Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2018240093, onderzoek ON3R018067 (‘Favache’), gesloten op 8 januari 2019, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2021, nr. 21-004125-19
ECLI:NL:GHARL:2021:11501
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-12-2021
- Zaaknummer
21-004125-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11501, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:266
- Vindplaatsen
EeR 2022, afl. 3, p. 90
Uitspraak 17‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt een 70-jarige vrouw uit Apeldoorn voor doodslag op haar echtgenoot tot een gevangenisstraf van 8 jaren en 6 maanden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004125-19
Uitspraak d.d.: 17 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 juli 2019 met parketnummer 05-780043-18 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
wonende te [woonplaats] [adres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 maart 2021, 19 november 2021 en 3 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. W.L.M. Fleuren, naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van hetgeen is aangevoerd door (de benadeelde partij) [naam zoon] als nabestaande van het slachtoffer en zijn advocaat, mr. S.M. Diekstra. Voorafgaand aan de terechtzitting van het hof heeft mr. Diekstra aan het hof meegedeeld dat de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet wordt gehandhaafd.
Het vonnis waarvan beroep
Bij bovengenoemd vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 juli 2019 is verdachte van de primair tenlastegelegde moord en subsidiair tenlastegelegde doodslag vrijgesproken. Daarnaast zijn in het vonnis beslissingen genomen op de inbeslaggenomen voorwerpen. Voorts is de benadeelde partij [naam zoon] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt voor wat betreft de subsidiair tenlastegelegde doodslag. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairzij op of omstreeks 01 juni 2018 in de gemeente Apeldoorn, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, (met kracht) te steken in de hart/borststreek, althans in het lichaam, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op 2 juni 2018) is komen te overlijden;
subsidiairzij op of omstreeks 01 juni 2018 in de gemeente Apeldoorn, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, (met kracht) te steken in de hart/borststreek, althans in het lichaam, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op 2 juni 2018) is komen te overlijden.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting van het hof gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde doodslag. Daartoe is kort en zakelijk weergegeven aangevoerd dat er gelet op de inhoud van het dossier maar één conclusie mogelijk is, namelijk dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van haar echtgenoot [slachtoffer] , waarbij ten minste sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat het steekwapen niet is aangetroffen maakt deze conclusie volgens hen niet anders.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van (voldoende) wettig en overtuigend bewijs. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman daartoe onder meer het volgende naar voren gebracht. De opgewaardeerde geluidsopname(s) van het OVC-gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in Zwolle op 20 juni 2018 is (zijn) wegens twijfel over de deskundigheid van verbalisant [verbalisant] geen wettig bewijsmiddel. Mocht het hof daar anders over denken dan meent de raadsman dat het NFI dient te onderzoeken of deze verbalisant een zogenaamd absoluut gehoor heeft. Wat betreft de getuigenverklaring van [naam zoon] ter terechtzitting in hoger beroep wordt aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van deze verklaring kan worden getwijfeld, nu hij ook zijn eigen belangen heeft bij deze verklaring. Ook de resultaten van het nader sporenonderzoek aan de doek door middel van RNA-onderzoek leveren geen of niet voldoende technisch sporenbewijs op. Voor wat betreft het DNA van verdachte op diezelfde doek wijst de raadsman op het feit dat deze doek een verplaatsbaar object is en behoorde tot de huishouding van verdachte en dat niet kan worden vastgesteld wanneer het DNA van verdachte op de doek terecht is gekomen. Voorts is ook het steekvoorwerp niet gevonden, hetgeen erop kan duiden dat het door de dader is meegenomen en buiten het erf van de woning terecht is gekomen. De tuin was niet afgesloten en via de poort en de doorgang bij de schutting was de tuin eenvoudig te betreden. Een contra-indicatie is eveneens dat verdachte 112 heeft gebeld en dat het slachtoffer toen nog bij kennis was. Daarnaast is van een geldelijk motief niet gebleken. Ook heeft de raadsman naar voren gebracht dat mogelijk sprake is geweest van een ongeluk, in welk geval (voorwaardelijk) opzet op de dood niet kan worden bewezen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt over de bewijsmiddelen1.in het bijzonder als volgt.
Op vrijdag 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur kwam er een melding binnen dat een man in de tuin zou liggen van de woning gelegen aan de [adres] te Apeldoorn. Ter plaatse trof verbalisant een vrouw aan in de deuropening van de woning. In de achtertuin aan de rechterzijde lag een man. Hij had een blauw/grauwig gezicht en zijn T-shirt was doordrenkt met bloed ter hoogte van zijn borstkas. Na het omhoog trekken van het T-shirt door ambulancepersoneel, zag verbalisant een steekwond ter hoogte van de hartstreek. Hierop is de vrouw aangehouden.2.Zij verklaarde te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1951. Verdachte verklaarde samen met de man die buiten in de tuin lag in de woning woonachtig te zijn.3.Er werden zowel in de woning, in de tuin en buiten de woning geen andere personen gezien dan de meldster en het slachtoffer.4.
Ondanks medische hulp en reanimatie is de hartactie van het slachtoffer niet meer op gang gekomen en is het slachtoffer overleden op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het Gelre Ziekenhuis te Apeldoorn. De forensisch arts Schrooders heeft naar aanleiding van de schouw geconcludeerd dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, meest waarschijnlijk ten gevolge van een steekwond in het hart.5.
Na afloop van de schouw van het slachtoffer op 2 juni 2018 hebben forensisch onderzoekers van de politie een wit T-shirt, deels bebloed, met aan de voorzijde een beschadiging, een zwarte blouse/overhemd met aan de voorzijde een beschadiging en een grijs vest, met aan de voorzijde diverse beschadigingen, inbeslaggenomen.6.
De kledingstukken zijn onderworpen aan een vezel- en textielonderzoek. In de kleding zijn meerdere beschadigingen aangetroffen. De beschadiging ter hoogte van de borst is recent ontstaan. De rechte draaduiteinden, diagonale oriëntatie en de goede overlap tussen de beschadigingen in de drie lagen kleding zijn duidelijke aanwijzingen dat dit in één beweging door een scherprandig voorwerp is veroorzaakt.7.
Na het verrichten van sectie op het lichaam is door prof. dr. Jacobs geconcludeerd dat het intreden van de dood wordt verklaard door orgaanfunctiestoornissen, resulterend van een thoracale steekverwonding met massieve linkszijdige hemothorax, hemopericard en perforatie van de hartspier.8.
Bij de sectie is een ribdeeltje van het slachtoffer veiliggesteld voor nader MIT-onderzoek in verband met doorboring van 2,9 cm van het ribkraakbeen van de linker zevende rib.9.Bij het MIT-onderzoek is geconcludeerd dat uit de resultaten van het kras-, indruk- en vormsporen onderzoek van dit ribdeeltje blijkt dat er sprake is van een scherprandig voorwerp.10.
Bij een forensisch sporenonderzoek in de (achter)tuin van de woning werd tegen de muur van de naastgelegen woning een ton aangetroffen met daarop een doek. Op de doek werd bloed waargenomen en daarnaast voelde de doek nat.11.
De doek is op acht verschillende plaatsen, waarin geen bloed is aangetoond, bemonsterd en ook zijn vier bloedsporen op de doek bemonsterd. In twee van voornoemde acht bemonsteringen op de doek is DNA van verdachte aangetroffen, waarbij de matchkans van één van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard. In de vier bemonsteringen van de bloedsporen op de doek is DNA van het slachtoffer aangetroffen, waarbij de matchkans van drie van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard.12.
Voorts is in twee bloedsporen een opgedroogde slijmerige substantie waargenomen.13.De slijmerige substantie op de doek is op twee plaatsen bemonsterd. Hierin is DNA van het slachtoffer aangetroffen met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Ook is het RNA uit deze bemonsteringen veiliggesteld en is RNA-onderzoek verricht naar de aard van het aanwezige celmateriaal.14.Uit het RNA-onderzoek zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van bloed en spierweefsel in beide bemonsteringen.15.
Daarnaast is er een vezel- en textielonderzoek verricht aan de kleding van het slachtoffer en de doek en heeft er een vergelijkend vezelonderzoek plaatsgehad. Daarin is geconcludeerd dat de resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer een deel van de op de doek aangetroffen vezelsporen afkomstig is uit de kleding van het slachtoffer, dan wanneer de vezelsporen afkomstig zijn uit willekeurige andere textiele bronnen dan de kleding van het slachtoffer. Voorts is geconcludeerd dat gezien de hoeveelheid vezelsporen en hun verdeling op de doek de resultaten ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer de vezelsporen op de doek zijn overgedragen doordat het voorwerp dat is gebruikt om het letsel toe te brengen is afgeveegd aan de doek, als door direct contact tussen de kleding en de doek.16.
Getuige [getuige 1] was als ambulance chauffeur werkzaam. Het viel getuige op dat het slachtoffer natte kleren aan had. Zijn vest was sowieso nat. Dat voelde hij toen hij het slachtoffer een bloeddrukmeterband om deed. Desgevraagd verklaarde getuige dat het niet regende toen getuige daar was en evenmin kort daarvoor had geregend. De getuige omschreef het weer die week als “prachtig met zomerse temperaturen”.17.Ook getuige [getuige 2] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, viel het op dat de kleding van het slachtoffer op de borst nat was.18.
Daarnaast heeft verdachte 112 gebeld en is het meldkamergesprek woordelijk uitgewerkt. Verdachte heeft tijdens dat gesprek gezegd: “mijn man ligt achter het huis” en “hij bloeit” en “volgens mij is ie gestoken”. In reactie op de opmerking van de centralist dat de politie ook even meekomt zegt verdachte: “nee, waar is dat voor nodig dan”.19.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie ook verklaard dat hij, nadat hij het T-shirt van het slachtoffer had open geknipt, een steekwond zag ter hoogte van zijn hart. Getuige antwoordde ontkennend op de vraag of het mogelijk was om zonder nader onderzoek en/of verwijdering van de kleding te zien wat voor soort verwonding het slachtoffer had.20.Ook getuige [getuige 3] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, zag geen verwondingen bij het slachtoffer voordat medische hulp werd verleend en/of kledingstukken werden verwijderd of losgeknipt.21.
Daarnaast is het gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI Zwolle op 20 juni 2018 door de politie opgenomen en uitgewerkt.22.Het geluidsbestand met betrekking tot een deel van dit gesprek is verder opgewaardeerd door onder andere ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Verbalisant [verbalisant] , die een visuele beperking heeft en door afwezigheid van zijn zicht meer afhankelijk is van andere zintuigen, heeft dit verder opgewaardeerde geluidsbestand beluisterd. In het proces-verbaal van 12 december 2019 heeft hij verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”23.
Ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021 is de zoon van verdachte en het slachtoffer, [naam zoon] , als getuige gehoord. Getuige heeft verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: “Ik heb hem vermoord”. Getuige twijfelt er niet aan dat hij dit zijn moeder heeft horen zeggen. Op de vraag of getuige kan aangeven waarom hij eerder tijdens een verhoor als getuige bij de politie hierover minder stellig heeft verklaard antwoordde getuige dat hij met meerdere belangen te maken had, in een loyaliteitsconflict zat, niet weet wat er toen gebeurde in zijn hersenen en dat er van alles over hem heen kwam, maar dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich echt kan herinneren dat zijn moeder dit tegen hem gezegd heeft.
Voorts zijn in het dossier verklaringen opgenomen van buurtbewoners, waaronder een brigadier van politie, oud-collega’s van het slachtoffer, de zoon van verdachte/slachtoffer en de moeder van het slachtoffer, waarin door hen is verklaard dat er geregeld ruzies waren tussen verdachte en het slachtoffer en dat het slachtoffer werd mishandeld door verdachte. Ook is door (een aantal van) hen verklaard dat er incidenten zijn geweest waarbij verdachte het slachtoffer heeft belaagd met een mes.24.
Verbalisant [verbalisant] heeft op 5 juli 2018 camerabeelden uitgekeken van een pand gevestigd aan de [adres] te Apeldoorn (pand behorend bij het restaurant [naam restaurant] ). Het gaat om beelden van de periode tussen 1 juni 2018 te 22:00 uur en 1 juni 2018 te 23:30 uur. Op de camerabeelden is, voor zover waarneembaar en door de camera geregistreerd, niet één keer zichtbaar dat door (een of meer) personen naar de woning [adres] wordt toegegaan of dat (een of meer) personen daar vandaan komen. Voorts is op de beelden te zien dat er in de periode tussen 22:00 uur en 23:24 uur (aankomst politie en ambulance) geen auto’s of andere voertuigen naar/van de woning zijn toe- of weggereden. Op basis van de geregistreerde en door verbalisant bekeken beelden lijkt het verbalisant waarschijnlijk dat de camera deze bewegingen zou vastleggen.25.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen komt het hof tot de navolgende vaststellingen. Slachtoffer [slachtoffer] is op 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur op de grond in de (achter)tuin van de woning aan de [adres] te Apeldoorn aangetroffen door de politie en het ambulance personeel. Het T-shirt van het slachtoffer was bebloed en na verwijdering van het T-shirt werd een steekverwonding ter hoogte van de hartstreek waargenomen. Het slachtoffer is uiteindelijk op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het ziekenhuis overleden als gevolg van orgaanfunctiestoornissen door kort gezegd het toebrengen van een steekverwonding in het hart.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld wie verantwoordelijk is voor het toebrengen van de steekverwonding en derhalve voor de dood van het slachtoffer. Gelet op het hierna volgende komt het hof tot de conclusie dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dat verdachte is.
Het hof stelt allereerst vast dat ten tijde van het ter plaatse komen van de politie en ambulance bij de woning zich niemand anders in de woning en de (achter)tuin en rondom de woning bevond dan verdachte en het slachtoffer. Verder stelt het hof vast dat uit de inhoud van het dossier in het geheel geen aanknopingspunten naar voren komen die duiden op betrokkenheid van een mogelijke derde bij het tenlastegelegde.
Daarnaast droeg het slachtoffer die avond een wit T-shirt met daarover heen een zwarte blouse en een vest, die allen een beschadiging vertoonde aan de voorzijde. Deze beschadigingen waren recent ontstaan en er was een goede overlap tussen deze beschadigingen in de drie lagen kleding. Op grond van het vezel- en textielonderzoek stelt het hof vast dat deze beschadigingen zijn veroorzaakt door een scherprandig voorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken.
Voorts blijkt uit de verklaringen van het medisch personeel dat de kleding van verdachte, onder andere ter hoogte van de borst van het slachtoffer, nat was. Ook blijkt uit deze verklaringen dat het letsel van het slachtoffer niet zichtbaar was voordat het slachtoffer door het medisch personeel werd ontdaan van zijn T-shirt. Het hof stelt vast dat het letsel daarom ook voor verdachte, ten tijde van haar contact met de meldkamer waarin zij heeft gezegd “volgens mij is ie gestoken”, niet zichtbaar kan zijn geweest en zij dus niet kan hebben geweten dat het slachtoffer was gestoken, anders dan dat zij daar als dader kennis van droeg. Deze vaststelling baseert het hof mede op het feit dat verdachte niet heeft verklaard dat zij het T-shirt van het slachtoffer heeft verwijderd of (bijvoorbeeld) heeft verschoven voorafgaand of tijdens het gesprek met de meldkamer.
Verder is in de (achter)tuin op een tegen de muur van de naastgelegen woning staande ton een doek aangetroffen. Uit de foto’s in het dossier van de tuin blijkt dat de ton is gesitueerd tegen een muur in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken. Deze doek was nat. Het hof stelt vast dat op deze doek DNA van verdachte is aangetroffen en bloed dat afkomstig is van het slachtoffer. Uit het RNA-onderzoek van dat bloed is voorts gebleken dat er aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van spierweefsel van het slachtoffer op deze doek. Daarnaast komt uit het vergelijkend vezel- en textielonderzoek naar voren dat op deze doek ook vezels zijn aangetroffen van de kleding die het slachtoffer ten tijde van het tenlastegelegde droeg. Verder is op deze doek geen DNA van een derde aangetroffen.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat deze natte doek in contact is gebracht met de kleding van het slachtoffer en/of de steekverwonding op de borst van het slachtoffer en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken en dat de doek - ook bij gebreke van een aannemelijke en andersluidende verklaring van verdachte met betrekking tot de aangetroffen sporen op de doek - als een daderspoor moet worden aangemerkt. Daarbij acht het hof van belang dat de doek op de ton is aangetroffen en daarmee in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken en dus van het slachtoffer af. Gelet op de op de doek aangetroffen sporen en de plaats waar die is achtergelaten (vanaf het slachtoffer bezien op weg naar de achterdeur van de woning waar alleen verdachte zich bevond rond het tijdstip van het delict) concludeert het hof dat het niet anders kan dan dat verdachte deze doek, nadat die in contact is geweest met het lichaam (de steekverwonding) van het slachtoffer en/of diens kleding en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken, op die ton heeft gelegd.
De conclusie dat verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken wordt bevestigd door de waarneming van verbalisant [verbalisant] , zoals hij die heeft gerelateerd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Verbalisant verklaart daarin dat hij op de opname van een afgeluisterd gesprek van verdachte met haar zoon in de PI in Zwolle van 20 juni 2018 heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Anders dan de verdediging heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot het verder opgewaardeerde geluidsfragment van het OVC gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in Zwolle van 20 juni 2018, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Hoewel verbalisant eerder heeft verklaard dat hij ‘denkt’ te horen dat verdachte tegen haar zoon heeft gezegd “Ik heb hem vermoord.” (proces-verbaal van 25 juli 2018), heeft verbalisant in voornoemd proces-verbaal van 12 december 2019 (zonder voorbehoud) verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Het hof is van oordeel dat dit verschil zich laat verklaren, doordat het geluidsfragment verder is opgewaardeerd door ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Daarnaast heeft verbalisant verklaard dat sinds zijn aanstelling op 15 oktober 2007 zijn werkzaamheden bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. Verbalisant heeft een visuele beperking en door de afwezigheid van zijn zicht is hij meer afhankelijk van andere zintuigen. Ook is verbalisant minder snel afgeleid door factoren van buitenaf, waardoor hij zich beter kan focussen op de inhoud van een gesprek.26.Verbalisant heeft niet gesteld dat hij beschikt over een zogenaamd absoluut gehoor. Gezien het vorenstaande acht het hof nader onderzoek door het NFI in dit kader, zoals door de verdediging verzocht, dan ook niet noodzakelijk.
Voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant] vindt steun in de verklaring van getuige [naam zoon] , zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021, die op 20 juni 2018 met verdachte, zijn moeder, een gesprek voerde in de PI in Zwolle dat werd afgeluisterd. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: “Ik heb hem vermoord”. Het hof is er zich van bewust dat getuige hierover bij de politie minder stellig heeft verklaard. Getuige verklaarde hierover destijds in zijn verhoor van 16 augustus 2018 op voorhouden van de politie “dat het toen misschien niet helemaal bewust is binnen gekomen, maar dat hij op de terugweg wel helemaal van de kaart was en dat het dus zou kunnen dat dat gezegd is”. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige hierover verklaard en toegelicht dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich - zonder twijfel - kan herinneren. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van de getuige te twijfelen, ook nu de verklaring bevestiging vindt in de voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant] .
Gezien de hiervoor overwogen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een scherprandig voorwerp heeft doodgestoken. Dat het steekvoorwerp uiteindelijk niet is gevonden maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Voorwaardelijk opzet
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman voorts bepleit dat indien het hof bewezen acht dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, mogelijk sprake is geweest van een ongeluk en dat verdachte wellicht op de arm van het slachtoffer heeft willen steken vanwege het feit dat in de arm een soortgelijke steekverwonding is aangetroffen. Volgens de raadsman moet verdachte in dat geval van het tenlastegelegde worden vrijgesproken wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De beantwoording van de vraag of een gedraging een aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de dader de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat de gedraging van verdachte, namelijk het met een scherp voorwerp in de hartstreek van het slachtoffer steken, zo zeer is gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte (minst genomen) de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft het slachtoffer immers niet alleen op een uiterst vitale plek gestoken, maar heeft dat - gelet op het feit dat bij dat steken ook een rib is doorboord - ook met de nodige kracht gedaan.
Voor zover namens verdachte is betoogd dat er wellicht sprake zou kunnen zijn van een contra-indicatie hiervoor, overweegt het hof als volgt. Verdachte ontkent het slachtoffer te hebben gestoken en heeft verder op geen enkel moment verklaard over een fysiek conflict tussen haar en het slachtoffer rond het tijdstip van het delict. De verwonding aan de linker arm van het slachtoffer wordt in het sectieverslag als volgt omschreven: “ter hoogte van de dorsale zijde van de linker voorarm, mid 1/3de, is er een snij-/steekwonde van 1,6 x 0,6 cm. Deze wonde meet na oprekken 2 cm. Bij het sonderen verloopt deze wonde naar boven. De steekdiepte bedraagt 6,5 cm.”27.
De enkele stelling - zo begrijpt het hof - dat de aard en de plaats van de beschreven steekverwonding erop wijzen dat verdachte het slachtoffer wellicht op de arm heeft willen steken en dat er bij het steken in de hartstreek mogelijk sprake is geweest van een ongeluk, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om van een contra-indicatie te spreken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair zij op of omstreeks 01 juni 2018 in de gemeente Apeldoorn, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, (met kracht) te steken in de hart/borststreek, althans in het lichaam, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op 2 juni 2018) is komen te overlijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof stelt op grond van de rapportages die over verdachte zijn opgesteld vast dat niet blijkt dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het hof is van oordeel dat verdachte strafbaar is, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting van het hof een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede de gevangenneming van verdachte. Daartoe is – kort en zakelijk weergegeven – gewezen op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden, waaronder de zoon van verdachte, die ter terechtzitting gebruik heeft gemaakt van zijn spreekrecht. Ook hebben de advocaten-generaal daarbij de negatieve proceshouding van verdachte, die op geen enkel moment spijt heeft betuigd, in aanmerking genomen en het forse agressieverleden van verdachte richting het slachtoffer. Daarnaast hebben de advocaten-generaal acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof verzocht om - bij een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde – bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Volgens de raadsman is vanwege de kwetsbaarheid en verstandelijke ontwikkelingsstoornis van verdachte een gevangenisstraf geen passende sanctie en dient het hof de mogelijkheden van een eventuele plaatsing van verdachte in de geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wet forensische zorg te onderzoeken. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het reclasseringsrapport van 16 november 2021, waarin is geadviseerd om het NIFP onderzoek te laten verrichten naar de detentiegeschiktheid van verdachte. De raadsman heeft zich verzet tegen de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag op haar echtgenoot door hem met een scherprandig voorwerp in het hart te steken. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige misdrijven die onze samenleving kent, namelijk een ander van het leven beroven. Ter terechtzitting van het hof heeft de zoon van verdachte en van het slachtoffer, [naam zoon] , een slachtofferverklaring afgelegd. Hij heeft op een indringende manier gesproken over het immense en onherstelbare leed dat hem, zijn zusje en nichtje (en andere familieleden) is aangedaan. Hij heeft verwoord hoe groot het gemis van zijn vader is en hoe het hem verscheurt dat juist zijn moeder zijn vader heeft gedood en hem daarmee een verdere toekomst samen met zijn vader ontnomen heeft. Zoals hij het omschrijft zijn ’de mooie kleuren uit zijn leven verdwenen’ en wordt hij door de dood van zijn vader tot op de dag van vandaag beperkt in zijn maatschappelijk functioneren. Dat zijn moeder geen verantwoordelijkheid voor haar daad neemt, maar blijft ontkennen, maakt het allemaal nog moeilijker voor hem.
De bewezenverklaarde doodslag maakt daarnaast in algemene zin een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Op het plegen van een dergelijk feit kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een lange duur.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 oktober 2021 in aanmerking genomen, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Daarnaast heeft het hof gelet op een NIFP-rapportage over verdachte van 21 juni 2019. Hoewel verdachte nauwelijks over het tenlastegelegde heeft gesproken, is de persoon van verdachte voldoende in beeld gekomen. Onderzoekers komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst en een stoornis in alcoholgebruik in remissie in een gereguleerde omgeving, waarvan de ernst niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Deze stoornissen waren beide aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde, met dien verstande dat de stoornis in alcoholgebruik toen niet in remissie was. Omdat onderzoekers niet met verdachte over de periode rondom het tenlastegelegde hebben kunnen spreken en de vastgestelde stoornissen niet per definitie hoeven te leiden tot een mate van doorwerking, onthouden onderzoekers zich van een advies met betrekking tot het toerekenen.
Het hof is verder van oordeel dat aanleiding bestaat om in de strafoplegging rekening te houden met het feit dat na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg, de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling per 1 juli 2021 is gewijzigd28., teneinde in de nieuwe situatie niet een hogere netto strafduur van de gevangenisstraf te verkrijgen als ware dit arrest vóór 1 juli 2021 gewezen. Daarom komt het hof uit op een iets lagere gevangenisstraf dan door de advocaten-generaal geëist, te weten een gevangenisstraf van acht jaren en acht maanden.
Het hof overweegt voorts dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is geschonden. Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie op 31 juli 2019 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof doet einduitspraak op 17 december 2021. Dat betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer vier en een halve maand is overschreden. De termijnoverschrijding zal het hof verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de hierna op te leggen gevangenisstraf met twee maanden verminderd zal worden.
Het hof ziet - anders dan de verdediging - op grond van de inhoud van het dossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanleiding voor een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van verdachte of voor het verrichten van nader onderzoek in het kader van de Wet forensische zorg. Het hof acht de gevraagde onderzoeken niet noodzakelijk en wijst de verzoeken daarom af.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bevel gevangenneming
Het hof is van oordeel dat uit de in dit arrest opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Het hof is tevens van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert nu er sprake is van verdenking van, en inmiddels een veroordelend arrest, voor een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. Gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan moet worden aangenomen dat het zou strijden met de heersende rechtsovertuiging en dat het in de samenleving onbegrijpelijk en onaanvaardbaar zou worden gevonden als verdachte haar (eventuele verdere) berechting in vrijheid zou mogen afwachten, hetgeen tot maatschappelijke onrust zou leiden.
Het hof zal de vordering van de advocaten-generaal daarom toewijzen en de onmiddellijke gevangenneming van de verdachte bevelen. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Het hof zal de onttrekking aan het verkeer bevelen van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
zilverkleurig vuurwapen (mogelijk imitatie);
zilverkleurig vuurwapen (pistool), merk Double Eagle.
Voornoemde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte subsidiair begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 28.800,-.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
zilverkleurig vuurwapen (mogelijk imitatie);
zilverkleurig vuurwapen (pistool), merk Double Eagle.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 28.800,-.
Beveelt de onmiddellijke gevangenneming van verdachte en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. K. Gilhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 17 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 17 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. Y.A. Hoekstra, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑12‑2021
Proces-verbaal van bevindingen, p. 284.
Proces-verbaal van aanhouding, p. 24-25.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 270; proces-verbaal van bevindingen, p. 271; proces-verbaal van bevindingen, p. 284.
Schouwverslag P. Schrooders, arts forensische geneeskunde, d.d. 2 juni 2018, p. 1118, p. 1120.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 1123.
NFI-rapport van 8 januari 2019, p. 9 rapport.
Deskundig verslag (sectieverslag) prof. dr. W. Jacobs d.d. 16 juli 2018, p. 748.
Deskundig verslag (sectieverslag) prof. dr. W. Jacobs d.d. 16 juli 2018, p. 739.
NFI-rapport van 21 december 2018, p. 6 rapport.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 584; proces-verbaal van bevindingen, p. 1269.
NFI-rapport van 14 november 2018, p. 1256, p. 1261-1262.
NFI-rapport van 14 november 2018, p. 1256.
NFI-rapport van 16 januari 2019, p. 1-2 rapport.
NFI-rapport van 7 april 2020, p. 1-2 rapport.
NFI-rapport van 8 januari 2019, p. 10-11 rapport.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 391, p. 397.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 413, 414.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 347-349.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 394.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 478-479.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 810.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2019; proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2021.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 312; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 316-317; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 373-374; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 378-380; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 448; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 502, 505; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 522-523; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 558; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 564.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 600-602.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2021.
Deskundig verslag (sectieverslag) prof. dr. W. Jacobs d.d. 16 juli 2018, p. 736.
Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijzigingen van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidsstelling, Wet straffen en beschermen, Stbl. 2020, 224.