Hof 's-Hertogenbosch, 08-02-2011, nr. HD 200.045.767
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP4000, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-02-2011
- Magistraten
Mrs. Van Etten, Meulenbroek, Keizer
- Zaaknummer
HD 200.045.767
- LJN
BP4000
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP4000, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑02‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW6728, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW6728
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Levensverzekering; Begunstigingsbepaling.
Mrs. Van Etten, Meulenbroek, Keizer
Partij(en)
arrest van de zevende kamer van 8 februari 2011
in de zaak van
[A.]
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van:
- 1.
[B.],
- 2.
[C.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen,
tegen
[D.]
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van:
- 1.
[E.],
- 2.
[F.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. Th. Kremers,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 12 oktober 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 196420/HA ZA 08-1923 tussen partijen gewezen vonnis van 29 juli 2009.
6. Het verdere verloop van het geding
6.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof beide partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte machtigingen voor het voeren van de onderhavige procedure, zoals aangeduid in rechtsoverweging 4.6 van dat arrest, in het geding te brengen.
6.2
Beide partijen hebben bij akte machtigingen in het geding gebracht. [A.] heeft tevens een procesvolmacht d.d. 17 december 2009 van de inmiddels meerderjarig geworden [B.] overgelegd.
6.3
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1
Het hof komt nu toe aan de beoordeling van de zaak zelf. De inzet van de procedure is in het tussenarrest van 12 oktober 2010 weergegeven (r.o. 4.1–4.5). Het hof verwijst naar deze weergave. Centraal staat de vraag hoe de begunstigingsclausule in dit geval moet worden opgevat. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep overwogen dat hierbij niet alleen de zuiver taalkundige uitleg van de desbetreffende bepaling een rol speelt maar dat, kort gezegd, ook de zogenaamde Haviltex-norm dient te worden toegepast (r.o. 3.5). Tegen dit uitgangspunt zijn geen grieven gericht; ook het hof gaat ervan uit.
7.2
Op de door [X.] ondertekende Aanvraag Opstap Hypotheekverzekering is de standaard begunstiging aangekruist, inhoudende:
- 1.
Verzekeringsnemer(s)
- 2.
Diens echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner
- 3.
Diens kinderen
- 4.
Diens erfgenamen
7.3
De polis die naar aanleiding van deze aanvraag is afgegeven, vermeldt op het eerste blad als begunstigde voor de Opstap Hypotheekverzekering:
- 1.
Verzekeringnemer en op het tweede blad als begunstigden voor de uitkering bij overlijden:
- 1.
Echtgenote van de verzekeringnemer
- 2.
Kinderen van de verzekeringnemer
- 3.
Wettige erfgenamen van de verzekeringnemer
De rechtbank heeft geoordeeld dat de begunstigingsbepaling in de polis niet is ingericht conform de schriftelijke aanwijzing en wens van [X.], zodat het polisblad een fout bevat die als kennelijke misslag moet worden gezien. De rechtbank heeft hierbij het oog op de begunstigingsbepaling op het tweede blad en ziet daarbij de bepaling op het eerste blad over het hoofd. Naar het oordeel van het hof kan niet zonder meer worden aangenomen dat de inrichting van de polis blijk geeft van een kennelijke misslag. Alle personen die in de standaard begunstigingsbepaling zijn vermeld, zijn immers in de polis opgenomen, zij het op twee plaatsen bij twee verschillende onderdelen. Door [D.] is in ieder geval niet met bescheiden of anderszins onderbouwd dat het aankruisen van de standaard begunstigingsbepaling op het aanvraagformulier noodzakelijkerwijs meebrengt dat de verzekeringnemer zowel op het eerste blad als op het tweede blad als begunstigde vermeld dient te worden. Enige mededeling van die strekking van de kant van de verzekeraar of van de tussenpersoon ontbreekt geheel.
7.4
Ook wanneer [X.] op het tweede blad van de polis als eerste van de begunstigden zou zijn opgenomen, zoals volgens [D.] diens bedoeling is geweest, zou dit niet tot het door haar gewenste resultaat hebben geleid. [D.] gaat ervan uit dat in dat geval de verzekeringsuitkering in de nalatenschap van [X.] zou zijn gevallen. De rechtbank deelt deze visie (r.o. 3.10). Het hof kan zich om de volgende redenen niet vinden in dit standpunt.
7.5
Artikel 7:967 lid 1 onder b BW bepaalt dat, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de aanwijzing van een begunstigde vervalt indien hij overlijdt voordat een uitkering waarop de aanwijzing betrekking had, opeisbaar is geworden. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat wanneer de verzekeringnemer naast zichzelf geen opvolgende begunstigden heeft aangewezen of in het geheel geen begunstigden heeft aangewezen (de zogenaamde blanco polis), in die gevallen sprake is van ‘een andere bedoeling’ en de uitkering aan hemzelf toekomt en in zijn nalatenschap valt. Zijn er wel opvolgende begunstigden aangewezen, zoals in dit geval, dan doet die situatie zich niet voor. Zoals verwoord in Asser-Clausing-Wansink, nr. 502: ‘Heeft de verzekeringnemer bij een verzekering die bij zijn overlijden tot uitkering komt, zichzelf en opvolgende begunstigden aangewezen, dan blijkt daaruit dat er niet van een andere bedoeling in de zin van art. 7:967 lid 1 BW sprake is en vervalt de aanwijzing van zichzelf’. Ook in die zin: W.M.A. Kalkman, De overeenkomst van levensverzekering, paragraaf 5.12 en Groene Serie, Bijzondere Overeenkomsten, aantekening 2 bij artikel 7:967 BW.
7.6
[D.] heeft in dit verband verwezen naar een e-mail van 27 januari 2007 van een medewerker van notariskantoor [Y.] aan de tussenpersoon van de verzekeraar, waarin wordt aangegeven dat [X.] zelf verzekeringnemer, verzekerd lichaam en begunstigde zal zijn en dat op deze manier de uitkering in zijn nalatenschap zal vallen. Hieruit en uit verdere overgelegde correspondentie leidt de rechtbank af dat [X.] zichzelf als begunstigde wilde laten aanmerken. In hoger beroep wordt dat overigens door [A.] betwist. Ook indien zou komen vast te staan dat [X.] voorafgaande aan het insturen van het aanvraagformulier van plan geweest is de beide kinderen uit zijn huwelijk met [A.] uit te sluiten van de verzekeringsuitkering, betekent dat evenwel niet dat dit van doorslaggevende invloed is op de uitleg die aan de begunstigingsbepaling moet worden gegeven.
7.7
Bij de uitleg van de begunstigingsbepaling gaat het om de overeenkomst tussen [X.] enerzijds en de verzekeraar anderzijds. Van belang is daarbij de inhoud van de begunstigingsbepaling en de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars gedragingen en verklaringen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. In de relatie tussen [X.] en de verzekeraar is het ondertekende aanvraagformulier de enige verklaring van [X.]. Van enige andere verklaring van hem jegens de verzekeraar is niet gebleken. Deze verklaring houdt niets anders in dan de standaard begunstigingsbepaling zodat de verzekeraar redelijkerwijs ook niets anders kon doen dan de standaard begunstigingsbepaling in de polis te verwerken. Of aan het aankruisen van de standaard begunstigingsbepaling in het aanvraagformulier eventueel een onjuist advies aan [X.] ten grondslag heeft gelegen, is in dit verband niet relevant. Het gaat immers om diens uiting tegenover de verzekeraar. Wanneer [X.] het resultaat had willen bewerkstelligen waarvan [D.] uitgaat, had hij in het aanvraagformulier zijn nalatenschap als begunstigde kunnen aanmerken dan wel op andere wijze de door hem gewenste afwijking van de standaard begunstiging kunnen aangeven. Gelet op de door hem doorgevoerde wijziging van de begunstiging bij een andere verzekering, was hij van een en ander op de hoogte.
7.8
De consequentie van een en ander is dat als begunstigden aangemerkt dienen te worden de kinderen van [X.] zonder onderscheid, derhalve zowel de kinderen uit diens huwelijk met [A.] als de kinderen uit diens relatie met [D.].
7.9
De slotsom is dat de grief van [A.] slaagt, dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de subsidiaire vordering van [D.] in de door [A.] bepleite zin (voor zover deze betrekking heeft op de gerechtigdheid) zal worden toegewezen. Door [D.] zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander resultaat leiden zodat haar bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd. Gelet op de relatie tussen partijen zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
8. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat zowel beide kinderen uit het huwelijk van [X.] met [A.] als beide kinderen uit diens relatie met [D.] aangemerkt dienen te worden als begunstigden ten aanzien van de verzekeringspenningen, die zijn uitgekeerd ter zake de kapitaalsverzekeringsovereenkomst met polisnummer 7767454 ten bedrage van € 255.676,22, te vermeerderen met de bij de notaris over dit bedrag gekweekte rente;
compenseert de kosten in beide instanties in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Meulenbroek en Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 februari 2011.