Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.7.1
5.7.1 Algemeen
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS350988:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie paragraaf 5.6.2.
Enkele voorbeelden uit de feitenrechtspraak zijn: Rb. Groningen 17 mei 2006, ECLI:RBGRO:2006: AX4233; Hof Arnhem-Leeuwarden 21 april 2015 ECLI:NL:GHARL:2015:2828 (m.n. de overweging van het hof dat het feit dat de jaarcijfers pas na de bestellingen bekend werden niet afdoet aan aansprakelijkheid); Rb. Gelderland 25 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2445.
Ik vermijd hierbij het woord ‘faillissement’ omdat ‘insolvent liquidation’ volgens art. 214 lid 6IA 1986 ziet op de liquidatie van de onderneming terwijl de schulden de baten overtreffen. Hoewel zeldzaam, bestaat naar Nederlands recht de mogelijkheid van een faillissement zonder een tekort.
Zie art. 214IA 1986.
Goode noemt het voorbeeld van de bestuurder die steeds nieuwe schulden aangaat om de bestaande schuldeisers te betalen terwijl hij weet dat de nieuwe schulden niet binnen een redelijke termijn van het opeisbaar worden ervan kunnen worden voldaan. In die situatie gaat de bestuurder binnen het kader van art. 214IA 1986 vrijuit omdat het passief gelijk blijft. Goode 2018, p. 665-666. Dat de opbrengsten van een vordering op grond van ‘wrongful trading’ niet kunnen worden gesepareerd voor de ‘nieuwe’ schuldeisers, werd uitdrukkelijk uitgemaakt in Brooks v Armstrong [2015] EWHC 2289 (Ch) (Ch D (Companies Ct). Zie ook Grant v Ralls (No 1) [2016] B.C.C. 293
Voor het Nederlandse recht werd in het arrest De Bont/Bannenberg (HR 16 september 2005, NJ 2006/ 311) uitgemaakt dat de curator geen (zogenoemde Peeters/Gatzen-) vordering mag instellen tegen de bestuurder op grond van schending van de Beklamel-norm omdat hij daarmee – kort gezegd – slechts de belangen van de ‘nieuwe schuldeisers’ zou behartigen terwijl de opbrengst zou toevloeien aan die schuldeisers. Dit strookt volgens de Hoge Raad niet met de taakopvatting van de curator waarin de belangen van de gezamenlijke schuldeisers leidend zijn.
‘In de regel’ want de Engelse rechter mag ingevolge art. 214 lid 1IA 1986 een vergoeding toekennen ‘as the court thinks proper’. Doorgaans bedragen de toegekende vergoedingen het toegenomen tekort na het peilmoment indien aan de overige aansprakelijkheidscriteria is voldaan. Zie Keay en Murray 2005, p. 43 en p. 43.
In de Beklamel-norm wordt het ‘behoren te weten’ dat de vennootschap niet kan nakomen of geen verhaal biedt de bestuurder evengoed aangerekend als zijn (subjectieve) wetenschap daaromtrent. In paragraaf 5.6.2 bleek dat de verplichting van de bestuurder om op de hoogte te blijven van het financiële beleid van de vennootschap als fundamenteel wordt beschouwd en zij naarmate de financiële stabiliteit afneemt ook strekt tot bescherming van de schuldeisers.1 In het licht hiervan is te verklaren dat in de (lagere) rechtspraak aansprakelijkheid reeds volgt uit de vaststelling van de objectief kenbare toestand van de vennootschap ten tijde van het verrichten van de desbetreffende rechtshandeling. In dit opzicht vertoont de rechtspraak waarin schending van de Beklamel-norm ter beoordeling voorlag, een redelijk constant beeld van de wijze van beoordeling. De rechter gaat eerst na of objectief gezien kan worden vastgesteld dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst duidelijk was dat de daaruit volgende verplichtingen niet konden worden nagekomen en de vennootschap geen verhaal zou bieden voor de daardoor te ontstane schade. Indien dit het geval is, wordt al vrij snel aangenomen dat de bestuurder dit wist of behoorde te weten.2 De omstandigheden die aanleiding geven tot het oordeel dat de vennootschap niet zal nakomen en geen verhaal biedt, zijn dus cruciaal in het aansprakelijkheidsoordeel waardoor de vraag naar de inhoud ervan legitiem is. In paragraaf 5.7.2 worden uit de bestudeerde rechtspraak enkele omstandigheden uitgelicht die indicatief of bepalend zijn geweest voor het aansprakelijkheidsoordeel in het kader van de Beklamel-norm.
Het Engelse recht kent een aan de Beklamel-norm verwante regel die de bestuurder aansprakelijk maakt voor gedragingen in het vooruitzicht van insolventie. De zogeheten ‘wrongful trading’-regel is wat betreft haar materiële vereisten vergelijkbaar met de door de Hoge Raad toegepaste Beklamel-norm. De regel luidt dat de bestuurder aansprakelijk is indien hij op enig moment wist of behoorde te weten dat er geen redelijk vooruitzicht meer bestond om een ‘insolvent liquidation’3 te vermijden en hij niet alles wat hij redelijkerwijs kon doen, heeft gedaan om de mogelijke schade voor de schuldeisers van de vennootschap te beperken.4 Een wezenlijk verschil tussen de naar Nederlands recht geldende Beklamel-norm en de Engelse regel van ‘wrongful trading’ is dat de Beklamel-norm strekt tot bescherming van schuldeisers die op het ‘ongeoorloofde’ tijdstip een vordering krijgen op de vennootschap terwijl de bepaling van ‘wrongful trading’ primair ziet op de borging van de belangen van de bestaande schuldeisers. Een individuele crediteur komt geen beroep toe op art. 214IA 1986.5 De vergoeding die door de rechter naar aanleiding van een vaststelling van ‘wrongful trading’ kan worden toegekend, komt toe aan de boedel6 en is (in de regel)7 gelijk aan het bedrag waarmee het tekort na het toetsingsmoment is toegenomen. De nieuwe schuldeisers delen overigens wel mee in de opbrengsten van een actie op grond van art. 214 IA 1986.
Het verschil in het materiële beschermingsbereik (en in de bestemming van de vergoeding) tussen de Nederlandse en de Engelse rechtsregel neemt echter niet weg dat de vaststelling van het moment waarop de bestuurder (wist of) behoorde te weten dat geen redelijk vooruitzicht meer bestond om een ‘insolvent liquidation’ te vermijden de Engelse rechter voor soortgelijke vragen heeft geplaatst als waarmee de Nederlandse rechter wordt geconfronteerd bij de beoordeling van de Beklamel-aansprakelijkheid. Tegen deze achtergrond zal daarom ook aandacht worden besteed aan de omstandigheden die voor de Engelse rechter aanleiding waren tot het aannemen van aansprakelijkheid op grond van ‘wrongful trading’.