NJB 2018/2164:Het non-prosecution/non-punishment-beginsel in de zin van overweging 14 en art. 8 van de Richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de Aanwijzing mensenhandel: een rechtstreeks beroep op de Richtlijn is niet mogelijk nu de Nederlandse nationale wetgeving met het in het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel en met de Aanwijzing voldoet aan het vereiste in art. 8 van de Richtlijn, waarmee de Richtlijn tijdig en juist in nationale wetgeving omgezet zodat geen rechtstreeks beroep op de Richtlijn kan worden gedaan. Dwingt toepasselijkheid van het non-prosecution/non-punishment-beginsel tot toepassing van art. 9a Sr? Met deze bepaling kent het Nederlandse strafrecht een bepaling die tegemoet komt aan art. 26 Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel en art. 8 Richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel. Aan art. 26 van het Verdrag en art. 8 van de Richtlijn kan echter niet worden ontleend dat de rechter in een geval waarop die bepalingen zien, verplicht is tot daadwerkelijke toepassing van art. 9a Sr, terwijl ook overigens geen rechtsregel tot die toepassing verplicht