Hof 's-Hertogenbosch, 14-12-2010, nr. HV 200.064.218/01
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO7700
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-12-2010
- Magistraten
Mrs. Lamers, Bijleveld-van der Slikke, Brants
- Zaaknummer
HV 200.064.218/01
- LJN
BO7700
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Alimentatie
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO7700, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑12‑2010
Uitspraak 14‑12‑2010
Mrs. Lamers, Bijleveld-van der Slikke, Brants
Partij(en)
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Saritas,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.G.M. van Vugt-van Moorsel.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 5 februari 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 3 mei 2010, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voorzover daarbij:
- I.
is bepaald dat de man, vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurder zal zijn van de woning aan het adres: [woonadres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de echtelijke woning);
- II.
geen onderhoudsbijdrage is bepaald ten behoeve van de vrouw en de kinderen en deze bijdrage nader vast te stellen op € 400,-- per maand aan kosten van levensonderhoud voor de vrouw en € 140,-- per kind per maand aan kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen, althans te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 juni 2010, heeft
- I.
de man zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het door de vrouw verzochte ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning;
- II.
de man het hof verzocht om:
- a.
het verzoek van de vrouw ten aanzien van de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen af te wijzen;
- b.
het door de vrouw verzochte ten aanzien van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw af te wijzen, althans de onderhoudsbijdrage door de man aan de vrouw te voldoen te bepalen op nihil, althans op een zodanig lager bedrag dan € 400,-- per maand als het hof juist acht, met de bepaling dat de duur van de onderhoudsplicht tot maximaal 6 maanden beperkt is, danwel tot een zodanige duur als het hof juist acht.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht om het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over de hierna te noemen minderjarige kinderen van partijen, om te zetten en de vrouw alleen te belasten met het gezag, kosten rechtens.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 21 juli 2010, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voorzover daarbij:
- I.
is bepaald dat de man, vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurder zal zijn van de echtelijke woning;
- II.
geen onderhoudsbijdrage is bepaald ten behoeve van de vrouw en de kinderen en deze bijdrage nader vast te stellen op € 400,-- per maand aan kosten van levensonderhoud voor de vrouw en € 140,-- per kind per maand aan kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen, althans te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht,
en voorts verzocht — naar het hof begrijpt — het verzoek in incidenteel appel af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 november 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- —
mr. L. Saritas namens de vrouw;
- —
de man, bijgestaan door mr. L.G.M. van Vugt-van Moorsel.
2.3.1.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- —
de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 21 mei 2010;
- —
de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 26 oktober 2010.
De brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 november 2010 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 12 juli 2002 te Helmond met elkaar gehuwd.
Uit de vrouw zijn geboren:
- —
[A.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats],
- —
[B.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank 's‑Hertogenbosch onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 2 juli 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de echtelijke woning.
3.3.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vrouw voert, kort samengevat, aan dat ten onrechte door de rechtbank is bepaald dat de man vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurder zal zijn van de echtelijke woning. De vrouw kan met haar twee kinderen en zonder inkomsten nergens terecht. De man daarentegen beschikt over voldoende financiële middelen om passende woonruimte voor zichzelf te vinden.
Verder wenst de vrouw een vordering terzake kinderalimentatie en partneralimentatie in te stellen. De vrouw heeft op het moment geen enkele inkomsten. Tevens heeft zij geen inzage in de inkomsten van de man, doch zij is van mening dat hij over voldoende draagkracht beschikt om een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen. De man heeft weliswaar een procedure ontkenning vaderschap gestart, doch de kinderen en de man hebben een band met elkaar opgebouwd. Er was sprake van een gezinssituatie. De man is derhalve onderhoudsplichtig.
3.5.
De man voert, kort samengevat, aan dat de vrouw aanvankelijk te kennen heeft gegeven dat zij niet in de echtelijke woning wenst te blijven wonen. Kennelijk is zij van mening veranderd. Via bemiddeling door het maatschappelijk werk is afgesproken dat de man de voormalige echtelijke woning metterwoon zal verlaten. De man verblijft tijdelijk elders in afwachting van een eigen huurwoning. Verder erkent de man dat de vrouw geen inkomsten uit arbeid heeft, en dat aan haar inmiddels wel een WWB-uitkering is toegekend.
Voorts is met 100% zekerheid komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van de kinderen. De man is derhalve niet op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden tot het verstrekken van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen. De man heeft een procedure tot ontkenning vaderschap gestart. Ook dient er geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw te worden toegekend, althans een lager bedrag dan door de vrouw gevorderd, met limitering van de duur tot maximaal 6 maanden na echtscheiding. Immers, bij het verzoek tot partner alimentatie dienen niet alleen financiële factoren, maar ook andere factoren meegewogen te worden, waaronder het gedrag van de vrouw. De vrouw heeft de man jarenlang bedrogen met buitenechtelijke relaties, waaruit de kinderen zijn geboren. Bij het gedrag van de vrouw past niet het vragen van een financiële bijdrage.
In incidenteel appel verzoekt de man het gezag over de kinderen enkel aan de vrouw te laten toekomen, nu hij niet de biologische vader van de kinderen is.
3.6.
De vrouw voert in incidenteel appel, kort samengevat, aan dat zij op korte termijn geen andere passende woonruimte kan krijgen voor haar en haar twee kleine kinderen. Sinds kort ontvangt zij wel een bijstandsuitkering. Daarnaast heeft zij geen andere inkomsten.
De vrouw weet niet wie de vader van de kinderen is. Zij heeft altijd gedacht dat de man de biologische vader zou zijn. Zij heeft weliswaar seksueel contact gehad met andere mannen tegen betaling van geld, doch de man was hiervan op de hoogte en heeft haar hiertoe gedwongen en dwingt haar hiertoe nog steeds. De vrouw droeg op deze manier financieel bij aan de kosten van de huishouding. Het feit dat de man de kinderen niet meer wil erkennen, betekent niet dat de man niet onderhoudsplichtig voor hen is. De man heeft family life opgebouwd met de twee kinderen van de vrouw. Op grond van family life is de man gehouden om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hen.
De vrouw wenst voorts het gezag over de kinderen gezamenlijk met de man uit te oefenen.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning:
3.7.1.
Het hof overweegt dat nu de man ter zitting heeft verklaard dat het huurrecht van de echtelijke woning niet meer in geschil is en de man inmiddels elders woont, het verzoek van de vrouw kan worden toegewezen.
ten aanzien van de kinderalimentatie:
3.7.2.1.
Het hof stelt vast dat met de DNA-onderzoeken met een zekerheid van 100% is aangetoond dat de man niet de biologische vader is van [zoon] en [dochter]. De man heeft vervolgens in een procedure de ontkenning van het door het huwelijk van partijen ontstane vaderschap van voornoemde kinderen verzocht. De rechtbank 's‑Hertogenbosch heeft dit verzoek bij beschikking van 13 juli 2010 gegrond verklaard.
3.7.2.2.
Artikel 1:202 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat nadat de beschikking houdende gegrondverklaring van een ontkenning van een door huwelijk ontstaan vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, het door huwelijk ontstane vaderschap wordt geacht nimmer gevolg te hebben gehad.
Het hof overweegt dat nu de appeltermijn van voornoemde beschikking van 13 juli 2010 inmiddels is verstreken zonder dat daartegen een rechtsmiddel is aangewend, onherroepelijk vaststaat dat de man niet de biologische vader van [zoon] en [dochter] is.
3.7.2.3.
Ingevolge artikel 1:392 lid 1 BW zijn tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van bloed- of aanverwant schap gehouden: de ouders, de kinderen en de behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders.
Het hof stelt vast dat de man niet tot de kring van onderhoudsplichtigen hoort. Dientengevolge dient het verzoek van de vrouw aangaande de kinderalimentatie te worden afgewezen.
ten aanzien van het gezag:
3.7.3.1.
Het hof overweegt dat nu gerechtelijk is vastgesteld dat de man niet de biologische vader is van [zoon] en [dochter], dit automatisch betekent dat de man — met terugwerkende kracht tot de geboorte van de kinderen — nimmer (mede) met het gezag over de kinderen belast is geweest. De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.7.3.2.
Het hof stelt derhalve vast dat de man dienaangaande geen belang meer heeft bij zijn verzoek in incidenteel appel. Het hof verklaart de man dientengevolge niet-ontvankelijk in dit verzoek.
ten aanzien van de partneralimentatie:
3.7.4.1.
De man heeft aangevoerd dat bij het wangedrag van de vrouw niet past het vragen van een financiële bijdrage.
3.7.4.2.
Artikel 1:399 BW bepaalt dat de rechter de verplichting van bloed- en aanverwanten tot levensonderhoud kan matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd.
3.7.4.3.
Het hof overweegt dat deze mogelijkheid tot matiging niet geldt ten aanzien van (ex-)echtgenoten. Echter, gedragingen van de onderhoudsgerechtigde (ex-)echtgenoot kunnen wel langs een andere weg bij het vaststellen van alimentatie een rol spelen, namelijk als een afzonderlijke maatstaf. De bevoegdheid van de rechter om met (wan)gedrag rekening te houden bij de vaststelling van partneralimentatie wordt immers uitgedrukt in het woord ‘kan’ in artikel 1:157 lid 1 BW. Uit vaste rechtspraak blijkt dat niet lichtvaardig mag worden aangenomen dat er van een zodanig grievende handeling van de alimentatiegerechtigde jegens de alimentatielichtige sprake is, dat een verzoek om partneralimentatie dient te worden afgewezen.
3.7.4.4.
Het hof is van oordeel dat in deze zaak de gedragingen van de vrouw dermate frustrerend en grievend voor de man zijn dat onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet van de man kan worden verwacht dat hij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud de vrouw.
De vrouw heeft erkend dat zij tijdens het huwelijk van partijen seksueel contact heeft gehad met andere mannen, zodat dit vaststaat. De stelling van de vrouw dat zij met medeweten en onder dwang van de man zich heeft geprostitueerd en de man haar hiertoe nog steeds dwingt, is in het geheel niet komen vast te staan, nu de man dit heeft betwist en de vrouw dit niet heeft aangetoond. Het hof acht het bovendien opmerkelijk dat de vrouw zich pas voor het eerst hierop heeft beroepen tijdens het incidenteel appel. Het hof heeft de vrouw hierover niet kunnen bevragen nu zij niet ter zitting is verschenen. Het hof acht het niet aannemelijk dat de vrouw bang is voor de man (en daarom niet ter zitting is verschenen). De vrouw is in deze procedure immers niet consistent in die betwisting. Enerzijds zegt zij bang te zijn voor de man, anderzijds voert zij aan dat zij niet wilde scheiden van de man en het liefst met de man had willen werken aan hun relatie.
Het hof overweegt voorts dat is komen vast te staan dat de kinderen die tijdens het huwelijk van partijen zijn geboren, niet van de man zijn. Het hof rekent het de vrouw zwaar aan dat zij de man geruime tijd in de waan heeft gelaten dat hij wel de biologische vader van [zoon] en [dochter] was, en dat de waarheid omtrent het vaderschap enkel aan het licht is gekomen doordat de man argwaan kreeg toen de vrouw snel na de geboorte van het eerste kind weer zwanger raakte, en de man haar vervolgens met zijn vermoeden dat hij wellicht niet de biologische vader van de kinderen was, heeft geconfronteerd.
3.7.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie dan ook afwijzen.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 5 februari 2010, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing aangaande het huurrecht van de echtelijke woning aan het adres: [woonadres] te [woonplaats];
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden huurder zal zijn van de woonruimte aan de [woonadres] te [woonplaats];
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
op het incidenteel appel:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in incidenteel appel.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lamers, Bijleveld-van der Slikke en Brants en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010.