ABRvS, 10-11-2010, nr. 201002815/1/H2.
ECLI:NL:RVS:2010:BO3487
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-11-2010
- Magistraten
Mrs. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, C.J. Borman, J.C. Kranenburg
- Zaaknummer
201002815/1/H2.
- LJN
BO3487
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BO3487, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑11‑2010
Uitspraak 10‑11‑2010
Mrs. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, C.J. Borman, J.C. Kranenburg
Partij(en)
Uitspraak op de hoger beroepen van:
- 1.
[appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],
- 2.
[appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 februari 2010 in zaken nrs. 08/1101 en 08/1102 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 11 december 2007 heeft het college de aanvragen van respectievelijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 juli 2008 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2010, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C.E. van Staveren, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door M. Stel LL.B, werkzaam bij de gemeente Dalfsen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die wet luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn eigenaren van de percelen en de daarop gelegen opstallen aan respectievelijk de [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats]. Zij hebben op 4 en 16 juli 2007 elk een aanvraag ingediend bij het college om vergoeding van schade die zij stellen te lijden ten gevolge van het besluit van 6 september 2006 waarbij onder meer vrijstelling is verleend krachtens artikel 19 van de WRO voor de bouw van een gemeentehuis op de gronden gelegen tegenover hun woningen.
Het college heeft de afwijzingen van die aanvragen, onder verwijzing naar de adviezen van Langhout & Wiarda juristen en rentmeesters van 13 november 2007 en 24 juni 2008, in bezwaar gehandhaafd. Volgens het college is geen sprake van een planologische verslechtering.
2.3.
De rechtbank is in navolging van het aan haar uitgebrachte advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) van 24 augustus 2009 van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] ten gevolge van het vrijstellingsbesluit schade hebben geleden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat hun beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, zoals ook de StAB heeft geconcludeerd in haar advies, de toekenning van planschadevergoeding aan de eigenaren van de buurwoning van [locatie 1], te weten Beatrixstraat 20, niet valt te verklaren uit de ligging van die woning ten opzichte van het nieuwe gemeentehuis. De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt dat vanuit de woning aan de [locatie 1] beter langs de westzijde van het gemeentehuis kan worden gekeken dan vanuit de woning aan de Beatrixstraat 20, omdat laatstgenoemde woning op de Beatrixstraat is georiënteerd. Gelet hierop heeft de rechtbank het er voor gehouden dat de toekenning van de planschadevergoeding aan de eigenaren van de woning aan de Beatrixstraat 20 is aan te merken als een kennelijke vergissing die geen navolging behoeft.
2.4.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de toegekende planschadevergoeding aan de eigenaren van de woning aan de Beatrixstraat 20 niet kan worden verklaard uit de ligging van dat pand ten opzichte van het nieuwe gemeentehuis, maar ten onrechte niet heeft geoordeeld dat wegens schending van het gelijkheidsbeginsel ook aan hen planschadevergoeding had moeten worden toegekend. Zij verwijzen daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2009 in zaak nr. 200802747/1 waaruit volgens hen volgt dat de door het college gemaakte fout in dit geval moet worden betrokken bij de beoordeling van de besluiten van 1 juli 2008.
2.4.1.
Aangezien [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zulks in beroep en hoger beroep hebben gesteld en het college dat ter zitting heeft erkend, gaat de Afdeling er vanuit dat de toekenning van planschadevergoeding aan de eigenaren van de woning aan de Beatrixstraat 20 een kennelijke fout van het college betreft. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 januari 2010 in zaak nr. 200903132/1) strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het college een gemaakte fout moet herhalen. De door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2009 geeft geen aanleiding hierover anders te oordelen, aangezien die uitspraak betrekking heeft op een andere situatie als hier aan de orde. In de voorliggende zaak is sprake van een ten aanzien van de Beatrixstraat 20 gemaakte beoordelingsfout en niet van een weloverwogen beslissing om te kiezen voor een specifieke benadering, zoals wel het geval was in de uitspraak waarop [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zich beroepen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college jegens [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet gehouden was om de ten aanzien van de woning aan de Beatrixstraat 20 gemaakte vergissing te herhalen.
Het betoog faalt.
2.5.
De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen voorzitter
w.g. Van Meurs-Heuvel ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010