Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1060 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
Artikel 19 Maatregelen om de doeltreffendheid van de fondsen te koppelen aan goed economisch bestuur
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
EU-recht / Financiering
1.
De Commissie kan een lidstaat verzoeken de betrokken programma's opnieuw te bezien en wijzigingen daarvan voor te stellen indien dit nodig is om de uitvoering van de desbetreffende aanbevelingen van de Raad te ondersteunen.
Dit verzoek kan worden geformuleerd:
- a)
- b)
ter ondersteuning van de uitvoering van tot de betrokken lidstaat gerichte relevante aanbevelingen van de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1), op voorwaarde dat deze wijzigingen noodzakelijk worden geacht om de macro-economische onevenwichtigheden te helpen corrigeren.
2.
Een verzoek van de Commissie aan een lidstaat overeenkomstig lid 1 wordt gemotiveerd, onder verwijzing naar de noodzaak de uitvoering van de desbetreffende aanbevelingen te ondersteunen, en in dit verzoek wordt vermeld om welke programma's of prioriteiten het volgens de Commissie gaat, alsmede de aard van de verwachte wijzigingen. Zulk verzoek wordt niet geformuleerd vóór 2023 of na 2026, noch in verband met hetzelfde programma in twee opeenvolgende jaren.
3.
De lidstaat dient zijn antwoord op het in lid 1 bedoelde verzoek in binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek, waarin hij uitlegt welke wijzigingen hij in de desbetreffende programma's nodig acht en waarom, en aangeeft om welke programma's het gaat en welk karakter de voorgestelde wijzigingen hebben, alsmede welke effecten ervan worden verwacht op de uitvoering van aanbevelingen en op de tenuitvoerlegging van de fondsen. Zo nodig formuleert de Commissie opmerkingen binnen één maand na ontvangst van dat antwoord.
4.
De lidstaat dient een voorstel tot wijziging van de desbetreffende programma's in binnen twee maanden na de datum van indiening van het in lid 3 bedoelde antwoord.
5.
Indien de Commissie geen opmerkingen heeft ingediend of van mening is dat met alle ingediende opmerkingen naar tevredenheid rekening is gehouden, stelt zij uiterlijk vier maanden na de indiening ervan door de lidstaat een besluit vast tot goedkeuring van de wijzigingen van de desbetreffende programma's.
6.
Indien de lidstaat in reactie op een overeenkomstig lid 1 geformuleerd verzoek niet effectief optreedt binnen de in de leden 3 en 4 bepaalde termijnen, kan de Commissie binnen drie maanden nadat zij opmerkingen overeenkomstig lid 3 heeft gemaakt of nadat het voorstel van de lidstaat overeenkomstig lid 4 is ingediend, aan de Raad een voorstel doen om alle of een deel van de betalingen voor de betrokken programma's of prioriteiten te schorsen. In haar voorstel geeft de Commissie aan om welke redenen zij besluit dat de lidstaat niet effectief is opgetreden. Bij de opstelling van haar voorstel neemt de Commissie alle relevante informatie in aanmerking en houdt zij rekening met alle elementen die naar voren komen in het kader van en met alle standpunten die zijn geformuleerd via de in lid 14 bedoelde gestructureerde dialoog.
De Raad neemt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over dit voorstel. Die uitvoeringshandeling geldt alleen voor verzoeken om betaling die zijn ingediend na de datum van vaststelling van die uitvoeringshandeling.
7.
De Commissie doet een voorstel aan de Raad om alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor een of meer programma's van een lidstaat te schorsen indien de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8 of lid 11, VWEU besluit dat een lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om zijn buitensporige tekort te corrigeren, tenzij hij het bestaan van een ernstige economische neergang in de eurozone of de Unie als geheel in de zin van artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening 1467/97 van de Raad (2) heeft vastgesteld.
8.
In de volgende gevallen kan de Commissie de Raad voorstellen alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor een of meer programma's van een lidstaat te schorsen:
- a)
de Raad neemt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad, twee opeenvolgende aanbevelingen aan omdat de lidstaat een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend;
- b)
de Raad stelt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, twee opeenvolgende besluiten vast waarbij wordt vastgesteld dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen doordat hij de aanbevolen corrigerende maatregelen niet heeft genomen;
- c)
de Commissie concludeert dat een lidstaat geen maatregelen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad (3) heeft genomen, en besluit bijgevolg de uitbetaling van de aan die lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren;
- d)
de Raad besluit dat een lidstaat het macro-economisch aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) niet naleeft of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, niet neemt.
9.
Er wordt prioriteit gegeven aan het schorsen van vastleggingen. Betalingen worden alleen geschorst wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden of bij significante niet-naleving. De schorsing van betalingen is van toepassing op betalingsaanvragen die na de datum van het schorsingsbesluit voor de programma's in kwestie zijn ingediend.
10.
Een voorstel van de Commissie voor een besluit tot schorsing van vastleggingen wordt geacht door de Raad te zijn aangenomen, tenzij deze binnen één maand na de indiening van het Commissievoorstel, door middel van een uitvoeringshandeling besluit het voorstel met gekwalificeerde meerderheid te verwerpen.
De schorsing van vastleggingen is van toepassing op de vastleggingen van de fondsen voor de lidstaat in kwestie vanaf 1 januari van het jaar na de vaststelling van het schorsingsbesluit.
De Raad stelt op basis van een voorstel van de Commissie als bedoeld in de leden 7 en 8, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over de schorsing van betalingen vast.
11.
De omvang en de zwaarte van de op te leggen schorsing van vastleggingen of betalingen zijn evenredig, nemen de gelijke behandeling van de lidstaten in acht, en houden rekening met de economische en sociale omstandigheden van de betrokken lidstaat, in het bijzonder met het werkloosheidspeil, het armoedepeil of de mate van sociale uitsluiting in de betrokken lidstaat ten opzichte van het gemiddelde van de Unie en met het effect van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat. De impact van schorsingen op programma's die van essentieel belang zijn voor het aanpakken van negatieve economische of sociale omstandigheden, is een specifieke factor waarmee rekening moet worden gehouden.
12.
Voor de schorsing van vastleggingen geldt in de volgende gevallen dat maximaal 25 % van de vastleggingen voor het volgende kalenderjaar voor de fondsen, of, als dat minder is, 0,25 % van het nominale bbp, kan worden geschorst:
- a)
bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 7;
- b)
bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 8, punt a);
- c)
bij niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregel in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 8, punt b);
- d)
bij de eerste niet-naleving als bedoeld in lid 8, punten c) en d).
In het geval van voortdurende niet-naleving kan het percentage van geschorste vastleggingen hoger liggen dan de in de eerste alinea bedoelde maximumpercentages.
13.
In de volgende gevallen heft de Raad op voorstel van de Commissie de schorsing van vastleggingen op:
- a)
- b)
de Raad heeft het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 onderschreven, de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden wordt overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening opgeschort, of de Raad heeft de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening afgesloten;
- c)
de Commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken lidstaat passende maatregelen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 heeft genomen;
- d)
de Commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken lidstaat passende maatregelen heeft genomen om het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 bedoelde macro-economisch aanpassingsprogramma uit te voeren, of de maatregelen heeft genomen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit.
Nadat de Raad de schorsing van vastleggingen heeft opgeheven, plaatst de Commissie de geschorste vastleggingen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad opnieuw op de begroting.
Geschorste vastleggingen mogen na 2027 niet opnieuw op de begroting worden geplaatst.
De termijn voor de vrijmaking van het opnieuw op de begroting geplaatste bedrag overeenkomstig artikel 105 gaat in vanaf het jaar waarin de geschorste vastlegging opnieuw op de begroting is geplaatst.
Een besluit over de opheffing van de schorsing van betalingen wordt genomen door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie, indien aan de in de eerste alinea vermelde toepasselijke voorwaarden is voldaan. Een voorstel van de Commissie voor een besluit over de opheffing van de schorsing van vastleggingen wordt geacht te zijn aangenomen door de Raad tenzij de Raad door middel van een uitvoeringshandeling met gekwalificeerde meerderheid binnen een maand na voorlegging van het Commissievoorstel besluit een dergelijk voorstel af te wijzen.
14.
De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit artikel. Met name informeert de Commissie het Europees Parlement onmiddellijk wanneer voor een lidstaat een van de voorwaarden in lid 6, 7 of 8 is vervuld en verstrekt zij gedetailleerde gegevens over de fondsen en programma's waarvoor tot een schorsing kan worden besloten.
Het Europees Parlement kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van dit artikel, in het licht van de toezending van de in de eerste alinea bedoelde informatie.
De Commissie zendt het voorstel voor de schorsing van vastleggingen, respectievelijk het voorstel om deze schorsing op te heffen, onverwijld na de goedkeuring ervan toe aan het Europees Parlement en de Raad. Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de redenen voor haar voorstel toe te lichten.
15.
Uiterlijk op 31 december 2025 verricht de Commissie een evaluatie van de toepassing van dit artikel. Daartoe stelt zij een verslag op, dat zij toezendt aan het Europees Parlement en de Raad, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
16.
Als er grote veranderingen plaatsvinden in de sociale en economische situatie in de Unie, kan de Commissie een voorstel indienen voor een evaluatie van de toepassing van dit artikel, of kan het Europees Parlement of de Raad, handelend overeenkomstig respectievelijk artikel 225 of 241 VWEU, de Commissie verzoeken een dergelijk voorstel in te dienen.
17.
Dit artikel is niet van toepassing op ESF+, het AMIF, het ISF, het BMVI of op Interreg-programma's.
Voetnoten
Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).
Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1).