummers * [0008] , * [0001] en * [0007]
In het onderzoek is de telecommunicatie afgeluisterd van het telefoonnummer [0008] (* [0008] ). Gehoord werd dat het nummer op een enkele uitzondering na werd gebruikt door dezelfde man. Deze man sprak doorgaans Nederlands, maar ook hier en daar Arabisch. Deze man werd aangesproken met de volgende namen: [...] , [...] en [...] . In een gesprek stelde de gebruiker van * [0008] zichzelf voor als het broertje van [betrokkene 2] .
Volgens de GBA heeft [betrokkene 2] de volgende broers:
[verdachte] [geboortedatum] 1991, [d-straat 1] te Amsterdam
[betrokkene 5] [geboortedatum] 1984, [f-straat 1] te Amsterdam
[betrokkene 6] [geboortedatum] 1987, geëmigreerd d.d. 03-01-2013.
Bij het uitluisteren van gesprekken binnen het onderzoek 13Overspelt waarbij contact is met de nummers [0001] (onder andere van 4 mei 2014) en [0007] werd door de uitluisteraar gehoord dat de stem van de gebruiker van het nummers * [0001] en * [0007] de stem was van de hem inmiddels bekende en hiervoor genoemde [verdachte] .
Grijze taxi Mercedes en telefoonnummer * [0005]
Het telefoonnummer [0005] komt voor in Blue View en is gekoppeld aan de bestuurder (taxichauffeur) van een grijze-zilverkleurige taxi met blauwe kentekenplaten in verband met een beroving. Uit het politierapport bleek dat er door de taxichauffeur naar het slachtoffer van de beroving gebeld was met het telefoonnummer [0005] . Het slachtoffer herkende [betrokkene 2] als de man die hen beroofd had op een door de politie getoonde foto.
[betrokkene 2] is de broer van [verdachte] . [betrokkene 2] , vennoot bij [B] , heeft sinds 11 februari 2014 een grijze Mercedes Benz op naam staan voorzien van blauwe kentekenplaten. In de dakrail zit een contactpunt voor een aansluiting van een verlicht bord.’
7. Het hof heeft inzake het bewijs voorts het volgende overwogen:
‘De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op [0001] . Ook kan niet worden bewezen dat verdachte die betreffende nacht (12 mei 2014) gebruiker is geweest van dat telefoonnummer. Tot slot kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de gebruiker van dat telefoonnummer medepleger is geweest van de overval en de schietpartij. (…)
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs het volgende.
Gebruiker van het telefoonnummer * [0001]
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat het nummer * [0001] vanaf het moment dat het in gebruik is genomen op 31 maart 2014 tot 13 mei 2014 veelvuldig (gemiddeld meer dan zes keer per dag) contact heeft gehad met de telefoon die in gebruik is bij [betrokkene 3] , de vriendin van verdachte [verdachte] . Ook heeft het nummer * [0001] veelvuldig (gemiddeld meer dan drie keer per dag) contact gehad met de telefoon die in gebruik is bij [betrokkene 2] , de broer van verdachte. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de gebruiker in zeer nauwe respectievelijk nauwe betrekking staat tot beide personen. Naar het oordeel van het hof voldoet verdachte aan dit profiel. Hiertegen heeft verdachte niets kunnen inbrengen. Hij heeft tijdens de zitting van het hof voor het eerst een verklaring afgelegd, maar hij heeft niet gezegd wie de gebruiker is van nummer * [0001] , ofschoon hij - indien hij dat echt niet zou hebben geweten - via [betrokkene 3] (waarmee hij nog steeds een relatie heeft) en zijn broer, had kunnen achterhalen wie de gebruiker van dat nummer was. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , die bij de rechter-commissaris als getuigen zijn gehoord, hebben niet gezegd dat een ander dan verdachte de gebruiker was van het nummer * [0001] , terwijl dit wel mocht worden verwacht. Immers gelet op frequentie van het contact tussen hun telefoonnummers met nummer * [0001] , kan er van uit worden gegaan dat zij beiden wisten wie de gebruiker was van nummer * [0001] . Een reden waarom zij dit niet konden of durfden te zeggen is door hen niet naar voren gebracht en blijkt ook niet uit het dossier.
De zeer sterke aanwijzing dat verdachte de gebruiker moet zijn geweest van het nummer * [0001] die uit het bovenstaande volgt, wordt nog verder versterkt door stemherkenning die verdachte koppelt aan het nummer * [0001] . Het hof acht deze herkenning van betekenis voor het bewijs, aangezien deze afkomstig is van een verbalisant die honderden gesprekken van nummer * [0008] heeft beluisterd.
Uit de telecomanalyse blijkt dat het telefoonnummer veel wordt gesignaleerd in Amsterdam-West. Dit sluit verdachte niet uit als gebruiker van * [0001] .
Tot slot is uit de bewijsmiddelen gebleken dat * [0001] op 12 mei 2014 uit de lucht is gegaan en dat er vervolgens vanaf 16 mei veelvuldig contact is tussen het telefoonnummer van [betrokkene 3] en telefoonnummer * [0007] , het telefoonnummer van verdachte. Wanneer telefoonnummers * [0001] en * [0007] (voordien) kort na elkaar worden gebruikt blijkt dat dezelfde masten worden aangestraald. Hierop zijn geen uitzonderingen aangetroffen.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat verdachte de vaste gebruiker is geweest van * [0001] .
Gebruik van het telefoonnummer * [0001] op 12 mei 2014
Zoals hiervoor is overwogen was verdachte de vaste gebruiker van het nummer. Hij heeft niet verklaard dat hij zijn telefoon heeft uitgeleend. Er zijn ook geen signalen dat een ander dan verdachte de telefoon op 12 mei 2014 gebruikte. Ook sluit de verklaring van getuige [getuige 1] dit niet uit. Voorts leidt het hof uit de camerabeelden, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] in combinatie met de telecomgegevens af dat dat [betrokkene 2] , de broer van verdachte, de gebruiker van het nummer * [0001] heeft opgehaald in Mijdrecht. Uit deze combinatie van gegevens volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte ook op 12 mei 2014 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [0001] .
Betrokkenheid overval
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat er sprake was van vier daders, die voor de overval gezamenlijk in een Volkswagen Golf vanuit Amsterdam-West naar Utrecht zijn gereden. Uit de telecomanalyse blijkt dat het telefoonnummer * [0001] om 23.50 uur palen langs de A10 aanstraalde, eerst op de Parnassusweg en daarna op de Barbara Strozzilaan.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] leidt het hof af dat de daders na de overval met zijn drieën zijn gevlucht en naar Mijdrecht zijn gereden. Ze zijn omstreeks 01.13 uur in Mijdrecht aangekomen en [medeverdachte] heeft iemand gebeld om hem op te halen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij door iemand is opgehaald en dat de andere twee heen en weer liepen. [medeverdachte] is opgehaald door een Fiat Punto en naar het ziekenhuis gebracht. De andere twee daders zijn niet met hem meegereden.
Op de camerabeelden in Mijdrecht is te zien dat twee personen in de omgeving van de Bozenhoven en de Croonstadtlaan in Mijdrecht heen en weer lopen. Omstreeks 01.16 uur wordt door één van hen gebeld. Op dat moment straalt het telefoonnummer * [0001] van verdachte een paal in Mijdrecht aan. Ongeveer tien minuten daarvoor straalde het telefoonnummer * [0001] een zendmast in Vinkeveen aan en straalde het telefoonnummer van [medeverdachte] een paal in Loenen aan de Vecht aan.
Op de camerabeelden is te zien dat om 01.38 uur een Fiat Punto in Mijdrecht arriveert, die om 1.42 uur Mijdrecht weer verlaat. [medeverdachte] is door deze Fiat Punto in Mijdrecht opgehaald en is vervolgens naar een ziekenhuis in Amsterdam gebracht.
Op basis van de verklaring van [medeverdachte] , de telecomgegevens en de camerabeelden blijkt dat * [0001] gelijktijdig met [medeverdachte] via Vinkeveen naar Mijdrecht is gereisd. Voorts volgt uit de telecomgegevens dat verdachte vanuit Mijdrecht via het nummer van [betrokkene 1] zijn broer [betrokkene 2] belt, kennelijk met het verzoek hem in Mijdrecht op te halen. De telefoons van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] stralen vanaf 1.41 uur ook palen in Mijdrecht aan. Omstreeks 01.45 uur arriveert vervolgens een Mercedes taxi in Mijdrecht. [betrokkene 2] beschikt over een dergelijke taxi. Vervolgens verdwijnen de twee in Mijdrecht rondlopende personen en de taxi uit beeld. Vanaf 2.11 uur stralen de nummers * [0001] van verdachte, * [0004] van [betrokkene 1] en * [0005] van [betrokkene 2] weer palen aan in Amsterdam. Na 12 mei 2014 is er geen gebruik meer gemaakt van nummer * [0001] .
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de gebruiker van het nummer * [0001] , verdachte [verdachte] , om 23.50 uur samen met de drie andere overvallers in de Volkswagen Golf onderweg was van Amsterdam-West naar Utrecht en na de overval samen met [medeverdachte] en een mededader in de Volkswagen Golf naar Mijdrecht is gereden, daar is opgehaald, naar Amsterdam is gebracht en nummer * [0001] buiten werking heeft gesteld. Hieruit volgt dat verdachte één van de overvallers is geweest van de woning op de [a-straat 1] te Utrecht.
(…)
Betrokkenheid poging doodslag
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten met (in elk geval drie) geladen vuurwapens naar de woning van de familie [...] zijn gegaan om een overval te plegen. Na de overval zijn de verdachten gevlucht voor de politie, naar een vluchtauto die voorafgaand aan de overval was klaargezet. Daarbij is met twee verschillende vuurwapens in de richting van politieagenten geschoten. Niet kan worden vastgesteld of verdachte één van de schutters is geweest. Het hof is echter van oordeel dat niettemin verdachte medepleger is geweest van de pogingen doodslag op de agenten.
Verdachte had een geladen wapen bij zich. Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt immers dat de daders vier wapens bij zich hadden. Met twee daarvan is geschoten, een derde wapen is geladen aangetroffen op de plaats delict. Het vierde wapen is ongeladen gevonden in het Flevopark, maar dit behoorde toe aan [medeverdachte] . Verdachte kon ervan uitgaan dat ook zijn mededaders waren voorzien van geladen vuurwapens. Gelet op het feit dat de daders rekening hielden met de aanwezigheid van bewapende beveiligers en het feit dat de daders zelf voorzien waren van geladen vuurwapens, kan het niet anders dan dat die daders (waaronder verdachte) er rekening mee hebben gehouden dat tijdens of na de overval zodanig verzet zou worden gepleegd dat door één of meer van de overvallers (terug)geschoten zou worden in de richting van anderen die een bedreiging zouden vormen voor de veiligheid van de overvallers of de vlucht van die overvallers zouden beletten.
Door de overvallers is ook daadwerkelijk geschoten, alleen niet in de richting van beveiligers (die niet aanwezig bleken te zijn), maar in de richting van twee politieagenten die gewaarschuwd waren en bij de woning arriveerden op het moment dat de overval gaande was. Eén van de agenten (die achter de overvallers aan naar buiten was gegaan) zag dat een medeverdachte een vuurwapen in handen had en voelde zich bedreigd toen die medeverdachte zich naar hem toedraaide waarna hij in de richting van die medeverdachte schoot. Daarop ontstond een vuurgevecht tussen de daders en de twee politieagenten, welk vuurgevecht de vlucht voor de daders mogelijk maakte.
Deze gang van zaken (een vuurgevecht om de vlucht van de overvallers mogelijk te maken, waarbij er door de overvallers gericht geschoten werd op anderen) is gelet op bovengenoemde omstandigheden te beschouwen als een zo waarschijnlijke mogelijkheid dat verdachte en zijn mededaders zich die mogelijkheid (voor en tijdens die overval) gerealiseerd moeten hebben, waardoor die mogelijkheid besloten lag in de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders voorafgaand en tijdens gepleegde overval en dus ook tijdens de pogingen doodslag op de agenten gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders.’
8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. Daarin is onder meer vermeld:
‘De veroordeling van [verdachte] berust eigenlijk volledig op dit telecomonderzoek. De redenering is eenvoudig. [verdachte] moet de vaste gebruiker zijn van telefoonnummer - [0001] . [verdachte] moet ook in de nacht van de overval de gebruiker zijn geweest van de - [0001] . En de gebruiker van de - [0001] moet medepleger zijn van de overval en de schietpartij. (...) Voor de duidelijkheid: er is geen enkel bewijs dat nummer - [0001] in de nacht van 11 op 12 mei 2014 überhaupt in Utrecht is geweest. Het nummer is in Mijdrecht geweest en op basis van de verklaringen van [medeverdachte] wordt geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat de gebruiker van het nummer - [0001] in Mijdrecht één van de medeplegers van de overval is geweest.
(…)
Mijn cliënt ontkent dat hij de gebruiker is geweest van telefoonnummer - [0001] .
(...)
Om te beginnen zegt de politie te hebben gekeken naar de meest frequente contacten van het nummer - [0001] en naar de locaties van veel gebruikte zendmasten (…). De 6 meest gekozen nummers zijn volgens de politie nummers die horen bij [betrokkene 7] , [betrokkene 3] , [betrokkene 8] , [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Dit zijn inderdaad mensen die mijn cliënt kent, maar het zijn nu ook weer niet mensen met wie mijn cliënt zeer intensief telefoneerde. (…)
Het valt op dat de politie niet zegt dat de meest gekozen nummers van - [0001] ook de meest gekozen nummers van de - [0007] zijn. Dat is namelijk de telefoon van mijn cliënt. Dat is de Iphone waar zijn WhatsApp account aan was gekoppeld.
(…)
Als we vervolgens kijken naar de locaties waar de - [0001] werd gebruikt dan worden volgens de politie voornamelijk palen aangestraald in de omgeving van de Hoofdweg, de Postjesweg en de Westgaarde. Hier is het weer oppassen geblazen, omdat de indruk wordt gewekt dat hier feiten worden weergegeven, terwijl dat toch niet helemaal zo is.
In de printerlijst van nummer - [0001] die is opgevraagd en die dus niet in het dossier zit, staan 2760 registraties. De paallocatie Hoofdweg komt slechts 29 keer voor. Ter vergelijking: de paallocatie Baarsjesweg komt 537 keer voor en dat staat nergens in het telecomonderzoek. Nu is het weliswaar zo dat de Baarsjesweg en de Hoofdweg bij elkaar in de buurt liggen, maar waar het mij om gaat is dat in het telecomverbaal, dat toch al een samenvattende interpretatie van de politie is, de indruk wordt gewekt dat de locatie Hoofdweg uit de telecomgegevens naar voren komt en dat daar dan vervolgens een relevante locatie aan wordt gekoppeld, maar dat is dus niet zo. Het hele verhaal over het feit dat mijn cliënt de broers [betrokkene 1 en 4] van [A] aan de [c-straat] kent is dus mogelijk relevant, maar mogelijk ook helemaal niet. Ja, de telefoon is regelmatig in de buurt van de Baarsjesweg en ja, dat is weer in de buurt van de [c-straat] waar [A] is gevestigd, maar dat het allemaal iets met elkaar te maken heeft is volkomen speculatief.
Een tweede relevante locatie die wordt genoemd is de Postjesweg. De politie wijst er fijntjes op dat mijn cliënt staat ingeschreven op de [d-straat 1] in Amsterdam en dat dat in de omgeving is van de Postjesweg. Dat is dus weer een aanwijzing dat [verdachte] de gebruiker van de telefoon is, denk je dan. Maar het is gewoon misleidend.
De Postjesweg komt in de printerlijst van - [0001] in het geheel niet voor. De Willy Sluiterstraat overigens ook niet. Maar wat de politie de argeloze lezer niet vertelt is dat de Postjesweg en de eerder genoemde Hoofdweg elkaar kruisen. Het is dezelfde wijk. En ook de Baarsjesweg en de Postjesweg kruisen elkaar. En de Hoofdweg en de Baarsjesweg komen samen op hetzelfde plein.
En tot slot wordt de omgeving Westgaarde genoemd. Dit is in de buurt van de [e-straat] , waar [betrokkene 2] staat ingeschreven. Ik weet echter niet, hoe de politie hier bij komt. Geen van de paallocaties die regelmatig voorkomt op de - [0001] lijst is dicht bij de [e-straat] .
Kortom, hoewel het er niet met zoveel woorden staat, wordt opzettelijk de indruk gewekt dat drie adressen die specifiek aan [verdachte] zijn te linken, veelvuldig voorkomen in de historische gegevens van nummer - [0001] . En dat is dus gewoon niet waar.
(…)
Ik zei al eerder dat aan het proces-verbaal van telecom opvalt dat de politie niet zegt dat de contacten van de - [0001] en de - [0007] dezelfde zijn. (…)
De kennelijk niet overeenkomende beeldpatronen van de - [0001] en de - [0007] kunnen een aanwijzing zijn dat de telefoons niet in gebruik waren bij dezelfde persoon. En aangezien de - [0007] met het WhattsApp profiel van mijn cliënt bij hem in gebruik was, is dat dus een aanwijzing dat de - [0001] dat mogelijk niet was.
En er is in dat verband nog een hele relevante bevinding.
Er is namelijk een in het oog springend moment, waarop het er toch wel erg sterk op lijkt dat de telefoon met nummer - [0007] van [verdachte] niet in de buurt was van de - [0001] . En dat is in de nacht van 11 op 12 mei 2014 om 0.12 uur. Op dat moment is namelijk op de printerlijst van de - [0007] een internet contact te zien met een mast op de Bilderdijkkade in Amsterdam. En dat lijkt moeilijk te verenigen met het feit dat de - [0001] om 23.50 uur aanstraalt op de Barbara Strozzilaan langs de A10 en - volgens het dossier - onderweg naar Utrecht.
(…)
Voor de beoordeling van de zaak [verdachte] maakt het niet uit. Immers volgens de politie waren [medeverdachte] en de gebruiker van de - [0001] om 23.50 uur al bij het begin van de A2 richting Utrecht. En de - [0007] was daar dus niet. En de - [0010] is de telefoon van [verdachte] .
(…)
Het lijkt er zeer sterk op dat [verdachte] een alibi heeft.
Al met al is het telecomonderzoek een stuk minder eenduidig dan de politie het wil doen voorkomen. De contactenlijst van - [0001] is beslist niet kenmerkend voor [verdachte] . De contactenlijst van de - [0001] en de contactenlijst van de - [0010] die bij [verdachte] in gebruik was komen niet opvallend overeen. De locatielijst van de - [0001] is, anders dan wordt gesteld, in het geheel niet kenmerkend voor [verdachte] . En het lijkt er zeer sterk op dat de telefoon van [verdachte] met nummer - [0010] rond het tijdstip dat [medeverdachte] zegt dat hij al halverwege Utrecht was, in gebruik was in een café in de Amsterdamse binnenstad.
(…)
Is de gebruiker van nummer - [0001] medepleger van de overval
En dan is er nog de volgende kwestie.
(…)
We hebben gezien dat er geen bewijs is dat de telefoon met nummer - [0001] in Utrecht is geweest. Uit het dossier volgt slechts dat nummer - [0001] in de omgeving van Mijdrecht is geweest.(…)
De enige schakel tussen de overval en de waarnemingen in Mijdrecht zijn de verklaringen van [medeverdachte] . Ik zal over die verklaringen nog uitvoeriger komen te spreken, maar waar het gaat over het ophalen uit Mijdrecht, heeft hij verklaard:
(…)
En in een volgende verklaring zegt [medeverdachte] over zijn - [0002] Nokia telefoon:
(…)
Ik weet niet wat die jongens ermee hebben gedaan, ik heb hem achtergelaten.
Waar heb je hem achtergelaten?
Bij die jongens.
Welke jongens?
Die met mij bij de overval waren.
Die met jou bij de overval waren.
Die moesten ook nog bellen of zo iets.
(…)
En dan kom je in Mijdrecht, op welk moment geef je die telefoon aan de andere jongens dan?
Nadat ik klaar was, nadat ze mij, degene die mij kwam halen onderweg was. Die moeten ook nog bellen die jongens dus heb ik hem aan hun gegeven.
Waarom konden ze niet met hun eigen telefoon bellen dan?
Ze hadden volgens mij geen telefoon bij zich.
(…)
En sterker nog: volgens [medeverdachte] hadden de andere jongens geen telefoon bij zich.
(…)
Conclusie
Zoals ik in mijn inleiding heb aangegeven bestaat er in deze zaak een groot risico op een onterechte veroordeling. Een veroordeling van [verdachte] is alleen verantwoord als u zeker weet dat de gebruiker van nummer - [0001] een medepleger is geweest van de overval, als u zeker weet dat [verdachte] de gebruiker was van dit nummer en als u zeker weet dat hij het nummer ook in de nacht van 11 op 12 mei 2014 in gebruik had. Op basis van het dossier is het mijn overtuiging dat er te veel onzekere factoren zijn, waarop deze aannames zijn gebaseerd. De bewijsconstructie in deze zaak is als een kaartenhuis. (…)’
9. Het middel klaagt er in de eerste plaats over dat het hof redengevend voor het bewijs heeft geacht de omstandigheid dat het telefoonnummer * [0001] voornamelijk palen in de omgeving van de Hoofdweg in Amsterdam heeft aangestraald en voor en na rustperiodes het telefoonnummer voornamelijk is gebruikt in de omgeving van de Postjesweg in Amsterdam en Westgaarde in Amsterdam. Het hof baseert dit, aldus de steller, op in een proces-verbaal weergegeven conclusies van verbalisanten, waartegen door de verdediging uitdrukkelijk is aangevoerd dat die conclusies niet gebaseerd kunnen worden op de gegevens die aan de betreffende conclusies en gevolgtrekkingen ten grondslag zijn gelegd. Nu dit wel cruciaal zou zijn geweest in de ogen van het hof, zou het hof ten onrechte niet hebben gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
10. Naar het mij voorkomt kan uit de overwegingen van het hof niet worden afgeleid dat de waarnemingen inzake het aanstralen van palen in de omgeving van de hoofdweg, Postjesweg en Westgaarde door telefoonnummer * [0001] ‘cruciaal’ zijn geweest in de ogen van het hof. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging de volgende passage opgenomen: ‘Uit de telecomanalyse blijkt dat het telefoonnummer veel wordt gesignaleerd in Amsterdam-West. Dit sluit verdachte niet uit als gebruiker van * [0001] .’ Dat de telefoon met dit nummer veel wordt gesignaleerd in Amsterdam-West is door de raadsman in hoger beroep niet bestreden. En uit ’s hofs overweging kan ook worden afgeleid dat de omstandigheid dat uit de telecomanalyse kan worden afgeleid dat de betreffende telefoon veel wordt gesignaleerd in Amsterdam-West voor het hof niet cruciaal is geweest. Het hof heeft het oordeel dat verdachte de vaste gebruiker was van de telefoon met nummer * [0001] hoofdzakelijk gebaseerd op de omstandigheid dat het nummer vanaf het moment dat het in gebruik is genomen tot en met de dag waarop de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden veelvuldig contact heeft gehad met de telefoon van de vriendin en de telefoon van de broer van de verdachte. Het heeft voorts meegewogen dat de verdachte niet heeft gezegd wie de gebruiker is en dat noch zijn vriendin, noch zijn broer heeft gezegd dat een ander dan de verdachte de gebruiker is. Het hof heeft zijn oordeel verder gebaseerd op de stemherkenning door een verbalisant. Tot slot wijst het hof er op dat enkele dagen nadat de telefoon met nummer * [0001] uit de lucht is gegaan, er veelvuldig contact is tussen het telefoonnummer van de vriendin van de verdachte en telefoonnummer * [0007] , het telefoonnummer van de verdachte. En dat wanneer de telefoonnummers * [0001] en * [0007] voordien kort na elkaar werden gebruikt dezelfde masten werden aangestraald.
11. Uit het pleidooi van de raadsman kan voorts worden afgeleid dat het gestelde inzake de palen die de telefoon met nummer * [0001] zou hebben aangestraald niet zozeer een afzonderlijk geformuleerd uitdrukkelijk onderbouwd standpunt was, als wel een onderdeel van een breder betoog dat uitliep op de conclusie dat de bewijsconstructie in deze zaak een kaartenhuis is.
12. Tegen deze achtergrond behoefde het hof naar het mij voorkomt niet afzonderlijk in te gaan op het betoog van de raadsman inzake de palen die het telefoonnummer * [0001] heeft aangestraald. Dat betoog is, naar het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld, in het pleidooi van de raadsman geen afzonderlijk uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waaraan een specifieke ondubbelzinnige conclusie gekoppeld is.1.Het gestelde maakt deel uit van een breder betoog dat bestrijdt dat het voorhanden bewijsmateriaal een bewezenverklaring kan dragen. Dat bredere betoog vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en de bewijsmotivering waarmee het hof de bewezenverklaring heeft onderbouwd. Waar het specifiek gaat om het oordeel dat de verdachte de vaste gebruiker was van de telefoon met nummer * [0001] , heeft het hof dat oordeel in de kern gebaseerd op andere aanwijzingen dan die waarvan de raadsman de waarde heeft betwist. Uit de telecomanalyse heeft het hof enkel afgeleid dat het telefoonnummer veel wordt gesignaleerd in Amsterdam-West; dat is door de raadsman, zoals gezegd, niet betwist. Daarmee kan men zich al afvragen of het hof is afgeweken van het betoog van de raadsman. Voor zover dat wel het geval zou zijn, bevat de uitspraak voldoende gegevens, in het bijzonder in de bewijsmotivering, waarin besloten ligt waarom het hof van het door de raadsman geformuleerde standpunt is afgeweken.2.
13. Het middel bevat voorts de klacht dat het hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt waarin is aangevoerd dat uit onderzoek is gebleken dat de verdachte gebruiker is geweest van een telefoon eindigend op * [0007] , welke telefoon in de avond van 11 op 12 mei een telefoonpaallocatie in Amsterdam heeft aangestraald op een moment waarop de telefoon eindigend op * [0001] een locatie in Utrecht heeft aangestraald. Daaruit zou volgen dat de verdachte niet de gebruiker van de telefoon met nummer * [0001] is geweest en tevens over een alibi beschikte.
14. Naar het mij voorkomt behoefde het hof niet afzonderlijk op dit onderdeel uit het betoog van de raadsman te reageren. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat een verplichting tot beantwoording schept is eerst sprake als dat standpunt ‘duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie’ ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.3.De argumenten schieten naar het mij voorkomt reeds tekort. Dat de telefoon met nummer * [0007] een alibi heeft, betekent niet dat de verdachte dit heeft. De verdachte kan deze telefoon ook, juist met het oog op voornemens tot het plegen van de ten laste gelegde feiten, aan een ander hebben meegegeven. De raadsman voert geen gegevens aan die aannemelijk maken dat de verdachte de telefoon met nummer * [0007] die avond bij zich had. De raadsman stelt ook slechts: ‘Het lijkt er zeer sterk op dat [verdachte] een alibi heeft.’ Zo bezien is er ook geen sprake van een ondubbelzinnige conclusie. Voor het geval Uw Raad daar anders over denkt en van oordeel is dat dit onderdeel van het betoog van de raadsman wel een reactie behoefde, geldt naar het mij voorkomt ook voor dit onderdeel van het betoog van de raadsman dat de uitspraak, in het bijzonder de bewijsmotivering, voldoende gegevens bevat waarin de vereiste motivering besloten ligt. De aan een alibiverweer te koppelen conclusie dat de verdachte niet bij het plegen van de ten laste gelegde feiten aanwezig was, wordt genoegzaam weersproken door de bewijsmiddelen die het hof heeft geselecteerd en door de bewijsconstructie die in de bewijsoverwegingen is uiteengezet.
15. Het middel klaagt ten slotte dat het hof ten onrechte heeft nagelaten te reageren op het ‘onderdeel van’ het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] zou volgen dat de overvallers die na de overval met hem naar Mijdrecht zijn gereden, niet de beschikking hebben gehad over een (eigen) telefoon. Op grond van deze omstandigheid zou niet aangenomen kunnen worden dat de gebruiker van de telefoon met nummer * [0001] medepleger is geweest van de overval.
16. Uit de bewijsoverwegingen van het hof blijkt dat het hof een andere betekenis heeft gehecht aan de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Het hof heeft overwogen: ‘Op basis van de verklaring van [medeverdachte] , de telecomgegevens en de camerabeelden blijkt dat * [0001] gelijktijdig met [medeverdachte] via Vinkeveen naar Mijdrecht is gereisd. Voorts volgt uit de telecomgegevens dat verdachte vanuit Mijdrecht via het nummer van [betrokkene 1] zijn broer [betrokkene 2] belt, kennelijk met het verzoek hem in Mijdrecht op te halen.’ De verklaring van [medeverdachte] is van belang voor de vaststelling dat zij na de overval met zijn drieën wegreden in de auto. En voor ‘s hofs vaststelling dat de andere jongens ook moesten bellen. De telecomgegevens zijn van belang omdat daaruit (onder meer) blijkt dat * [0001] vanaf 1.11 uur palen aanstraalt in Mijdrecht op de [b-straat 1] . En dat het nummer meermalen contact heeft met de telefoonnummers * [0004] ( [betrokkene 1] ) en * [0005] ( [betrokkene 2] , broer verdachte). De camerabeelden laten, zo blijkt uit ’s hofs overwegingen, onder meer zien wanneer de VW Golf met [medeverdachte] en twee anderen in Mijdrecht aankomt, dat een man belt als telefoonnummer * [0001] palen in Mijdrecht aanstraalt, dat een Mercedes taxi (de broer van de verdachte heeft een Mercedes taxi) in Mijdrecht arriveert en weer weg rijdt. Het hof heeft kennelijk geen geloof gehecht aan de verklaring van [medeverdachte] dat alleen hij een telefoon bij zich had en het heeft in hetgeen de raadsman daaromtrent heeft gesteld geen aanleiding gezien om dat afzonderlijk te verantwoorden.
17. Mij komt het voor dat het hof gelet op hetgeen de raadsman heeft gesteld ook niet tot een nadere reactie verplicht was. De raadsman heeft een deel van de verklaring van [medeverdachte] aangehaald en daarop laten volgen: ‘En sterker nog: volgens [medeverdachte] hadden de andere jongens geen telefoon bij zich’. Tot een afzonderlijk uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft de raadsman dat niet gemaakt. Misschien heeft daarbij een rol gespeeld dat de verklaring van [medeverdachte] op dit punt ook niet erg stellig is: ‘Ze hadden volgens mij geen telefoon bij zich’. En dit deel van zijn verklaring wordt, zo kan uit de geciteerde overwegingen worden afgeleid, naar ’s hofs oordeel weersproken door de gecombineerde aanwijzingen die uit telecomgegevens en camerabeelden volgen. Het stond het hof vrij die gevolgtrekking te maken en de passage uit de verklaring van [medeverdachte] waarop de raadsman zich heeft beroepen terzijde te stellen. Art. 359, tweede lid, Sv noopte het hof niet tot nadere motivering. Die bepaling heeft immers geen wijziging gebracht in de vrijheid van de feitenrechter ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal.4.Voor zover Uw Raad in het gestelde wel een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zou zien, meen ik dan ook dat het afdoende wordt weerlegd in de bewijsoverwegingen. Ook voor dit onderdeel van het pleidooi van de raadsman geldt daarbij dat het onderdeel uitmaakt van een breder geheel dat strekt ten betoge dat de bewijsconstructie een kaartenhuis is. Voor het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat in dat bredere geheel kan worden gezien geldt ‘dat de motiveringsplicht niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan’.5.
18. Het eerste middel faalt.
19. Het tweede middel klaagt dat het hof het onder 3 ten laste gelegde (medeplegen van poging tot -kort gezegd- gekwalificeerde doodslag) ten onrechte bewezen heeft verklaard. Uit de toelichting kan worden afgeleid dat de steller valt over de bewijsoverweging van het hof dat de verdachte zich de mogelijkheid van een vuurgevecht om de vlucht mogelijk te maken gerealiseerd moet hebben. Die vaststelling zou onvoldoende zijn om te kunnen spreken van het (voor art. 288 Sr) vereiste oogmerk.
20. Over de interpretatie van oogmerkbestanddelen naar geldend recht bestaat in de literatuur weinig verschil van opvatting. De Hullu stelt dat oogmerk als een bijzondere vorm van opzet behandeld wordt, waarvoor voorwaardelijk opzet niet voldoende is.6.In de rechtspraak wordt volgens hem een soort zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn geëist, ‘(m)eer ook niet’.7.Ook De Jong meent dat oogmerk niet een zo beperkte betekenis behoeft te worden toegekend dat het slechts één schakering van het opzet zou uitdrukken, maar dat wordt aangenomen ‘dat voor oogmerk méér nodig is dan voorwaardelijk opzet’.8.Knigge en Wolswijk komen eveneens tot deze slotsom.9.Zij laten -in het voetspoor van Brouns- evenwel zien dat er wetshistorische argumenten zijn om aan het verschil in terminologie geen betekenis toe te kennen en onder ‘oogmerk’ hetzelfde te verstaan als ‘opzet op het gevolg’ in een delict als doodslag.10.En zij noemen de mogelijkheid dat bij sommige delicten kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat een oogmerk niet in voorwaardelijk opzet kan bestaan.11.Bij het specifieke oogmerkbestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ is eerder in deze lijn beslist.12.Maar volgens De Hullu lijkt deze rechtspraak voor het meer algemene bestanddeel ‘oogmerk’ geen betekenis te hebben.13.
21. Voor medeplegers geldt dat zij het door de delictsomschrijving geëiste opzet moeten hebben.14.Dat brengt mee dat van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag slechts sprake kan zijn als de betrokkene opzet heeft op het van het leven beroven van een ander en het medeplegen van de (poging tot) doodslag tevens is gepleegd met (één van de varianten van) het bijkomend oogmerk dat art. 288 Sr eist. Reijntjes heeft wel eens bepleit om in de context van medeplegen van gekwalificeerde doodslag een wat andere benadering te kiezen.15.Hij bespreekt een casus waarin A en B hebben afgesproken om bij C inbreken en waarbij A weet dat B een mes draagt. Samen klimmen zij de woning van C binnen, ‘A doorzoekt de benedenverdieping, B gaat naar boven, wordt daar door C verrast en steekt hem neer’. De vraag rijst of A aansprakelijk is voor het medeplegen van art. 288 Sr. Reijntjes zou het strafbaar feit gedeeltelijk willen objectiveren en in het geval van bewuste samenwerking genoegen willen nemen ‘met een causaal verband tussen het optreden van de daders en de dood van het slachtoffer’. Zelf zou ik hier aan de benadering willen vasthouden die uit de bestaande dogmatiek voortvloeit.16.Daarbij kan nog worden betrokken dat de vaststelling van het bijkomend oogmerk van art. 288 Sr, net als de vaststelling van voorbedachte raad in de strafbaarstelling van moord, het opleggen van een levenslange gevangenisstraf mogelijk maakt.17.De vergelijking met voorbedachte raad maakt ook duidelijk dat aan een bewezenverklaring van medeplegen van gekwalificeerde doodslag geen eisen worden gesteld waaraan niet kan worden voldaan. Zo is bij medeplegen van moord aanvaard dat voorwaardelijk opzet op de dood gepaard kan gaan aan voorbedachte raad.18.Dat is bij het oogmerk van art. 288 Sr niet anders.
22. Voor de kwalificatie medeplegen is (voorts) vereist ‘dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen’.19.
23. Nauw verbonden met de vaststelling van een nauwe en bewuste samenwerking is de vraag welke delictshandelingen aan deze nauwe en bewuste samenwerking kunnen worden toegerekend. Postma heeft voor het beantwoorden van die vraag een model ontwikkeld.20.Hij onderscheidt twee subvragen: welk strafrechtelijk relevant gevaar hebben de medeplegers gezamenlijk geschapen (gezamenlijke gevaarzetting) en kan de verrichte feitelijke delictshandeling van de mededader worden aangemerkt als de verwezenlijking van dit gevaar (gevaarverwezenlijking)? Daarbij brengt hij drie factoren in kaart die de omvang van de gezamenlijke gevaarzetting bepalen: de inhoud van het gezamenlijk plan, de gevaarzettende handelingen van de medepleger en de bewustheid van de medepleger van omstandigheden en gevaren die de uitvoering van het gezamenlijk plan begeleiden. Deze benadering sluit (in belangrijke mate) aan bij rechtspraak van Uw Raad. Uit HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1964, NJ 2014/514 m.nt. Mevis (Nijmeegse scooterzaak) kan worden afgeleid dat Uw Raad het voor mogelijk houdt dat uit de (nauwe en bewuste) samenwerking bij de voorbereiding van de overval de nauwe en bewuste samenwerking bij de vlucht voortvloeit. Dat bevestigt de relevantie van het gezamenlijk plan voor de toerekening van delictshandelingen.21.Dat ook de bewustheid van de medepleger van omstandigheden en gevaren die de uitvoering van het plan begeleiden van belang is, kan worden afgeleid uit HR 19 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6118. De verdachte overhandigde zijn zoon voor de school waarin de ex-vriend van zijn dochter zich bevond een pistool. De zoon schoot tijdens de zoektocht naar de ex-vriend ook op vier anderen. Uw Raad liet het arrest van het hof waarin de verdachte werd veroordeeld wegens het medeplegen van vier pogingen tot doodslag in stand. Daarbij speelde een rol dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat zich op dat tijdstip vele personen in de school bevonden en dat zijn zoon een ongeoefend schutter was.22.Postma signaleert dat het onderhavige delict nog wel was gerelateerd aan een uitvoeringsaspect van het plan, het ‘samenwerkingsdoel’.23.Medeplegen wordt -op grond van bewustheid van gevaren- ook wel aangenomen in zaken waarin dat verband met het samenwerkingsdoel geringer is. In HR 20 januari 1998, NJ 1998/426 was sprake van een woninginbraak, gevolgd door vuurwapengeweld van de mededader tegen twee politieagenten. Uit de omstandigheid dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd toen hem duidelijk werd dat zijn mededader gewapend was, mocht worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het begaan van dit kwalificerend geweld.24.
24. Ik keer terug naar de onderhavige strafzaak. Het hof heeft in het bestreden arrest een aantal bewijsoverwegingen geformuleerd onder het kopje ‘Betrokkenheid poging doodslag’. Indien deze overwegingen in verband worden gebracht met het in het voorgaande geschetste kader, dan blijkt dat die overwegingen vooral -zoals het kopje ook aangeeft- het medeplegen van de poging doodslag betreffen. Dat wekt ook geen verbazing in het licht van hetgeen blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting aldaar naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft beargumenteerd, mede aan de hand van het arrest van Uw Raad in de Nijmeegse scooterzaak, waarom van het medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag sprake zou zijn. De raadsman heeft aan de vereisten voor medeplegen geen woorden gewijd. Het tweede middel klaagt er -terecht- ook niet over dat het hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is afgeweken.
25. De overweging van het hof komt mij als onderbouwing van de bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag in het licht van het voorgaande ook niet onbegrijpelijk voor. Dat de verdachte en zijn mededaders zich iets gerealiseerd moeten hebben kan onder omstandigheden wellicht worden begrepen als een aanduiding van culpa: de verdachte en zijn mededaders hadden zich moeten realiseren.25.De context van de zin waar het middel de aandacht op vestigt maakt evenwel duidelijk dat het hier niet om een vaststelling van culpa gaat, maar om het vaststellen van een vorm van opzet. Dat de verdachte en zijn mededaders zich de mogelijkheid van een vuurgevecht gerealiseerd moeten hebben impliceert dat zij zich die mogelijkheid gerealiseerd hebben.26.En dat zij zich die mogelijkheid gerealiseerd hebben brengt mee dat deze deel uitmaakt van het gezamenlijk plan, en dat tevens -voor zover noodzakelijk- kan worden gesteld dat de daders zich allen bewust waren van de gevaren die aan de uitvoering van de kern van het plan kleefden. Ook ligt in de vaststelling dat de mededaders zich hebben gerealiseerd dat deze mogelijkheid deel uitmaakte van het gezamenlijk plan en desalniettemin tot uitvoering daarvan over zijn gegaan naar het mij voorkomt besloten dat zij het voor medeplegen van poging tot doodslag vereiste (voorwaardelijk) opzet hadden.
26. Voor zover het middel zo begrepen moet worden dat het hof de bewezenverklaring van het bijkomend oogmerk ontoereikend heeft gemotiveerd, kan worden gewezen op wat het hof voorafgaand aan deze zin heeft overwogen. Het hof stelt vast dat de vier mededaders vier vuurwapens bij zich hadden waarvan in ieder geval drie geladen waren. Het hof stelt voorts vast dat het later ongeladen aangetroffen vuurwapen toebehoorde aan mededader [medeverdachte] . Het hof overweegt dat het gelet op het feit dat de daders rekening hielden met de aanwezigheid van gewapende beveiligers en het feit dat zij zelf voorzien waren van geladen vuurwapens niet anders kan dan dat de daders er rekening mee hebben gehouden dat tijdens of na de overval zodanig verzet zou worden gepleegd dat door één of meer van de overvallers teruggeschoten zou worden in de richting van anderen die een bedreiging zouden vormen voor de veiligheid van de overvallers of de vlucht van die overvallers zouden beletten. Daaruit kan naar het mij voorkomt als ’s hofs oordeel worden afgeleid dat elk van de mededaders als onderdeel van het gezamenlijk plan heeft aanvaard dat in het geval op anderen geschoten zou worden met het opzet hen van het leven te beroven, dat zou plaatsvinden met één van de doelstellingen die in het oogmerk van art. 288 Sr worden omschreven. Die vaststelling komt mij toereikend voor.
27. Het tweede middel faalt.
28. In ieder geval het eerste middel kan worden verworpen met de aan art. 81 RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1.
Vgl. HR 1 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8686.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer 2015, zesde druk, p. 253, met verwijzing naar (onder meer HR 21 februari 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6202, NJ 1978/384 m.nt. Van Veen.
De Hullu wijst daarbij op HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1031, NJ 1998/610 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:94, NJ 2013/406.
C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, zesde druk, bewerkt door F. de Jong, Deventer 2016, p. 251.
G. Knigge en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, vijftiende druk, Deventer 2015, p. 131.
A.w., p. 128. Zie P.J.H.M. Brouns, Opzet in het Wetboek van Strafrecht, Arnhem 1988, p. 169 e.v..
A.w., p. 131.
Zie HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691, NJ 2010/104.
A.w., p. 255.
Vgl. A. Postma, Opzet en toerekening bij medeplegen. Een rechtsvergelijkend onderzoek, WLP 2014, p. 25-26; Knigge en Wolswijk, a.w., p. 262.
J.M. Reijntjes, ‘Criteria voor toerekening’, in: B.F. Keulen e.a. (red.), Pet af: liber amicorum D.H. de Jong, Nijmegen 2007, p. 407-408.
Zo begrijp ik ook Postma, a.w., p. 316-317. Het delictsopzet van de medepleger moet daarbij -aldus Postma- wel worden beperkt tot de delictsbestanddelen (p. 311).
Bij de voorbedachte raad wilde Reijntjes, zo blijkt uit zijn afscheidsrede, eerder wel aan de bestaande benadering vasthouden (Een afrekening. Over het toerekenen van gedrag aan daders en mededaders, Deventer 2005, p. 12 noot 31.
Vgl. De Hullu, a.w., p. 259; Brouns, a.w., p. 234-241. Vgl. ook HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:581, NJ 2017/301 m.nt. Rozemond.
Vgl. recentelijk HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022; zie eerder onder meer HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, beide m.nt. Mevis en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. Rozemond onder NJ 2016/420.
A.w., p. 305.
Vgl. ook het door Postma (p. 71) besproken ongepubliceerde arrest HR 10 mei 1994, nr. 97.226, dat ook wat de casus betreft voor de onderhavige zaak relevant is. Na een bankoverval vluchten de drie mededaders met een auto. Twee mededaders (waaronder de verdachte) bekommeren zich na de autorit vooral om de buit, de derde schiet op een achtervolgende politieauto met daarin twee politieagenten. Later tijdens de vlucht schiet de andere mededader (nu met dodelijk gevolg) op een politieagent. De verdachte wordt veroordeeld wegens (onder meer) het medeplegen van poging tot doodslag en het medeplegen van doodslag. Voor het hof is van belang dat het vuurwapengeweld voortvloeide uit het gezamenlijk plan. Uw Raad verwierp het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
Vgl. ook HR 14 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1396, NJ 2004/103.
A.w., p. 72.
Zie voor meer rechtspraak Postma, a.w., p. 78-83. Art. 288 Sr speelde een rol in het door hem genoemde HR 4 mei 1993, DD 93.400, ECLI:NL:HR:1993:ZC9280, nr. 94.011. Aangetekend zij nog dat in Noyon-Langemeijer-Remmelink uit dit arrest wordt afgeleid dat voor de gekwalificeerde doodslag van art. 288 Sr ook veroordeeld kan worden ‘degeen die zelf niet het bijkomend oogmerk had in de delictsomschrijving genoemd. Degeen die als medepleger voorwaardelijk opzet heeft op de doodslag door de ander, met wie hij op stap is om bijvoorbeeld een overval te plegen, is schuldig aan het misdrijf ’(aant. 2, bijgewerkt tot 1 maart 2006). Dat kan naar het mij voorkomt niet uit dit arrest worden afgeleid. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van medeplegen van doodslag. Uw Raad oordeelde dat het hof een aantal nader omschreven omstandigheden in aanmerking genomen heeft kunnen oordelen ‘dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de pompbediende bij de overval met dat pistool door Bohlmeijer zou worden gedood.’ Op de voorwaarden waaronder het bijkomend oogmerk kan worden vastgesteld van de medepleger die geen uitvoeringshandeling van de doodslag pleegt, ging Uw Raad niet expliciet in.
Vgl. bijvoorbeeld HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5588. Zie voor meer rechtspraak De Hullu, a.w., p. 236-237.
Vgl. in dezelfde zin onder meer HR 17 september 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8588, NJ 1991/58. In dat arrest was sprake van een dergelijke overweging in relatie tot een bewezen verklaard oogmerk.