Hof 's-Gravenhage, 25-01-2012, nr. 22-003768-10
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV1772
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
25-01-2012
- Magistraten
Mrs. W.P.C.M. Bruinsma, I.P.A. van Engelen, P.H. Holthuis
- Zaaknummer
22-003768-10
- LJN
BV1772
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV1772, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 25‑01‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NJFS 2012/69
Uitspraak 25‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Veroordeling terzake overtreding 461 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft zich, zonder daartoe gerechtigd te zijn, bevonden op een (bouw)terrein, zijnde grond toebehorende aan, DC16 Beheer B.V. (detentiecentrum), van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden. Overwegingen terzake de artikelen 138, 139 en 461 WvSr Oplegging geldboete van EUR 150,00. Geen toepassing aftrek van voorarrest. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de vaststelling van haar identiteit. Daarnaast is de overtreding gepleegd in het kader van een collectieve protestactie, waarbij aanzienlijke overlast en tevens (financiële) schade is veroorzaakt. Het hof acht, gelet op het vorenstaande, geen gronden aanwezig voor toepassing van artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Mrs. W.P.C.M. Bruinsma, I.P.A. van Engelen, P.H. Holthuis
Partij(en)
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum] 1956,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 december 2011 en 11 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van EUR 500,-, subsididiair 10 dagen hechtenis, waarvan EUR 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 25 maart 2010 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- —
wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal en/of besloten erf, gelegen aan de Fairoaksbaan en in gebruik bij DC16 Beheer B.V., althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- —
wederrechtelijk vertoevende in een besloten lokaal en/of besloten erf, gelegen aan de Fairoaksbaan en in gebruik bij DC16 Beheer B.V., althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
subsidiair
zij op of omstreeks 25 maart 2010 te Rotterdam, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op een (bouw)terrein, zijnde grond toebehorende aan DC16 Beheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling van de tenlastelegging
Standpunt advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat sprake is van erfvredebreuk als bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr), zodat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ter toelichting hierop heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het een besloten erf betreft nu:
- 1.
het detentiecentrum in aanbouw middels ramen en deuren winddicht was afgesloten, en;
- 2.
de bouwlocatie waarop het detentiecentrum in aanbouw staat, omheind en afgesloten met hekken is, zodat zowel het gebouw als de grond binnen die omheining tot dat erf behoren.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde, een en ander zoals vermeld in de door de verdediging overgelegde pleitnotities.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft de verdediging ten eerste aangevoerd dat artikel 138 WvSr niet van toepassing is, gelet op Hoge Raad 22 november 2011, LJN-nr. BO9870. Nu het in deze zaak van toepassing zijnde artikel 139 WvSr niet ten laste is gelegd, dient de verdachte te worden vrijgesproken. Ten tweede heeft de verdediging bepleit dat het bouwterrein te groot is, zodat het niet als erf in de zin van artikel 138 WvSr kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat niet blijkt dat het hekwerk van de bouwplaats deugdelijk was afgesloten en voorts dat voor de verdachte niet kenbaar was dat de toegang verboden was. Indien het hof de verdediging in deze niet zou volgen, heeft zij verzocht als getuigen te horen de verbalisanten P.J.Th.V. Keuning, R. Bleumink, M.C. de Groot, L. Assmann en W.A.G.M. van Gurp.
Oordeel van het hof
Artikel 139. WvSr
Het hof ziet zich, gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad, ten eerste gesteld voor de vraag of sprake is van een voor de openbare dienst bestemd lokaal, als bedoeld in artikel 139 WvSr.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De strekking van artikel 139 WvSr is, dat het functioneren van de openbare dienst niet belemmerd mag worden. Uit het dossier blijkt dat het detentiecentrum winddicht was afgebouwd, doordat alle ramen en deuren geplaatst waren en de deuren waren afgesloten middels een vast slot. Het hof is evenwel van oordeel dat, nu het gebouw nog in aanbouw was, het detentiecentrum ten tijde van het ten laste gelegde nog niet de bestemming van openbare dienst had, zodat niet gesproken kan worden van het onbelemmerd functioneren van de uitoefening daarvan. Om die reden is artikel 139 WvSr niet van toepassing. Het verweer van de verdediging dienaangaande wordt verworpen.
Artikel 138. WvSr
Vervolgens is de vraag aan de orde of, gelet op de aard van het (bouw)terrein en de omstandigheden van het geval, gehandeld is in strijd met artikel 138 WvSr, en met name of een belang geschonden is dat artikel 138 WvSr beoogt te beschermen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 138 WvSr beoogt de belangen te beschermen van personen of bedrijven die een woning, besloten lokaal of erf voor zichzelf in gebruik hebben.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat het in aanbouw zijnde gebouw met bijbehorende grond bestemd was om na gereed komen te functioneren als detentiecentrum en dat het ten tijde van het ten laste gelegde enkel werd gebruikt door bouwvakkers die daar bouwwerkzaamheden verrichtten. Het hof is van oordeel dat, gelet op de strekking van het bepaalde in artikel 138 WvSr, deze bepaling geen bescherming beoogt te bieden aan de bouwers van een gebouw in aanbouw.
Gelet op het voorgaande vormen de aan de verdachte ten laste gelegde gedragingen niet een inbreuk op het gebruik van het lokaal of het erf als bedoeld in artikel 138 WvSr, zodat zij van het primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Artikel 461. WvSr
Uit het relaasproces-verbaal blijkt het volgende.
Het detentiecentrum staat op een bouwlocatie, dat onderdeel uitmaakt van een groot bouwterrein. Ten tijde van het ten laste gelegde waren alle toegangshekken/bouwhekken van het bouwterrein door middel van kettingen en hangsloten afgesloten. De gehele bouwlocatie is middels vaste hekken met prikkeldraad en bouwhekken afgesloten van het overige terrein. Aan de oostzijde is het gehele complex afgescheiden door middel van bouwhekken van het overige bouwterrein, met drie doorgangen bedoeld voor het betreden en/of verlaten van de bouwplaats. Iedere doorgang wordt buiten werkuren afgesloten middels een ketting en hangslot en op de doorgangen bevinden zich duidelijk herkenbare blauwe bordjes met de tekst ‘verboden toegang’, artikel 461 WvSr. Tevens staat er centraal een tekstbord aangaande de regels op het bouwterrein, met onder andere duidelijk leesbaar de tekst ‘verboden voor onbevoegden’.
Blijkens het proces-verbaal met betrekking tot de aanhouding (p. 15) kan worden vastgesteld dat de verdachte aan de binnenzijde van het toegangshek was vastgeketend en zich derhalve op het bouwterrein van het detentiecentrum bevond. Voorts stelt het hof vast dat de locatie waar de verdachte was vastgeketend, een doorgang betrof als bedoeld in het relaasproces-verbaal.
Het hof is — gelet op het voorgaande — van oordeel dat de verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde derhalve op het terrein bevond waarop het verbod als bedoeld in artikel 461 WvSr betrekking had. Voor een bewezenverklaring hoeft niet te worden vastgesteld dat de verdachte een of meer borden met het opschrift ‘verboden toegang’ of het andere tekstbord daadwerkelijk heeft gezien. De borden waren op een voor de verdachte zichtbare wijze aangebracht. Daarnaast moet het op grond van de omstandigheid dat het bouwterrein door middel van een afgesloten hek afgebakend was, voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat het terrein niet vrij toegankelijk was, zodat, wanneer zij de bedoelde borden niet gezien heeft, niet kan worden gezegd dat de verdachte geen enkele schuld treft.
Verweer ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De verdediging heeft voorts het verweer gevoerd dat het bestanddeel ‘grond’ als bedoeld in artikel 461 WvSr niet bewezen kan worden verklaard. Er is immers geen sprake van een privédomein dat geen gesloten bebouwing omvat.
Het hof deelt dit standpunt niet. Het onderhavige terrein, waarop het detentiecentrum stond dat nog in aanbouw was en op welk terrein de verdachte is aangehouden, moet naar het oordeel van het hof gezien worden als ‘grond’ als bedoeld in artikel 461 WvSr. Niet van belang is of het terrein particuliere eigendom was of eigendom van de staat of een lagere overheid.
Het hof acht op grond van het vorenstaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 461 WvSr, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Getuigenverzoeken
Het hof is van oordeel dat, nu door de verdediging niet concreet aannemelijk is gemaakt dat het noodzakelijk is de verzochte getuigen te horen, het verzoek tot het horen van deze getuigen dient te worden afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 maart 2010 te Rotterdam, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op een (bouw)terrein, zijnde grond toebehorende aan DC16 Beheer B.V., van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevinden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van EUR 500,-, subsididiair 10 dagen hechtenis, waarvan EUR 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bepaalde in artikel 461 Wetboek van Strafrecht en aldus het recht van de rechthebbende om te bepalen wie zijn terrein zal betreden, gefrustreerd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder eenmaal wegens overtreding van artikel 461 Wetboek van Strafrecht en twee maal ter zake van artikel 139 Wetboek van Strafrecht. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is — alles overwegende — van oordeel dat een geldboete van EUR 150,- een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is — voor zover mogelijk — rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De verdediging heeft verzocht om het voorarrest van één dag — op de voet van artikel 27 Wetboek van Strafrecht — in mindering te brengen op de eventueel op te leggen geldboete.
Het hof wijst dit verzoek van de hand.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de vaststelling van haar identiteit. Daarnaast is de overtreding gepleegd in het kader van een collectieve protestactie, waarbij aanzienlijke overlast en tevens (financiële) schade is veroorzaakt.
Het hof acht, gelet op het vorenstaande, geen gronden aanwezig voor toepassing van artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 461 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 150,- (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. I.P.A. van Engelen en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 januari 2012.
mr. P.H. Holthuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.