Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/2.3.4.4
2.3.4.4 Art. 337 lid 2 Rv en art. 401a lid 2 Rv
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS507184:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 9 juli 2004 (X/Cavalier Marine Supply), CO3/102HR (www.rechtspraak.nl), JBPr 2004, 66, m.nt. H.W. WIERSMA in JBPr 2004, 67.
Zie de overwegingen van het hof in de conclusie van A-G STRIKWERDA (sub 7) vóór HR 9 juli 2004 (X/Cavalier Marine Supply), CO3/102HR (www.rechtspraak.nl), JBPr 2004, 66, m.nt. H.W. WIERSMA in JBPr 2004, 67.
A-G STRIKWERDA in zijn conclusie vóór HR 9 juli 2004 (X/Cavalier Marine Supply), CO3/102HR (www.rechtspraak.nl), JBPr 2004, 66, m.nt. H.W. WIERSMA in JBPr 2004, 67.
HR 9 juli 2004 (X/Cavalier Marine Supply), CO3/102HR (www.rechtspraak.nl), JBPr 2004, 66, m.nt. H.W. WIERSMA in JBPr 2004, 67.
Art. VII lid 2 van de Wet tot herziening van het burgerlijk procesrecht ziet op de mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden:
’2. Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing van een kantongerecht, arrondissementsrechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing."
Voor het overgangsrecht krachtens het zojuist aangehaalde art. VII lid 2 van de Wet tot herziening van het burgerlijk procesrecht moet worden aangenomen dat tussentijds beroep (dit op grond van art. 337 lid 2 (oud) Rv of art. 401a lid 2 (oud) Rv en art. 157b lid 1 (oud) Rv a contrario) slechts openstaat tegen tussenvonnissen of -arresten houdende bevoegdverklaring bij een beroep op een arbitrageovereenkomst die voor de datum van inwerkingtreding van de wet (i.e. 1 januari 2002) zijn gewezen. Tegen dergelijke tussenvonnissen of -arresten staat — behoudens andersluidende verklaring — géén tussentijds beroep open als zij volgend op 1 januari 2002 zijn gewezen. Het vorenstaande raakt ook de mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de bevoegdverklaring van de gewone rechter nadat bij hem ingevolge art. 1022 lid 1 Rv een beroep op een overeenkomst tot arbitrage wordt gedaan.
De conclusie betreffende de regel van overgangsrecht in art. VII lid 2 wordt bevestigd in de zaak Hellas Transport Paprounis/ECR Gordijn Containers, zij het ten aanzien van een bevoegdverklaring volgend op het beroep dat niet de Nederlandse rechter, doch de Griekse rechter bevoegd was:
’3.1 Zoals hiervoor onder 1 is vermeld, heeft het hof evenals de rechtbank de door Hellas c.s. met een beroep op het bepaalde in de art. 2 en 3 EEX-Verdrag opgeworpen exceptie van onbevoegdheid verworpen, en de hoofdzaak voor verdere behandeling teruggewezen naar de rechtbank, die nog slechts op de exceptie had beslist.
3.2 Het arrest van het hof is totstandgekomen na de inwerkingtreding, op 1 januari 2002, van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken. Uit art. VII lid 2 van deze wet volgt, dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het hof de bij die wet vastgestelde bepalingen van toepassing zijn. Tot die bepalingen behoort art. 401 a lid 2 Rv, volgens hetwelk van andere tussenvonnissen of tussenarresten dan die waarbij een voorlopige voorziening wordt toegestaan of geweigerd beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van het eindvonnis of het eindarrest kan worden ingesteld, hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen daargelaten."1
Het vorenstaande wordt in de zaak X/Cavalier Marine Supply bevestigd voor de bevoegdverklaring bij een beroep op een overeenkomst tot arbitrage.2 Aan de orde is de vraag of tussentijds beroep in cassatie openstaat tegen het arrest van Hof 's-Hertogenbosch dat dateert uit 2002. Het hof verklaart daarin appellant niet-ontvankelijk op de grond dat ingevolge art. 157b lid 1 (oud) Rv tegen een vonnis waarbij de rechtbank zich volgend op een beroep op een overeenkomst tot arbitrage op grond van art. 1022 lid 1 Rv onbevoegd verklaarde géén tussentijds beroep openstaat:
’4.3.1. Het beroepen vonnis dateert van 20 november 2001. De appeldagvaarding is uitgebracht op 14 januari 2002. Krachtens art. VII lid 2 van de overgangsbepalingen, behorend bij wetsvoorstel 26 855, blijft ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing van een arrondissementsrecht-bank, die voor 1 januari 2002 tot stand is gekomen het recht zoals het gold vóór deze datum van toepassing.
4.3.2. Zulks brengt met zich dat op het onderhavige geschil art. 157b lid 1 Rv-oud van toepassing is. Dit artikel bepaalt met zoveel woorden dat tegen een vonnis, waarbij de bevoegdheid van de rechtbank is aangenomen, te dien aanzien alleen een hogere voorziening openstaat op grond dat de rechtbank absoluut onbevoegd is en slechts tegelijk met een hogere voorziening tegen het eindvonnis."3
Ofschoon A-G STRIKWERDA terecht concludeert dat de beslissing van het hof onjuist is omdat art. 157b lid 1 (oud) Rv zich juist niet uitstrekt tot een bevoegdverklaring volgend op een beroep op een arbitrageovereenkomst (zie 2.3.2.3), concludeert hij tevens tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie. Het arrest van het hof is immers een tussenarrest als bedoeld in art. 232 lid 1 Rv, dit omdat het hof in zijn arrest immers niet met een dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde heeft gemaakt.4 Nu het arrest van het hof als een tussenarrest moest worden aangemerkt, is daarop volgens de conclusie van A-G STRIKWERDA art. 401a lid 2 (huidig) Rv onverkort van toepassing:
’9. (...). Het arrest van het Hof is totstandgekomen na de inwerkingtreding, op 1 januari 2002, van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken. Uit art. VII lid 2 van deze wet volgt dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een beslissing van een gerecht die na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet zijn [sic] totstandgekomen de bij die wet vastgestelde bepalingen, waaronder de bepaling van art. 401a lid 2 Rv, van toepassing zijn (HR 31 januari 2003, RvdW 2003, 32 en 33). Volgens art. 401a lid 2 Rv kan beroep in cassatie van het tussenarrest van het Hof slechts tegelijk met het eindarrest worden ingesteld, aangezien het Hof niet anders heeft bepaald (vgl. HR 23 januari 2004, RvdW 2004, 20) en de overige in het artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. Uit dit een en ander volgt dat [eiseres] in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen."5 [tekst toegevoegd]
De Hoge Raad volgt de zojuist weergegeven conclusie van A-G STRIKWERDA:
’3.2 Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het hof, dat is gewezen op 17 december 2002 en derhalve na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, zijn de bij die wet vastgestelde bepalingen van toepassing (HR 31 januari 2003, nrs. CO2/175 en CO2/187, NJ 2003, 656 en 657). Nu het gaat om een tussenarrest, kan volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. [eiseres] kan derhalve in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep (...);
(. ..)6
Uit vorenstaande beslissing volgt duidelijk dat ingevolge art. VII lid 2 van de Wet tot herziening van het burgerlijk procesrecht en art. 337 lid 2 Rv c.q. art. 401a lid 2 Rv — behoudens andersluidende verklaring — geen tussentijds beroep openstaat tegen het tussenvonnis of -arrest van de gewone rechter houdende de verklaring dat hij bevoegd is volgend op een beroep op een overeenkomst tot arbitrage, tenzij dat tussenvonnis of -arrest vóór 1 januari 2002 is gewezen.7
Ofschoon vorenstaande redenering betreffende het overgangsrecht mijns inziens niet onjuist is, kan ik mij geenszins verenigen met de toepassing van art. 337 lid 2 Rv en art. 401a lid 2 Rv op — en het daaruit voortvloeiend verbod van tussentijds appèl tegen — het vonnis of arrest waarbij de rechter zich bij een beroep op een overeenkomst tot arbitrage op grond van art. 1022 lid 1 Rv bevoegd verklaart (zie daaromtrent voorts 12.5.2).