Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-07-2014, nr. 200.126.645/01
ECLI:NL:GHARL:2014:5689
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-07-2014
- Zaaknummer
200.126.645/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vastgoed (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:5689, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑07‑2014
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2824, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Artikel 3:185 lid 1 BW. Verdeling eenvoudige gemeenschap. Twee broers zijn gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van een bedrijfspand. De broers willen ieder voor zich het pand toebedeeld krijgen. Er is niet komen vast te staan dat één van de broers een zwaarwegender belang heeft bij toebedeling van het pand aan hem dan de ander. Het algemeen belang geeft de doorslag.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.645/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden C/17/104205/ HA ZA 10-373)
arrest van de tweede kamer van 15 juli 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J.H. van der Meulen, kantoorhoudend te [plaats], die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. I.J.M. Dankoor, kantoorhoudend te Arnhem, die ook heeft gepleit.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van10 november 2010, 19 januari 2011, 11 mei 2011, 11 januari 2012, 11 april 2012 en 6 juni 2012 van de rechtbank Leeuwarden en het vonnis van 6 februari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 april 2013;
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- het gehouden pleidooi waarbij mr. Van der Meulen een pleitnotitie met bijlage heeft overgelegd en een akte heeft genomen houdende de door hem op 23 mei 2014 aan het hof gezonden producties, alsmede waarbij mr. Dankoor een pleitnotitie heeft overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
“(…) te vernietigen de vonnissen, gewezen door de rechtbank Leeuwarden onder zaak-/rolnummer 104205/HA ZA 10-373 d.d. 10 november 2010, d.d. 19 januari 2011, d.d. 11 mei 2011, d.d. 11 januari 2012, d.d. 11 april 2012, d.d. 6 juni 2012, alsmede het vonnis onder rolnummer C/17/104205/HA ZA 10373 (derhalve in dezelfde procedure) gewezen door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (eindvonnis), welke procedure in eerste aanleg gevoerd is tussen mijn rekwirant [appellant] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie enerzijds en [geïntimeerde], eiser in conventie, verweerder in reconventie anderzijds, en, opnieuw rechtdoende, na vernietiging van voornoemde vonnissen, de vordering van [geïntimeerde] als weergegeven in het petitum bij dagvaarding d.d. 20 april 2010 af te wijzen en, opnieuw rechtdoende:
1. Primair
1.1
Verdeling van de gemeenschap welke tussen partijen bestaat te gelasten;
1 .2 te verstaan dat deze gemeenschap bestaat uit het bedrijfspand aan [adres]
[adres], kadastraal [gemeente 1]
[gemeente 1], en alle daarbij behorende goederen en voor rekening van de gemeenschap
komende schulden, waarvan het saldo zal worden vastgesteld na datum van verdeling;
1 .3 te bepalen dat het bedrijfspand voornoemd aan [appellant] zal worden
toebedeeld;
1 .4 te bepalen dat [appellant] vanwege overbedeling een vergoeding dient te
betalen aan [geïntimeerde] ter grootte van de helft van de vastgestelde waarde
van het bedrijfspand;
1 .5 te bepalen dat de waarde van deze overbedeling dient te worden vastgesteld na een
hernieuwde taxatie, uit te voeren door een door het gerechtshof conform het reglement
terzake te benoemen deskundige;
1 .6 [appellant] te veroordelen om wegens overbedeling aan [geïntimeerde]
[geïntimeerde] te betalen een nader vast te stellen bedrag wegens overbedeling na toedeling aan
[appellant] van het bedrijfspand, hiervoor sub 1.2 bedoeld;
1 .7 aan [geïntimeerde], respectievelijk aan [appellant], toe te delen elk
de helft van het saldo op de gezamenlijke bankrekening bij de Rabobank met
rekeningnummer [nummer] en voorts aan [geïntimeerde], respectievelijk aan
[appellant] elk de helft toe te delen van het op de derdengeldrekening van
[rentmeester] aanwezige saldo;
1.8
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure in
beide instanties;
en
2. Subsidiair
voor zover de primair geformuleerde vordering niet toegewezen wordt:
2.1
de gemeenschap tussen partijen, als hiervoor sub 1.2 bedoeld, te verdelen;
2.2
de wijze van verdeling vast te stellen aldus, dat deze zal plaatsvinden door middel van
een in het openbaar te houden veiling betreffende het bedrijfspand, bedoeld in 1.3
hiervoor, welke veiling georganiseerd zal worden door een door het gerechtshof aan te
wijzen te goeder naam en faam bekendstaand veilinghuis, welk veilinghuis zich
gespecialiseerd heeft in veilingen van onroerende zaken, terwijl de veiling zal
plaatsvinden via het Internet en te bepalen dat de veilingopbrengst ten goede komt aan
de gemeenschap, waarna de gemeenschap (na voldoening van alle ten laste van de
gemeenschap komende schulden) zal worden verdeeld aldus dat het resterend saldo in
delen van 50% / 50% aan elk der deelgenoten toekomt, zulks na vereffening van de
gemeenschap, dat wil zeggen zulks nadat vorderingen van de gemeenschap aan haar
voldaan zijn en nadat schulden van de gemeenschap door haar voldaan zullen zijn;
2.3
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure in
beide instanties, gevallen aan de zijde van [appellant], kosten rechtens ".
2.4
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
“(…) te oordelen conform het petitum, als verwoord in de appeldagvaarding d.d. 24 april 2013, welk petitum hier geheel herhaald en ingelast wordt beschouwd.”
2.5
De conclusie van de memorie van antwoord luidt:
“(…) [appellant] in zijn (primaire en subsidiaire) vorderingen in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans het beroep te verwerpen, met bekrachtiging, zonodig onder verbetering van gronden, van de bestreden vonnissen, een en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.”
3. De beoordeling
Intrekking deel vordering
3.1
[appellant] heeft tijdens het gehouden pleidooi zijn vordering tot verdeling van het saldo op de derdengeldrekening van [rentmeester]. ingetrokken.
De vaststaande feiten
3.2
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.4. van genoemd vonnis 10 november 2010 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, met dien verstande dat het beheer inmiddels niet meer is opgedragen aan het [rentmeester]. In hoger beroep zal daarom in zoverre van die feiten worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
3.3
Partijen zijn broers van elkaar. Zij zijn nazaten van [Koffiemaatschappij].
3.4
In het jaar 2003 hebben partijen gezamenlijk de onroerende zaak (bedrijfsruimte) aan [adres] (hierna: het bedrijfspand) gekocht en geleverd gekregen, ieder voor de onverdeelde helft, voor een koopsom van € 800.000,-. In het bedrijfspand was destijds de eerste fabriek van [Koffiemaatschappij] gehuisvest.
3.5
Het bedrijfspand wordt thans gedeeltelijk verhuurd aan de stichting Stichting Beheer Automobielmuseum Deventer, welke stichting handelt in antieke auto’s en deze daar tentoonstelt. Een ander deel van het pand wordt verhuurd aan de coöperatie Coöperatieve iDEfabriek U.A, waarvan [directeur] directeur is. Een derde deel van het pand, het schiphuis, is verhuurd aan [q], voorheen Koninklijke [Koffiemaatschappij] B.V. De overige delen van het pand worden niet commercieel geëxploiteerd.
3.6
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2011 is [geïntimeerde] met uitsluiting van [appellant] belast met het beheer van het bedrijfspand. Deze beslissing is in hoger beroep bekrachtigd. [geïntimeerde] heeft de uitvoering van het beheer in handen gegeven van [beheerder] van [x].
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank heeft in het vonnis van 6 februari 2013 in conventie en reconventie
de wijze van verdeling van de gemeenschap tussen partijen als volgt vastgesteld:
aan [geïntimeerde] wordt toegedeeld:
- -
de onroerende zaak aan [adres],
- -
de helft van het saldo op de gezamenlijke bankrekening bij de Rabobank met rekeningnummer [nummer] (met een positief saldo per 10 oktober 2011 van
€ 73.814,23),
- de helft van het op de derdengeldrekening van de rentmeester aanwezige saldo (ten tijde van het nemen van de akte uitlating door [geïntimeerde] op 9 november 2011: een bedrag van € 9.667,14,
aan [appellant] wordt toegedeeld:
- de helft van het saldo op de gezamenlijke bankrekening bij de Rabobank met rekeningnummer [nummer] (met een positief saldo per 10 oktober 2011 van
€ 73.814,23),
- de helft van het op de derdengeldrekening van de rentmeester aanwezige saldo (ten tijde van het nemen van de akte uitlating door [geïntimeerde] op 9 november 2011: een bedrag van € 9.667,14),
3.2.
veroordeelt [geïntimeerde] om wegens overbedeling aan [appellant] te betalen een bedrag van € 220.000,-.”
De rechtbank heeft verder de kosten van het geding gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en verstaan dat de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen voor rekening van de gemeenschap van partijen dienen te blijven. Het meer of anders gevorderde, waaronder de in eerste aanleg in reconventie door [appellant] gevorderde verdeling door middel van een in het openbaar te houden veiling, is afgewezen.
Het geschil
3.7
Partijen hebben het bedrijfspand in 2003 gekocht, omdat zij het erfgoed van het bedrijf Koninklijke [Koffiemaatschappij] Koffiebranderijen zoveel mogelijk wilden bewaren. Tussen partijen zijn geschillen gerezen over het beheer en zij verlangen verdeling van de eenvoudige gemeenschap, die het bedrijfspand en de saldi op de rekeningen voor het beheer daarvan omvat, als bedoeld in artikel 3:185 lid 1 BW.
3.8
[appellant] komt in de grieven 1 en 3 op tegen de beslissing van de rechtbank om het bedrijfspand aan [geïntimeerde] toe te delen. [appellant] en [geïntimeerde] wensen beiden het bedrijfspand toebedeeld te krijgen.
3.9
Het hof stelt voorop dat, zoals [appellant] heeft gesteld, artikel 3:185 lid 1 BW bepaalt dat de rechter, indien hij de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, naar billijkheid rekening houdt met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang.
3.10
Partijen hebben ieder voor zich toegelicht waarom zij het bedrijfspand toebedeeld willen krijgen en hoe zij voornemens zijn dat pand te gaan exploiteren. Uit die toelichtingen blijkt het volgende.
[appellant] vindt dat het bedrijfspand een uniek karakter heeft en voor de familie behouden moet blijven. [appellant] heeft geen kinderen. Hij heeft in 2010 door de architecten [architecten] een studie laten maken naar de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfspand. Er is inmiddels een nieuw plan gemaakt, waarbij het bedrijfspand gebruikt gaat worden voor de ontwikkeling op het gebied van verblijfsrecreatie, watersport, horeca, maar ook een duidelijke link houdt met de achtergelegen fabriek [Koffiemaatschappij]. Van dat plan zijn bescheiden in het geding gebracht. [appellant] heeft het plan voorgelegd aan de gemeente [gemeente 2]. De heer[namens gemeente] van de gemeente heeft bij e-mail van 23 mei 2014 met betrekking tot het plan geschreven dat het past binnen een aantal gemeentelijke beleidskaders, maar dat er nog wel een aantal zaken zijn die nader uitgewerkt moeten worden. [appellant] is voornemens het pand onder te brengen in een rechtspersoon als een trust of (naar Nederlands recht) in een stichting, die het plan zal gaan uitvoeren. Voor die stichting zullen mensen worden aangezocht die bij de gemeenschap van [plaats] en haar historie betrokken zijn. [appellant] wil de stichting zelf gaan financieren. Hij verwacht dat de exploitatie van het pand bij de door hem voorgestane zakelijk, dynamische en commerciële aanpak op termijn winst zal opleveren.
[geïntimeerde] vindt ook dat de fabriek voor de familie behouden moet blijven. Hij heeft kinderen, maar wil niet dat het pand tot zijn nalatenschap gaat behoren. Hij is voornemens om het beheer van het pand in de bestaande stichting het [stichting] onder te brengen. Zijn zoon, een internationaal zakenman, is als bestuurder bij die stichting betrokken. Het doel van die stichting is het in stand houden van familiegebouwen/zaken van [Koffiemaatschappij] en andere historische gebouwen in [plaats].
[geïntimeerde] is sedert 20 juli 2011 de enige beheerder van het bedrijfspand.
Er zijn thans drie huurders. Deze gebruiken ieder een deel van het pand. Een groot deel van het pand wordt niet commercieel gebruikt. [geïntimeerde] prijst zich gelukkig dat hij in deze voor de vastgoedmarkt moeilijke tijden, de bestaande huurders heeft kunnen behouden.
[geïntimeerde] heeft, voor het eerst tijdens de pleitzitting bij dit hof, meegedeeld dat in 2013 een concept-huurovereenkomst is gesloten met een onderneming genaamd [y]. Volgens [geïntimeerde] zou [y] het pand bijna volledig in gebruik gaan nemen om daar een koffiebranderij, haar hoofdkantoor en een opleidingsschool voor koffiebranderij in te vestigen. Verder was er een voornemen om aan de waterkant een terras aan te leggen. Er zou daarom een verbouwing en forse investering nodig zijn en, gezien de vele procedures die door [appellant] zijn aangespannen, heeft [geïntimeerde] het verstandig geacht om het traject met [y] vooralsnog stop te zetten. [geïntimeerde] geeft aan met [y] te hebben gesproken over participatie in de plannen die de provincie en de gemeente hebben met het gebied. Volgens [geïntimeerde] heeft hij ook met [Koffiemaatschappij] gesproken, omdat het bedrijfspand in de geurzone van [Koffiemaatschappij] en [tabaksfabriek] ligt.
Verder heeft [geïntimeerde] bewerkstelligd dat de gemeente de bestemming van het pand heeft gewijzigd van zware industrie naar lichte industrie, waarbij de fabriek haar huidige functie grotendeels kan behouden.
3.11
Uit het voorgaande blijkt dat partijen beiden een emotioneel belang hebben bij behoud van het pand. De omstandigheid dat [appellant] in eerste aanleg heeft voorgesteld om het pand te veilen, maakt dat niet anders. In hoger beroep moet worden beslist op grond van de huidige feiten en omstandigheden. Het hof acht in het licht daarvan aannemelijk dat [appellant] thans het bedrijfspand toebedeeld wil krijgen om dat op een commercieel verantwoorde manier duurzaam te kunnen exploiteren en om daarbij de nagedachtenis aan de onderneming van zijn voorouders, in ere te kunnen houden.
3.12
Partijen zijn geen van beiden financieel afhankelijk van eventueel uit het bedrijfspand te generen inkomsten. Zij willen beiden dat het pand, althans in ieder geval de voorgevel met de aanduiding “[Koffiemaatschappij] Tabak-Koffie-Thee“, behouden zal blijven. Verder zijn zij beiden voornemens om het pand en het beheer daarvan in een stichting onder te brengen. Zij hebben verschillende inzichten over de wijze waarop het pand geëxploiteerd moet worden. [appellant] staat een zakelijkere wijze van beheer voor dan [geïntimeerde], die in het bedrijfspand ook culturele activiteiten wil laten plaatsvinden. Deze verschillen zijn niet dusdanig dat daaraan kan worden ontleend dat de één voornemens is om daarbij meer zichtbaar dan de ander tot uitdrukking te laten komen dat het bedrijfspand de eerste fabriek van [Koffiemaatschappij] is geweest. Er is dan ook niet komen vast te staan dat één van de broers een zwaarwegender belang heeft bij toedeling van het bedrijfspand aan hem, dan de ander, zodat het algemeen belang de doorslag zal moeten geven.
3.13
Het hof is van oordeel dat het algemeen belang wordt gediend wanneer het bedrijfspand – dat aan de waterkant op een beeldbepalend punt in [plaats] staat - een functie krijgt dat past bij de plannen die de gemeente en provincie met de omgeving van het pand hebben.
[appellant] heeft zijn plan voorgelegd aan de gemeente en er zo blijk van gegeven bij zijn plannen ter zake van de ontwikkeling van het bedrijfspand rekening te willen houden met de wensen van de gemeente en de provincie.
[geïntimeerde] heeft er ter zitting blijk van gegeven de plannen die de gemeente met de omgeving van het pand heeft af te keuren. Hij heeft wel overleg met de gemeente gehad, maar volgens [geïntimeerde] was daarmee niets te beginnen.
[appellant] heeft derhalve, anders dan [geïntimeerde], inmiddels concrete handelingen verricht waaruit blijkt dat hij bereid is tot overleg met de gemeente en de provincie.
3.14
[geïntimeerde] heeft gesteld dat het plan van [appellant] vermoedelijk niet haalbaar is, omdat er bestuursrechtelijke belemmeringen zijn en er kennelijk niet is gesproken met de huidige eigenaar van de fabrieken van [Koffiemaatschappij].
Het hof onderkent dat de plannen van [appellant] zich in een beginfase van ontwikkeling bevinden, maar [geïntimeerde] heeft evenmin een volledig uitgewerkt plan met betrekking tot de exploitatie van het bedrijfspand als geheel overgelegd. Nu [appellant] overleg heeft gepleegd met de gemeente wordt de kans op bestuursrechtelijke belemmeringen beperkt. Verder zijn er geen aanwijzingen dat [appellant] de voor zijn plan benodigde overeenstemming met de huidige eigenaar van de [Koffiemaatschappij] fabrieken niet zal kunnen bereiken.
3.15
[geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] ongeschikt is tot het beheer van het bedrijfspand. Het hof gaat daaraan voorbij.
[geïntimeerde] heeft in het licht van de betwisting door [appellant] niet voldoende onderbouwd dat [appellant] zijn toestemming tot het verrichten van onderhoud van het bedrijfspand heeft geweigerd daar waar onderhoud noodzakelijk was voor het behoud van dat pand. Het overigens door [geïntimeerde] aangevoerde is voornamelijk terug te voeren op acties van [appellant] die voorvloeien uit het verschil van inzicht dat partijen hebben over de wijze waarop het bedrijfspand moet worden beheerd. [geïntimeerde] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] ongeschikt is tot het voeren van beheer, zeker niet in een situatie dat hij het beheer naar eigen inzicht zal kunnen uitvoeren. Overigens heeft [geïntimeerde], in de periode dat hij met uitsluiting van [appellant] het beheer voerde, dat beheer voornamelijk beperkt tot behoud van de bestaande situatie, waarin slechts een deel van het bedrijfspand commercieel wordt gebruikt. Dat [geïntimeerde] met [y] heeft onderhandeld maakt dat niet anders, nu [geïntimeerde] dat plan niet nader heeft uitgewerkt en er bovendien blijk van heeft gegeven bezwaren te hebben tegen de plannen die de provincie en gemeente met het gebied hebben.
3.16
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien brengt het hof tot het oordeel dat het, rekening houdend met de belangen van partijen en het algemeen belang, billijk is om het pand aan [appellant] toe te delen. Daarbij heeft zwaar meegewogen dat [appellant], meer dan [geïntimeerde], handelingen heeft verricht waaruit blijkt dat hij zijn plannen met het bedrijfspand wil inpassen in de plannen van de gemeente en de provincie.
3.17
[appellant] heeft in grief 2 en 4 bezwaar gemaakt tegen de waarde van € 440.000,- waartegen de rechtbank het pand heeft verdeeld. Hij is van mening dat, ongeacht aan wie het bedrijfspand wordt toebedeeld, uitgegaan moet worden van de door [makelaar 2] vastgestelde waarde van dat pand van € 574.000,-. Ook staat hij open voor een nieuw deskundigenonderzoek naar de huidige waarde. [appellant] heeft zich uitdrukkelijk bereid verklaard de helft van laatstgenoemd bedrag aan [geïntimeerde] te voldoen bij toedeling van het pand aan [appellant].
3.18
[geïntimeerde] verzet zich tegen een nieuwe taxatie. Hij is van mening dat moet worden uitgegaan van een waarde van € 440.000,-.
3.19
Uitgangspunt is dat de peildatum voor de waardering van de tot een gemeenschap behorend goed de datum van de verdeling is. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (vgl. HR 22 september 2000, LJN AA7205 , NJ 2000/643 ).
3.20
Nu het bedrijfspand niet aan [geïntimeerde], maar aan [appellant] zal worden toebedeeld zal de waarde van het pand opnieuw moeten worden vastgesteld naar de waarde ten tijde van de verdeling. Er is niet voldoende gesteld of gebleken om te rechtvaardigen dat van een andere datum wordt uitgegaan. De door [appellant] genoemde waarde is gebaseerd op een door [makelaar 2] op 2 augustus 2012 opgesteld rapport. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat de huidige waarde hoger is dan de in dat rapport genoemde verkoopwaarde van € 574.000,-. Het hof zal het bedrijfspand daarom tegen die waarde in de verdeling betrekken.
3.21
[appellant] heeft in het petitum van de appeldagvaarding wat betreft de saldi van de bankrekeningen een vordering ingesteld die afwijkt van de door de rechtbank te dien aanzien gegeven beslissing. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] van mening is dat die laatste beslissingen niet in stand kunnen blijven. Ook [geïntimeerde] is, gezien zijn pleitnota, daarvan uitgegaan. Tussen partijen staat vast dat er nog slechts twee bankrekeningen zijn waarvan de saldi moeten worden verdeeld. Een bankrekening bij de Rabobank met nummer [nummer] en één met nummer [nummer].
Partijen zijn het er over eens dat zij ieder recht hebben op de helft van het saldo van die rekeningen per datum van verdeling. Het is het hof niet bekend hoe hoog de saldi dan zullen zijn. Het hof ziet daarin aanleiding om te beslissen als na te melden.
Slotsom
3.22
De grieven slagen, zodat het bestreden, in conventie en reconventie gewezen, vonnis van 6 februari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden en de daaraan ten grondslag liggende tussenvonnissen van 10 november 2010, 19 januari 2011, 11 mei 2011, 11 januari 2012, 11 april 2012 en 6 juni 2012 van de rechtbank Leeuwarden, moeten worden vernietigd.
Het hof zal opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] toewijzen als na te melden. De vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen.
3.23
Het hof acht het wenselijk om een notaris aan te wijzen ten overstaan van wie partijen de verdeling tot stand brengen op de wijze als door het hof zal worden bepaald.
3.24
Het hof zal, nu partijen broers zijn en het geschil betrekking heeft op een pand dat hen in mede-eigendom toebehoort, de kosten van het geding in hoger beroep en in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie gevallen, compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De kosten die in eerste aanleg door de tussen partijen bestaande gemeenschap is voldaan als voorschot voor de benoemde deskundigen zal het hof eveneens compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 6 februari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden en de daaraan ten grondslag liggende tussenvonnissen van 10 november 2010, 19 januari 2011, 11 mei 2011, 11 januari 2012, 11 april 2012 en 6 juni 2012 van de rechtbank Leeuwarden;
en opnieuw rechtdoende:
gelast partijen over te gaan tot verdeling aldus:
dat het bedrijfsgebouw met productieruimten en kantoren, schiphuis, ondergrond, erf en verder toebehoren, staande en gelegen te [plaats], [adres], kadastraal bekend [gemeente 1], aan
[appellant] wordt toebedeeld, onder de verplichting om aan [geïntimeerde] wegens onderbedeling te betalen een bedrag van € 287.000,-;
wijst aan mr. J. F. Harmsma, notaris te [plaats], als notaris ten overstaan van wie partijen de hiervoor bedoelde verdeling tot stand brengen;
verstaat dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de saldi van de bankrekeningen met de nummers [nummer] en [nummer];
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten voor de deskundigen draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. Breemhaar, M.M.A. Wind en R.Ch. Verschuur, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 juli 2014.