De vrijspraak heeft betrekking op de zaakdossiers 8, 16 en 39.
HR, 01-02-2022, nr. 20/03132
ECLI:NL:HR:2022:48
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-02-2022
- Zaaknummer
20/03132
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:48, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑02‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1158
ECLI:NL:PHR:2021:1158, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:48
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Grootschalige oplichting, via o.m. Marktplaats, door stelconplaten en andere bouwmaterialen te koop aan te bieden. Bewezenverklaring houdt in dat verdachte een groot aantal personen heeft opgelicht, “onder meer” de in de bewezenverklaring genoemde personen. Middel klaagt dat bewezenverklaring onvoldoende duidelijk is. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/00736.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03132
Datum 1 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 september 2020, nummer 20-002448-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2022.
Conclusie 07‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Grootschalige oplichting, via o.m. Marktplaats, door stelconplaten en andere bouwmaterialen te koop aan te bieden. Door hof is bewezen verklaard dat verdachte een groot aantal personen heeft opgelicht, ‘onder meer’ de in de bewezenverklaring genoemde personen. Middel klaagt dat bewezenverklaring onvoldoende duidelijk is. Samenhang met 20/00736
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03132
Zitting 7 december 2021
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 29 september 2020 de verdachte partieel vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde1.en wegens 1. “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Er bestaat samenhang met de strafzaak tegen de medeverdachte (20/00736). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
4. In deze zaak gaat het om het volgende. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij in de periode tussen december 2014 en februari 2016, samen met (een) ander(en), een groot aantal personen en bedrijven heeft opgelicht. In de meeste gevallen ging het om stelconplaten of soortgelijke producten die de verdachte en zijn medeverdachte te koop aanboden via advertenties op onder meer Marktplaats. Ook benaderden de verdachte en zijn medeverdachte personen en bedrijven telefonisch. Zij deden zich vaak voor als medewerker van een vervoer- of bouwbedrijf. De verdachte en zijn medeverdachte gebruikten tal van aliassen, e-mailadressen en telefoonnummers. Op het moment dat een koopovereenkomst tot stand was gekomen, werd er op aangedrongen dat de koper een voorschot betaalde. Na betaling werden vervolgens steeds andere redenen opgegeven waarom er niet geleverd kon worden en werd er regelmatig bij kopers op aangedrongen om nog een deel van de koopsom te betalen. Daarnaast hebben de verdachte en zijn medeverdachte, telkens onder valse voorwendselen, (kwetsbare) personen bewogen om hun bankrekening ter beschikking te stellen zodat de kopers de voorschotten daarnaartoe konden overmaken. De stelconplaten of andere producten zijn nooit door de verdachte of zijn medeverdachte aan de kopers geleverd. Al met al heeft de verdachte de gedupeerden voor ruim € 88.000,- opgelicht.
Het middel
5. Het middel valt uiteen in verschillende deelklachten. Alvorens ik de verschillende deelklachten zal bespreken, geeft ik eerst de bewezenverklaring weer.
6. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“hij op tijdstippen rond de periode van 10 december 2014 tot en met 6 februari 2016 in de gemeenten Halderberge en Hulst en Nieuwkoop en Moerdijk en Schouwen-Duiveland en Werkendam en Nissewaard en Nijkerk en in Heist op den Berg en in Kortenaken , in elk geval in Nederland en België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een (groot) aantal personen, te weten - onder meer -
- [benadeelde 1] in de periode 22 mei 2015 tot 28 mei 2015 te Oud Gastel (zaakdossier 10) en
- [benadeelde 2] in de periode 4 oktober 2015 tot 6 oktober 2015 te Clinge (zaakdossier 22) en
- [benadeelde 3] , op 9 september 2015 te Nieuwkoop (zaakdossier 27) en
- [benadeelde 4] omstreeks 4 september 2015 te Zevenbergen (zaakdossier 28) en
- [benadeelde 5] in de periode 22 december 2015 tot 28 december 2015 te Nieuwerkerk (zaakdossier 35) en
- [benadeelde 6] in de periode 7 december 2015 tot 9 december 2015 te Nieuwendijk (zaakdossier 38) en
- [benadeelde 7] in de periode 2 december 2015 tot en met 7 januari 2016 te Noordgouwe (zaakdossier 43) en
- [benadeelde 8] op 21 oktober 2015 te Oudenhoorn (zaakdossier 45) en
- [benadeelde 9] in de periode 5 november 2015 tot 9 november 2015 te Nijkerk (zaakdossier 47) en
- [benadeelde 10] in de periode 21 januari 2016 tot 22 januari 2016 te België (zaakdossier 52) en
- [benadeelde 11] in de periode 26'januari 2016 tot 28 januari 2016 te België
(zaakdossier 56) en
- [benadeelde 12] in de periode 3 februari 2016 tot 6 februari 2016 te België (zaakdossier 58),
hebben bewogen tot de afgifte van hoeveelheden geld, hierin bestaande dat verdachte en zijn mededader(s) telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- in een advertentie op internet (zoals www.marktplaats.nl en Kapaza en een soortgelijke website) goederen, zoals stelconplaten en stenen, te koop aanboden en/of
- mensen (telefonisch) benaderden met een aanbod voor de aanschaf van goederen (zoals stelconplaten) en/of
- zich voorde(e)d(en) als zijnde (een) medewerker(s) van een vervoersbedrijf en/of bouwbedrijf en/of
- met voornoemd(e) personen een prijs voor de aankoop van genoemde goederen overeenkwam(en) en/of(vervolgens)
- aan voornoemd(e) personen een rekeningnummer, waarover de verdachte en zijn mededader de beschikking had(den), gaven waarop het overeengekomen geldbedrag overgemaakt diende te worden en/of( vervolgens)
- afspraken maakte(n) over de levering van de bestelde goederen en/of
- zich daarbij bediende(n) van verschillende (valse) namen,
- en zich aldus telkens voorgedaan als een betrouwbaar verkoper en/of (vervolgens)
- (telkens) met een verhaal kwam(en) waarom levering niet zou kunnen plaatsvinden,
waardoor die personen telkens werden bewogen tot afgifte van geldbedragen; (zaakdossiers: 1 t/m 22, 24 t/m 29, 34, 35, 37 t/m 39, 43 t/m 50, 52 t/m 59).”
7. De bewezenverklaring steunt op algemene bewijsmiddelen (1 t/m 34) en bewijsmiddelen per zaakdossier (35 t/m 187). Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in het bestreden arrest (pagina 6 tot en met 74). Omwille van de leesbaarheid volsta ik hier met een verwijzing naar de bewijsmiddelen.
De eerste deelklacht
8. De stellers van het middel wijzen allereerst op een (vermeende) tegenstrijdigheid in het arrest. Volgens de stellers van het middel heeft het hof in zijn arrest enerzijds overwogen dat “genoegzaam (kan) worden vastgesteld dat de verdachte met zijn mededader elke in de bewezenverklaring genoemde aangever en genoemde zaakdossiers heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag door gebruik te maken van telkens één of een combinatie van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingshandelingen”, terwijl het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte (en zijn mededaders) personen, “onder meer” de met naam en zaakdossier aangeduide personen heeft bewogen tot afgifte van de hoeveelheden geld.
9. Van een tegenstrijdigheid is naar mijn opvatting geen sprake. Alhoewel de bedoelde passage in de bewijsoverweging van het hof wellicht minder fraai is geformuleerd, lees ik deze overweging zo dat het hof heeft overwogen dat kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader elke in de bewezenverklaring en in de (overige) zaakdossiers genoemde aangever heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag door gebruik te maken van telkens één, of een combinatie van de in artikel 326 Sr genoemde oplichtingshandelingen. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof deze vaststelling uitdrukkelijk heeft ontleend aan de gebezigde bewijsmiddelen die niet alleen betrekking hebben op de in de bewezenverklaring genoemde personen en zaakdossiers maar ook op andere bij naam genoemde personen en zaakdossiers. Die vaststelling is niet in strijd met de bewezenverklaring.
10. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
11. De tweede deelklacht luidt dat de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit onvoldoende duidelijk is. In de toelichting betogen de stellers van het middel dat de bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte “onder meer” de in de bewezenverklaring bij naam genoemde personen door oplichting heeft bewogen tot afgifte van geld. Nu niet nader is aangeduid wie die andere personen zijn, is het arrest, althans de bewezenverklaring nietig, althans onvoldoende met redenen omkleed. Daarbij is van belang dat in de bewijsvoering een bewijsmiddel ontbreekt waaruit volgt welke andere personen dan de in de bewezenverklaring genoemde personen zijn bedoeld en ook andere gegevens ontbreken waaruit kan worden afgeleid welke personen op grond van welke redengevende feiten en omstandigheden het hof heeft bedoeld, aldus de stellers van het middel.
12. Bij de bespreking van het middel stel ik voorop dat niet is gebleken dat in feitelijke aanleg door of namens de verdachte is aangevoerd dat het onduidelijk is waartegen de verdachte zich dient te verdedigen. Ook wordt in cassatie niet geklaagd over de oplegging van straf voor delicten die onvoldoende nauwkeurig zijn omschreven.
13. De tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 1 zijn globaal geformuleerd, in die zin dat in de tenlastelegging en bewezenverklaring wordt gesproken over 'een groot aantal personen' die door de verdachte zijn opgelicht. Vervolgens zijn in de tenlastelegging en bewezenverklaring dertien gevallen van oplichting nader gespecificeerd. Deze 'globale wijze' van ten laste leggen van veelvuldig en bij herhaling gepleegde strafbare feiten wordt door de Hoge Raad niet op voorhand onaanvaardbaar geacht.2.
14. In de voorliggende zaak is ten laste gelegd en bewezen verklaard dat de verdachte 'een groot aantal personen' heeft opgelicht. Daarmee is in de tenlastelegging en bewezenverklaring het grootschalige karakter van de aan de verdachte verweten gedraging tot uitdrukking gebracht. Daarbij komt dat de bewijsmiddelen wel degelijk duidelijkheid verschaffen over de andere gevallen van oplichting waarop de bewezenverklaring betrekking heeft. Vanaf pagina 26 van het bestreden arrest zijn onder de nummers 35 tot en met 187 de bewijsmiddelen per zaakdossier opgenomen. Deze bewijsmiddelen hebben niet alleen betrekking op de in de bewezenverklaring genoemde personen maar ook op andere bij naam genoemde personen en zaakdossiers. Mede in aanmerking genomen dat in feitelijke aanleg door of namens de verdediging niet is aangevoerd dat onduidelijk is waartegen de verdachte zich dient te verdedigen, acht ik de tenlastelegging en bewezenverklaring voldoende duidelijk.
15. De tweede deelklacht faalt.
De derde deelklacht
16. De derde deelklacht keert zich tegen de beslissingen van het hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen die niet in de bewezenverklaring zijn genoemd. Blijkens de toelichting is het de stellers van het middel te doen om de navolgende benadeelde partijen: [benadeelde 13] , [benadeelde 14] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] , [benadeelde 17] , [benadeelde 18] , [benadeelde 19] ; [benadeelde 40] , [benadeelde 21] , [benadeelde 22] , [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 41] , [benadeelde 26] , [benadeelde 27] , [benadeelde 28] ; [benadeelde 29] ; [benadeelde 30] ; [benadeelde 31] ; [benadeelde 32] ; [benadeelde 33] ; [benadeelde 34] ; [benadeelde 35] en [benadeelde 36] . De stellers van het middel betogen dat “nu uit het arrest niet duidelijk is ten aanzien van welke personen het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan ook de beslissingen ten aanzien van de vorderingen en schadevergoedingsmaatregelen ten aanzien van de hiervoor genoemde personen onvoldoende met redenen zijn omkleed”.
17. Bij de bespreking van de derde deelklacht kan het volgende worden vooropgesteld. Op grond van artikel 51f lid 1 Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Voor een toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende (nauw) verband tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij geleden schade. De concrete omstandigheden van het geval zijn daarbij bepalend.3.Voor het aannemen van een zodanig verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld.4.Ook de omstandigheid dat de benadeelde partijen niet bij naam in de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn genoemd, staat niet aan de toewijzing van een vordering tot schadevergoeding in de weg.5.
18. In het bestreden arrest heeft het hof allereerst algemene overwegingen gewijd aan de vorderingen van de benadeelde partijen (pagina 80-82). Vervolgens heeft het hof per zaakdossier en bijbehorende benadeelde partij, daaronder begrepen de in het middel genoemde benadeelde partijen, geoordeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte onder 1 rechtstreeks schade heeft geleden, telkens tot het bedrag waartoe de vordering is toegewezen (pagina 82-94). Aan dat oordeel heeft het hof kennelijk ten grondslag gelegd dat gelet op de bewijsvoering sprake is van een voldoende (nauw) verband tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade die is geleden door de in het middel genoemde benadeelde partijen.
19. De derde deelklacht faalt.
20. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑12‑2021
Vgl. voor een vergelijkbare, globale wijze van ten laste leggen: HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4096; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:5, en in het bijzonder de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Knigge; HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1700, en HR 16 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:599. Zie in dit verband ook HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:896, en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Knigge.
HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522, en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga.
HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2637 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga.
HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5074.